In december 2001 stapt een reservist van het Israëlische leger met een stapeltje brieven naar de redactie van Yedioth Aharonot, de populairste krant in Israël. Het zijn tientallen brieven, die zijn eenheid heeft ontvangen van kinderen uit het basisonderwijs. “Beste soldaat,” zo begint één van de jonge kinderen. “Ik moet u een gunst vragen: alsjeblieft, dood veel Arabieren. Ik bid dat je gezond en wel weer thuis komt. Doe het voor mij: dood er tenminste tien. Trek je niets aan van de wetten: een goede Arabier is een dode Arabier.”
Alleenstaand geval? Absoluut niet, zo weet Avraham Burg, de voormalige voorzitter van het ‘Joodse Agentschap’, een van de pijlers van het zionistische koloniale project in Palestina. Hij vertelt over een bezoek dat hij aan een lyceum bracht. “De leerlingen zegden mij: “Als wij soldaat zijn, zullen we ouderen, vrouwen en kinderen doden. Wij zullen de Arabieren het land uitjagen, we zullen ze op vliegtuigen zetten en ze naar Irak sturen. Honderdduizenden, miljoenen tegelijk”. En de meesten van hun schoolkameraden begonnen te applaudisseren.
Tientallen en tientallen van deze ijzingwekkende anekdoten staan te lezen in het boek “Les emmurés” (letterlijk vertaald: “De Ommuurden” van de Franse auteur Sylvain Cypel.
Een kleine bloemlezing. Cypel ontmoet in de Israëlische (inmiddels ontruimde) kolonie Gush Katif in de Gazastrook joodse kolonisten, Fransen, die naar Israël zijn geëmigreerd. “De Arabieren hebben ons geneukt in Algerije. Deze keer zullen wij ze neuken”, klinkt het. Cypel noteert: “Deze kolonisten uit Frankrijk zijn niet eens 50 jaar oud. Zij zijn niet geboren in Algerije, of ze zijn er op zeer jonge leeftijd vertrokken. Mentaal bevinden zij zich in een staat van wraak, wraak voor wat hun ouders is aangedaan, die door de onafhankelijkheid van Algerije gedwongen werden te vertrekken”.
Op 13 april 2001 onthult Ariel Sharon in een interview met Haaretz, op het ogenblik dat hij zich opmaakt om premier te worden, zijn grote ambitie: “de oorlog van 1948 verderzetten, want deze oorlog is nooit geëindigd.”
‘Chemotherapie voor Palestijnse kanker’
‘Bougi’ Yaalon heeft het onder premier Sharon tot opperbevelhebber van het Israëlische leger geschopt. In een interview met Haaretz (31 augustus 2002) herinnert hij er de Israëli’s aan “dat zij David zijn en de Palestijnen Goliath”. “De Palestijnen vormen een bedreiging voor het bestaan van Israël”. En generaal Yaalon vergelijkt deze “existentiële Palestijnse dreiging” met “een kanker, die ik met chemotherapie zal uitroeien.”
Generaal Ehud Barak, Labourpremier, voordat hij in 2001 de verkiezingen verloor van generaal Ariel Sharon, vatte het koloniale (en dus racistische) denken van de Israëlische elite als volgt samen: “Israël is een villa te midden van de jungle”.
