Het vredesplan dat op 10 april moest leiden tot een staakt-het-vuren is vooralsnog geen groot succes. Beide kanten – regime en rebellen – lijken het geregeld te schenden. Ook zijn er al verschillende aanslagen gepleegd. Hoewel het vredesplan kon rekenen op de unanieme goedkeuring van de VN-Veiligheidsraad, zijn bepaalde ‘Vrienden van Syrië’ vooral in de weer om het te doen mislukken.
Op 21 maart aanvaardde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties unaniem het vredesplan van Kofi Annan. Een week later liet de Syrische president Assad weten dat hij met de zes punten van het plan instemt. Met het vredesplan verbindt de Syrische regering er zich toe om werk te maken van een politiek proces dat tegemoet komt aan de “legitieme verlangens en bezorgdheden van het Syrische volk” en om een onderhandelaar aan te stellen als de gezant (Annan) daar om verzoekt. Het belangrijkste punt is het engagement om de gevechten te stoppen, geen gebruik meer te maken van zwaar geschut en een begin te maken van de terugtrekking van grote troepenconcentraties in verstedelijkt gebied. Belangrijk in het plan is dat ditmaal ook de oppositie gevraagd wordt om “gewapend geweld in al zijn vormen” te stoppen. Het is iets waar Rusland en China – de bondgenoten van Syrië – al eerder op aandrongen onder meer omdat ze wilden vermijden dat eens de troepen zijn teruggetrokken, de stellingen opnieuw worden ingenomen door de gewapende rebellen.
Om dit allemaal op te volgen heeft de VN-Veiligheidsraad midden april zijn goedkeuring gegeven aan de ontplooiing van een 300-koppige waarnemersmissie (VN-VR resolutie 2043). Maar de ontplooiing daarvan verloopt tergend traag. Bovendien gaat het om een weinig indrukwekkend aantal. Ter vergelijking: voor de OVSE-missie in Kosovo waren 2.000 waarnemers voorzien, ook al is die missie nooit aan dat aantal geraakt en werd ze uiteindelijk teruggetrokken waarna de NAVO het Servische regime wegbombardeerde.
Geweld duurt voort
Het staakt-het-vuren moest ingaan op 10 april, maar op het terrein bleef het onrustig en liep de dodentol verder op. Volgens de oppositie zet het leger nog steeds grof geschut in. Maar ook van de kant van de gewapende oppositie wordt nog steeds gevochten. Beide partijen beschuldigen elkaar van het aanhouden van het geweld. Een nieuwe zelfmoordaanslag in Damascus – eind april – toont ook dat radicale groepen geen enkele interesse betonen om tot een einde aan het geweld te komen. Er worden nog altijd incidenten gemeld over veiligheidstroepen die vuren op betogers, hoewel minder talrijk dan in de weken daarvoor. Bepaalde gewelddaden worden in elkaars schoenen geschoven, zoals een explosie (van een wapenopslagplaats volgens de autoriteiten, als gevolg van een raketaanval volgens de oppositie) in Hama. Hoe het ook zij, er worden meer en meer aanslagen gepleegd in de stijl zoals die buurland Irak al sinds de Amerikaanse invasie en bezetting kent. Door gebrek aan onafhankelijke berichtgeving is het doorgaans onduidelijk wie achter dat geweld zit.
De VN-waarnemersmissie is noodzakelijk om de berichten onafhankelijk te kunnen verifiëren en de verantwoordelijken van het geweld te kunnen identificeren. Maar op dit ogenblik worden er heel wat politieke spelletjes gespeeld. Eind april waren er amper een 15-tal waarnemers ter plaatse. Volgens de VN zijn er nog eens 100 waarnemers toegezegd door een aantal landen, maar door politieke ruzies in de bijdragende landen gaat er kostbare tijd verloren. Volgens de VN zijn er ook logistieke problemen. Sommige berichten in de media maakten gewag van het feit dat Syrië voorwaarden zou stellen met betrekking tot de nationaliteit van de waarnemers, maar de VN zeggen zelf dat er een akkoord is met het Syrische regime zonder dergelijke voorwaarden. Syrië zou minstens één waarnemer geweigerd hebben op basis van de nationaliteit en is er niet happig op om vertegenwoordigers van de “vrienden van Syrië”, een groep landen die de oppositie steunt, toe te laten. Maar het begint er ook op te lijken dat sommige hoofdrolspelers er alles aan doen om een geweldloze oplossing te doen mislukken. Verschillende landen, zoals de VS en Frankrijk, leggen de focus op het geweld van het regime en negeren het geweld van de gewapende milities om vervolgens politieke verklaringen af te leggen die nu al het vredesplan als mislukt bestempelen. Frankrijk stelde ook al – voorbarig – dat een militaire optie moet overwogen worden als de missie van de VN mislukt. Maar zo’n militair optreden onder hoofdstuk 7 van het Handvest van de VN vereist een goedkeuring van de VN-Veiligheidsraad en daar verzetten Rusland en China zich tegen. Toch lijkt Rusland Syrië onder druk te zetten. Volgens de architect van het vredesplan, Kofi Annan, zet het Syrische leger nog altijd zware wapens in de steden in, wat in overtreding is van het Vredesplan. Een woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken riep Syrië op om zich aan zijn verplichtingen te houden, maar hij sprak ook over het gebruik van ’terreurtactieken’ van de kant van de gewapende oppositie.
