Ignacio Ramonet (redactie), ‘Le Maghreb colonial’, Le Monde diplomatique, Manière de voir, nr. 86, april-mei 2006, 98 blz., 7,40 euro.
Ignacio Ramonet, de directeur van Le Monde diplomatique, is in het archief gedoken van zijn eigen maandblad, dat aan zijn drieënvijftigste jaargang bezig is. Hij heeft daar een aantal zeer goede redenen voor. Vijftig jaar geleden werden twee Franse kolonies in de Maghreb onafhankelijk: Marokko en Tunesië.
In de andere Noord-Afrikaanse kolonie, Algerije, waren de Fransen op dat ogenblik in een bloedige oorlog verwikkeld, die in 1962 zou eindigen op een smadelijke nederlaag voor het Franse kolonialisme en een overwinning voor de Algerijnse onafhankelijkheidsbeweging. Voor Ramonet was dit een bijzondere gelegenheid om een aantal oude teksten van Le Monde diplomatique over de Franse koloniale geschiedenis en aanwezigheid in Noord-Afrika te bundelen. En het zijn stuk voor stuk belangrijke en erg boeiende artikelen.
Tweede reden om deze oefening te wagen: op 23 februari 2005 keurde het Franse parlement een wet goed, die aanstuurde op onversneden revisionisme: de Franse koloniale geschiedenis was dringend aan herziening (en liefst herschrijving) toe. Artikel 4 van de bewuste wet bepaalde dat “de natie zijn erkentelijkheid uitspreekt voor de vrouwen en mannen die hebben bijgedragen tot het werk dat Frankrijk heeft voltooid in zijn oude Franse departementen in Algerije, Marokko, Tunesië en Indochina en in andere territoria die eerder onder de Franse soevereiniteit werden geplaatst.”
In de Maghreblanden en Frankrijk zelf leidde deze door rechts en extreem rechts geïnspireerde nostalgische wet tot een storm van protest. De Franse historicus Claude Liauzu scherpte de pen en begon meteen een actie tegen zo veel koloniale schaamteloosheid. Zijn artikel ‘Colonialisme, une loi contre l’histoire’ uit Le Monde diplomatique van april 2005 is in deze bundel opgenomen. Daarin trok hij in scherpe bewoordingen van leer tegen de pogingen van de Franse elite om de historici aan hun leiband te houden. Deze wet “legt een soort canonieke geschiedschrijving op, die indruist tegen de vrijheid van denken, die de kern vormt van het laïcisme, en tegen de regels van het wetenschappelijk onderzoek,” schreef professor Liauzu. Om met volgende pertinente opmerking te besluiten: “de spookbeelden die vandaag door de Franse maatschappij waren, verwijzen stuk voor stuk naar het verleden. Het volstaat om even naar de media te luisteren: “levensgevaarlijke banlieues”, “aantasting van de identiteit”, “islamisering van Frankrijk”, “oorlog tussen de beschavingen”, “anti-blank racisme”, enz.” “Stel u een ogenblik een klas voor, waar alleen de “positieve rol” van het Franse werk zou worden onderwezen? Hoe is het mogelijk om niet in te zien hoe hierdoor de nakomelingen van de gekoloniseerden van hun verleden worden beroofd en hoe hierdoor “wildemannen” (1) en “probleemwijken” worden geproduceerd, waar iedereen zo bang voor is? Dat dit “nationalistische communautarisme” alleen maar “tegencommunautarisme” kan oproepen?”
De Franse president Jacques Chirac verklaarde op 4 januari 2006 dat deze wettekst, “die de Fransen verdeelt”, herschreven moet worden. Een halfslachtig voorstel, want deze monsterlijke wet moet niet herschreven, maar geschrapt worden. Stel even dat de Duitse rechterzijde in een opwelling van nationalisme en chauvinisme een wet door de Bundestag zou jagen waarin staat dat het werk, dat Duitsland zestig jaar geleden heeft voltooid, in de geschiedenisboeken en -lessen “positief” moet worden benaderd? Het wereldwijde, terechte protest en verontwaardiging zouden niet te overzien zijn.