Sylvain Cypel wijst op de groeiende consensus binnen de Israëlische samenleving over de “transfer van de Palestijnen”, een eufemisme voor een nieuwe, massale en definitieve verdrijving van de Palestijnen uit Israël en de bezette gebieden. Tijdens de eerste intifada, eind de jaren tachtig, begin de jaren negentig, wordt in Israël de “partij van de transfer” opgericht onder de naam Moledet. In 1991 wordt Moledet (met slechts twee parlementsleden) een eerste maal lid van een Likoedregering. Sharon haalt Moledet opnieuw in zijn regering in 2001. Ook in de laatste regering van nationale eenheid onder zijn leiding (2004-2005), waarin ook Labour vertegenwoordigd is, zetelt Moledet. De idee van een transfer van de Palestijnen wint angstaanjagend snel terrein in Israël. In 2002 bleek uit een enquête dat 73% van de inwoners van de arme joodse steden en wijken (onder hen 87% religieuze joden en 76% nieuwe Russische immigranten) gewonnen is voor een transfer van de Palestijnen. Twee jaar later wordt er een nationale enquête georganiseerd rond het thema. 63,7% van de Israëlische joden is voorstander van een transfer. 48,6% vindt dat Ariel Sharon te veel begrip heeft voor de “Arabieren met Israëlische nationaliteit”. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de universiteit van Haïfa. Dafna Kaneti-Nissim, de sociologe die deze studie heeft geleid, verklaart zonder verpinken dat het hier “om een wereldwijd fenomeen gaat, waarbij mensen die zich bedreigd voelen, een vijandigheid ontwikkelen tegenover minderheden die onder hen leven…” Sylvain Cypel is geschokt door deze “academische” commentaar. “In Frankrijk bijvoorbeeld, scoort de xenofobie eveneens goed. De agressieve uitingen van racisme, vooral antisemitisme en islamofobie, kennen een belangrijke opmars. Le Pen behaalde 17% bij de verkiezingen van 2002. Maar men kan zich nauwelijks indenken dat een onderzoeksinstituut aan de Fransen zou vragen of ze ja dan nee akkoord zouden zijn met hun regering die maatregelen neemt om de Franse joodse, zwarte, bruine of gele burgers of Fransen die tot een andere minderheid behoren “aan te moedigen om het land te verlaten”. Wat men zich wel kan indenken is de verontwaardiging die zo’n initiatief zou opwekken. En men kan zich nog minder indenken dat 63,7% van de ondervraagden zou “instemmen” met dit idee…”
Sylvain Cypel beschrijft een verziekte, racistische, koloniale Israëlische maatschappij, die volledig in de impasse zit. En hij is niet slecht geplaatst om daarover een deskundig oordeel te vellen.
Zoon van een zionist
Sylvain Cypel is hoofdredacteur van de gezaghebbende Franse krant Le Monde. Hij is de zoon van een bekende leider van de Franse zionistische beweging, bracht twaalf jaar van zijn jeugd in Israël door (ging er naar de universiteit, deed er legerdienst). Hij was met andere woorden niet meteen voorbestemd om de Israëlische maatschappij met een kritisch oog te bekijken. Toch ziet Cypel al op vrij jonge leeftijd dat zijn wereldbeeld, waarmee een forse zionistische opvoeding hem heeft opgezadeld, snel diepe barsten begint te vertonen. In 1964 – hij is dan 17 jaar – volgt hij een seminarie om zich te verdiepen in de fundamenten van het jodendom. Zijn docent is Yehoshua Zuckerman, lid van de rabbijnse school Merkaz HaRav. De stichter van deze school was Avraham Ytzhak Hacohen Kook, de eerste opperrabbijn van de Ashkenazim (de Oost-Europese joden) in Israël. Kook was één van de bekendste adepten van het mystieke zionisme. De staat Israël was voor hem de eerste stap in de redding van het jodendom, een teken van de spoedige komst van de messias. Of zoals zijn aanhangers het ietwat prozaïsch uitdrukten: “het zionisme is de ezel waarop de messias zijn intrede zal doen”.
“Ik was 17 jaar,” schrijft Sylvain Cypel, “ik had weinig kennis van de filosofie, voelde me zelfs niet echt tot haar aangetrokken, maar die Zuckerman, adept van de stellingen van rabbijn Kook, domineerde zijn studenten met al zijn kennis.” Op een dag voelde de jonge Cypel niettemin de aandrang om zich met deze wijze man te meten. “Ik vroeg hem: “u beweert dat de geest en het lichaam één zijn en dat de joodse geest radicaal verschilt van de niet-joodse geest. Wat is er in die omstandigheden dan met het joodse lichaam? Is dat ook zo verschillend?” Zonder enige aarzeling antwoordde hij me: “Ik heb er niet de minste twijfel over dat de genetica op een dag zal aantonen dat wij verschillend zijn van de andere mensen.” Raciaal verschillend dus! Voor mijn part mocht hij voortaan zijn wetenschappelijke kennis blijven etaleren, maar voor mij kon dit soort “jodendom” niet meer. En ik was niet de enige.”