Dubbel spel van de ‘Vrienden van Syrië’
Het is bekend dat de VS, maar ook Frankrijk, het plan van Annan noodgedwongen hebben aanvaard wegens het gebrek aan alternatief. Op het terrein bleken de gewapende groepen geen partij voor het Syrische leger dat opvallend weinig van zijn slagkracht heeft verloren. Het aantal deserteurs blijft vooralsnog beperkt. Het Vrije Syrische Leger is dan weer weinig meer dan een slecht georganiseerd en bewapend los platform van lokale milities, die relatief autonoom opereren. Zeer tot ongenoegen van de VS.
Tijdens de conferentie van de zogenaamde ‘Vrienden van Syrië’ in Istanbul is gebleken dat de verschillende westerse hoofdrolspelers, samen met Turkije, Qatar en Saudi-Arabië een dubbel spel spelen. Terwijl ze hun lippendienst betuigden aan het vredesplan, namen ze concrete maatregelen om het plan te ondermijnen. Op de conferentie kondigden Saudi-Arabië en Qatar aan dat ze een fonds zullen oprichten om de Syrische rebellen te financieren door in te staan voor hun soldij wat nieuwe deserties moet aanmoedigen. Een duidelijke keuze dus om op het terrein de gewapende oppositie te versterken en beter te organiseren. Het Vrije Syrische Leger, dat zo al over slechts beperkte steun geniet van de Syrische bevolking, evolueert zo nog meer tot een huurlingenleger in dienst van de Golfstaten. Bovendien heeft het veel van haar glans verloren, en dat niet alleen omwille van de gebrekkige slagkracht. Een rapport van Human Rights Watch maakte bekend dat de gewapende oppositie zich aan zware mensenrechtenschendingen heeft bezondigd. Het Duitse weekblad Der Spiegel heeft daarop twee leden van de milities in Homs geïnterviewd die getuigden over folteringen en honderden executies vanaf de zomer van 2011.
De “Vrienden van Syrië” verklaarden eveneens dat ze de Syrische Nationale Raad (SNR) nu als legitieme vertegenwoordiger van het Syrische volk zien. Nagenoeg alle waarnemers en experts zijn het er evenwel over eens zijn dat de in het buitenland opgerichte en gefinancierde SNR zo goed als geen basis heeft. De westerse diplomatieke wereld is zich daar trouwens van bewust. De VS hebben al openlijk hun bezorgdheid geuit over het feit dat de SNR over weinig of geen interne steun beschikt. Een journalist van de Amerikaanse TV-zender CNN maakte de vergelijking met de steun aan het Iraaks Nationaal Congres, een Iraakse buitenlandse oppositiegroep onder leiding van Ahmed Chalabi tegen Saddam Hoesssein. Achteraf bleek dat ze opereerde zonder enige achterban in Irak zelf. Hassan Abdul Azim, de leider van het Nationaal Coördinatiecomité voor een Democratische Verandering (NCCDV), waarschuwde er dan ook voor om de SNR aan te stellen als legitieme vertegenwoordiger van de oppositie. Hij zei ook dat het Vrije Syrische Leger niet zou mogen bewapend worden omdat dit “de Syrische revolutie militariseert en in gewapend geweld doet uitmonden.” (The New York Times, 3 april 2012) Het NCCDV is een oppositieplatform in Syrië zelf van Arabische nationalisten, linkse groeperingen en de meeste Koerdische organisaties. Het beschikt niet over dezelfde internationale contacten en daarmee ook over weinig middelen. Het NCCDV was niet vertegenwoordigd in Istanbul. Gerespecteerde intellectuelen zoals Michel Kilo, opposant van het eerste uur, waren ook afwezig.