Ignacio Ramonet heeft voor ‘Le Maghreb colonial’ voornamelijk teksten uit de jaren ’50 en ’60 van vorige eeuw bijeengebracht. Niet minder dan zeven teksten zijn van de hand van Aimé Dupuy, die in de jaren ’50 vice-rector was van Academie van Algiers. Dupuy schetst heel accuraat het begin van het Franse koloniale avontuur in Tunesië en Algiers. In juli 1955 publiceerde deze auteur – op een ogenblik dat de antikoloniale oorlog al acht maanden woedde in Algerije – een stuk waarin hij de werkelijke motieven van de Franse kolonisering van dit land uiteenzette. De aanleiding voor de militaire expeditie van de Fransen tegen Algiers in 1830 was een incident tussen de dey (de politieke leider) van Algiers en de Franse gezant Deval. De dey had de Franse diplomaat beledigd door hem enkele rake tikken te geven met zijn vliegenmepper. De echte reden van de Franse militaire interventie was niet zozeer de geschonden eer van een diplomaat dan wel ordinaire roofzucht. De dey van Algiers zat op een schat van 150 miljoen toenmalige Franse frank (vandaag 4 miljard euro), die prompt door de Fransen naar Parijs werd verscheept, waar de staatskas zo goed als leeg was.
In augustus 1961 publiceerde Le Monde diplomatique nog een merkwaardig artikel van Aimé Dupuy. Daarin toonde hij aan dat Frankrijk niet alleen adepten van de koloniale, nationalistische en racistische ideologie had voortgebracht. De antikolonialistische stroming in Frankrijk bestond al zeer lang en telde vooraanstaande denkers en schrijvers in haar rangen: Montaigne, Ronsard, Rousseau, Diderot, Montesquieu en Voltaire. “De briljantste Franse geesten hebben de antikolonialistische gedachte gevoed en in de republikeinse traditie verankerd,” schreef Dupuy, op een ogenblik dat de elite van de republiek zich pal achter de Franse troepen schaarde, die met foltering en massamoord de Algerijnse antikoloniale opstand vooralsnog trachtte te smoren. Het kostte aan meer dan één miljoen Algerijnen het leven.
De Algerijnse historicus Mohammed Harbi toont aan hoe oneervol, verwerpelijk en schandelijk het Franse optreden in Algerije wel was. Het is één van de recentere artikelen uit het door Ramonet geraadpleegde archief (mei 2005). Harbi herinnert eraan dat de onafhankelijkheidsoorlog in Algerije niet in 1954, maar op 8 mei 1945 begon. Op de dag dat de wereld juichte om de capitulatie van nazi-Duitsland, slachtte het Franse koloniale leger tienduizenden Algerijnen af in Sétif en Guelma. Nog zo’n voorbeeld van ‘de positieve rol’ van de Franse aanwezigheid in Noord-Afrika, zoals de Franse parlementsleden van de meerderheid dat in 2005 noemden.
Het koloniale Algerije was voor Pierre Bourdieu de reden om de filosofie te laten voor wat ze was en zich vol enthousiasme te wijden aan de sociologie. In juli 1962 – op het ogenblik dat de Algerijnen hun onafhankelijkheid vierden – schreef Bourdieu in Le Monde diplomatique een uitmuntend artikel over de eenheid van Algerije. Hij toonde aan dat het Franse kolonialisme steeds de verdeeldheid in dit land had aangewakkerd tussen stad en platteland, Arabieren en Berbers en hoe Algerije in de strijd tegen het kolonialisme zijn politieke eenheid had veroverd.
‘Le Maghreb colonial’ bevat ook een hele reeks boeiende portretten van kolonisten (de beruchte maarschalk Louis Hubert Gonzalve Lyautey, de veroveraar en latere proconsul van Marokko, die eigenlijk ook de grondlegger van het Franse neokolonialisme was) en gekoloniseerden (Abd El-Kader, de emir van de Algerijnse verzetsbeweging, die het de Franse koloniale troepen in het begin bijzonder lastig maakte en Abd El-Krim, de strateeg van de antikoloniale opstand en oorlog in het Marokkaanse Rifgebergte in de jaren twintig en een voorbeeld voor de Vietnamese verzetsleider Ho Chi Minh). De latere leiders van de onafhankelijke staten in de Maghreb krijgen aandacht. De Algerijnse leider Ben Bella werd in oktober 1962 geportretteerd door Jean Lacouture (inmiddels toegetreden tot de vrienden van het koninklijk paleis in Marokko – zie elders in deze uitgave van Uitpers). En voorts portretten van de Tunesische leider Bourguiba, de Marokkaanse koning Mohammed V en zijn zoon en opvolger Hassan II. In ‘Le Maghreb colonial’ zijn ook handige chronologieën van de kolonisatie van Algerije, Marokko en Tunesië opgenomen, die het de minder ingewijde lezer heel wat makkelijker maken.
Ignacio Ramonet heeft met deze merkwaardige bloemlezing een niet onbelangrijke bijdrage geleverd tot het debat over het koloniale verleden van Frankrijk. Een absolute aanrader.
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)
(1) ‘Wilden’ of wildemannen’ (sauvageons) zo noemde de voormalige socialistische minister van Binnenlandse Zaken Jean-Pierre Chevènement de jongeren uit de ‘probleemwijken’ in de banlieues.