Later kiest Cypel voor een loopbaan in de journalistiek. Hij is vele jaren lang correspondent van Le Monde in Israël en het Midden-Oosten. Hij leert er de donkerste kanten van het zionisme en de Israëlische maatschappij kennen. En hij maakt kennis met de Palestijnen, hun maatschappij, hun status van onderdrukten en gekoloniseerden en hun bevrijdingsstrijd. Dat alles zet hem aan het schrijven van een ongemeen helder en scherp boek “Les emmurés. La société israélienne dans l’impasse” (“De Ommuurden. De Israëlische maatschappij in de impasse”. Cypels boek is zonder meer een aanrader.
Identiteit? Eeuwig slachtoffer
Sylvain Cypel ontrafelt alle mythen, die aan de grondslag liggen van het succes van de zionistische onderneming, met de oprichting van de staat Israël op 15 mei als kroon op het werk. Vele auteurs hebben hem dat al voorgedaan. De verdrijving van de Palestijnen was een voorwaarde om de staat Israël te kunnen uitroepen. Jarenlang hebben de Israëli’s en hun officiële geschiedschrijvers hun ontstaansgeschiedenis, het bestaan van het Palestijnse volk en de verdrijving van dit volk ontkend. Geschiedschrijving was in Israël synoniem van mythevorming. Eén van de krachtigste mythen van de Israëlische geschiedschrijving luidde: “De Arabieren zijn uit eigen beweging vertrokken.” Of: de zionistische beweging was voorstander van het VN-verdeelplan van 1947, de Arabieren hebben het verworpen. Het was wachten op de “nieuwe historici”, die vanaf het midden van de jaren tachtig met het eigen verleden begonnen af te rekenen op basis van wetenschappelijk onderzoek van de Israëlische archieven. Zij toonden aan dat de Palestijnen waren verdreven, dank zij een etnische zuivering en de militaire overmacht van de zionisten. Zij legden de bewijzen op tafel dat de stichters van de staat Israël het helemaal niet begrepen hadden op het VN-verdeelplan (de beruchte resolutie 181 waarin de verdeling van Palestina in een joodse en een Arabische staat werd aanbevolen, is zelfs nooit in het Hebreeuws vertaald, zo merkt Cypel en passant op). Deze nieuwe historici zitten echter met een ernstig probleem: ze blijven geïsoleerd en een meerderheid van de Israëlische publieke opinie en vooral de elite blijft hen beschouwen “als een bedreiging voor het voortbestaan van de staat Israël”. Het uitzonderlijke aan de analyse van Cypel is echter dat hij een zeer indringend relaas brengt van hoe de Israëlische “nationale identiteit” is tot stand gekomen. Om even te resumeren: die identiteit is gebaseerd op de ontkenning van de geschiedenis en het eigen verleden, de ontkenning, ontmenselijking en diabolisering van de (Palestijnse) vijand (onder de uiterst populaire slogan “het zijn zij, of wij!”), het gebruik van geweld (“want dat is de enige taal die de Arabier begrijpt”) door een leger dat altijd met “zuivere wapens” vecht en dus een “morele superioriteit” heeft ten opzichte van de vijand. En tenslotte is de “Israëlische nationale identiteit” gebaseerd op het eeuwige en onveranderlijke statuut van de joden als slachtoffers. De staat Israël wordt dan de zoete wraak van de eeuwige slachtoffers. Een staat die zijn vijand domineert en ervoor zorgt dat de krachtsverhoudingen steeds in het eigen voordeel blijven.