Verdeelde oppositie
Tijdens en vooral in aanloop naar de conferentie bleek hoe verdeeld de oppositie is. Verschillende opposanten uitten hun ongenoegen over de SNR. Drie van de toen acht leden van het Uitvoerend Comité van de SNR, onder wie de prominente mensenrechtenactivist Haitham al Maleh, stapten op. Tijdens de voorbereidende bijeenkomst stapte ook het Koerdische Nationaal Congres op. De SNR liet vooral een chaotische indruk na.
Op vlak van politieke visie is de onenigheid binnen de SNR groot. Officieel – zo lezen we op de website – wil de SNR het geweldloos karakter van de revolutie bewaren en is het tegen een buitenlandse militaire interventie. Maar geregeld laten vertegenwoordigers van de SNR een compleet ander geluid horen. Op 2 maart kondigde Burhan Ghalioun, de leider van de SNR, de oprichting van een Militair Bureau aan, dat moet fungeren “als een ministerie van Defensie met vertegenwoordigers van alle fracties van het gewapend verzet en het Vrije Syrische Leger”. Ghalioun zei verder dat “alle vormen van interventie op tafel liggen” en dat de SNR “met verschillende landen discussieert over alle vormen van interventie – politiek, militair of humanitair – om het regime van Assad ten val te brengen” in wat hij eigenaardig genoeg een “vreedzame transitie” noemt. Op 12 maart riep de SNR op tot een dringende militaire interventie en de installatie van een no-Flyzone. De krant De Morgen (2 april 2012, zie ook Uitpers nr 140) citeert dan weer Yara Nseir, de woordvoerster van de SNR in Libanon, die haar eigen organisatie fel bekritiseert. “De SNR beweert representatief te zijn maar dat klopt niet. Ze praten alleen nog over het bewapenen van de rebellen. Ze hebben het nooit over het geweldloos verzet…” aldus Nseir, waarna ze aankondigt ontslag te willen nemen uit de SNR.
De eigen agenda van Saudi-Arabië, Qatar en Turkije
Saudi-Arabië is een absoluut ondemocratische Golfstaat die zelf in eigen land elk straatprotest hard onderdrukt. Dat net dat land het bewapenen van de oppositie een plicht noemt “omdat ze zichzelf niet kan verdedigen behalve met wapens“, is zowel cynisch als absurd. Saudi-Arabië en Qatar, die de steun genieten van de VS, zijn niet geïnteresseerd in de democratisering van Syrië. Het regime van Assad is een doelwit omdat het zich geallieerd heeft met Iran, het land dat zwaar geviseerd wordt door de VS. De Golfstaten hanteren een sectaire agenda waarbij ze vooral de soenni-islamistische fracties van het verzet steunen. Die politiek zorgt voor groeiende onenigheid binnen de Arabische Liga, dat formeel het vredesplan van Kofi Annan steunt. Op de bijeenkomst van de organisatie in Bagdad in maart bleven de stoelen van de Saudische en Qatarese ministers van Buitenlandse Zaken evenwel leeg. De betrokken landen stuurden alleen diplomaten van lagere rang. Het irriteert hen dat het voorzitterschap van de Arabische Liga het komende jaar in handen is van een land waarvan eerste minister Nouri al-Maliki een sjiiet is. Bovendien onderhoudt Irak redelijk goede banden met Iran en Syrië. Premier Maliki is er bovendien voor beducht dat het geweld in Syrië ook destabiliserend zal werken in het zo al kwetsbare Irak. Hij sprak zich dan ook uitdrukkelijk uit tegen het bewapenen van de oppositie, en werd daarin gevolgd door Egypte.
Tot slot is er nog de rol van Turkije. Ankara sponsort de bijeenkomsten van de buitenlandse Syrische oppositie, biedt een thuishaven aan het Vrije Syrische Leger en verzorgt de publieke en diplomatieke relaties van de SNR. Voor de opstand in Syrië waren de relaties met Damascus nochtans uitstekend. Turkije heeft ingezet op een vlugge val van het regime met een belangrijke rol voor de Syrisch Nationale Raad. Daarbinnen is de invloed van de Moslimbroeders groot is, een strekking die ideologische verwant is aan die van de AKP-regering in Ankara. Nu de SNR de verwachtingen niet inlost, brengt dat Turkije in een diplomatiek moeilijke situatie die schadelijk kan worden voor de leidende rol die het land wil spelen in de regio. De confrontatiepolitiek met Syrië en de installatie van een radarinstallatie als onderdeel van het NAVO-raketschild heeft ook geen goed gedaan aan de relaties met Iran, een ander buurland. Syrië is als het ware een test voor de Turkse ambities als regionale macht.
(Uitpers nr. 142, 13de jg., mei 2012)