Dat deze dwangidee – “mijn identiteit is slachtoffer” – uiterst hallucinante vormen kan aannemen illustreert Cypel met volgend voorbeeld. In 1993 voert het Israëlische leger een nachtelijke razzia uit in het Palestijnse vluchtelingenkamp van Tulkarem op de bezette Westelijke Jordaanoever. De reservisten van het bataljon worden aangevoerd door commandant Matti Ben Tsour, in het burgerleven psycholoog. Ze kloppen aan de deur van een vluchtelingenhuis. Niemand doet open. Ze beuken de deur in en vuren, volgens de instructies, een traangasgranaat naar binnen. De Palestijnse familie is in paniek, aan de grond genageld. De vader houdt een meisje van twee in zijn handen. Nog voor een Palestijnse ziekenwagen het huis kan bereiken, is het kind overleden. Gestikt door het traangas. De commandant-psycholoog is getraumatiseerd door het voorval. Het bezorgt hem slapeloze nachten. Op de vraag of hij er ooit aan gedacht heeft deze Palestijnse familie om vergiffenis te vragen voor zijn actie, antwoordt hij: “Daaraan heb ik nooit gedacht. Ik was woedend op deze familie. Uw vraag doet niet ter zake. Zij moeten mij om vergiffenis vragen. Zij hebben mij in deze situatie gebracht. Zij hebben de deur niet geopend”. Of hoe beulen slachtoffers worden…
“In de mechanismen die in het diepste van het bewustzijn van de overgrote meerderheid van de Israëli’s aan het werk zijn,” zo schrijft Cypel, “treffen we een dubbele beweging aan. Die wordt versterkt naarmate het conflict aansleept, maar bij een kleine, maar steeds consequentere minderheid neemt ze langzaam af. De eerste beweging eist van de hele wereld nooit de gruwel te vergeten, die de joden is aangedaan. De tweede beweging eist met even veel klem het leed te vergeten dat Israël de Palestijnen heeft berokkend.”
Onder die paradox gaat de hele Israëlische samenleving gebukt. En Cypel ziet niet meteen beterschap. “Het zijn zij of wij!”, dat motto houdt deze samenleving samen.
Joodse of democratische staat?
Cypel ziet nog een ander centraal thema, dat de hele Israëlische maatschappij in de greep houdt: “Bithakon” of veiligheid. Alles staat in het teken daarvan. “Een absurd determinisme van Ben Goerion tot Barak en de top van Camp David II (in juli 2000) drijft de Israëlische elite er spontaan toe steeds weer voorrang te verlenen aan de optie van overheersing, omwille van zogenaamde “veiligheidsredenen”. Die optie haalt het telkens. Er is geen sprake van enig begrip van de werkelijke inzet en dus van de noodzaak van een politiek compromis.” “In Israël heeft veiligheid altijd de voorrang op de politiek en dat is de basis voor de mislukking van het vredesproces, dat in Oslo werd ingeleid.”
Die veiligheidsobsessie verklaart heel veel en ze bepaalt vooral de houding van de Israëlische elite en de meerderheid van de bevolking tegenover “de Arabier“. “De “Bitakhon, de allesoverheersende “veiligheid”, heeft een verpletterende invloed op de dagelijkse mentaliteit van de modale joden in Israël, die nu eens uiterst brutaal en racistisch tot uiting komt, soms ietwat verfijnder. Een Arabier, die op zijn hoede is, negeren we. Of in het beste geval, als hij zich koest houdt, kunnen we enige “generositeit” voor hem opbrengen. Maar op elk moment wantrouwen we hem. En zodra hij het hoofd verheft, beginnen we meteen met een stevig pak slaag. Ariel Sharon heeft op karikaturale wijze zijn visie op de Palestijnen uiteengezet. Een maand nadat hij premier was geworden, in volle intifada, legde hij in een gesprek met de krant Haaretz (13 april 2001) zijn strategie als volgt uit: “de eerste etappe bestaat uit het herstel van de veiligheid (…) Eerst zullen we de levensomstandigheden verbeteren van de Palestijnen, die niet bij het terrorisme betrokken zijn, zij die een stuk brood mee naar huis willen brengen en hun kinderen willen opvoeden. Tegelijk zullen wij met een coherent plan op de lange termijn de terroristen bekampen (…) We zullen onze ogen wijd moeten open houden, waakzaam moeten zijn. Zeer waakzaam en hen slechts het strikte minimum geven”. Sharon “met aan de ene kant een ranzig paternalisme en aan de andere kant een stevige knuppel in de hand, kent slechts twee soorten Palestijnen: zij die zich alleen maar zorgen maken over hun dagelijks brood en die hij “het strikte minimum” wil geven; en de anderen, die veel en dus ongewettigde eisen stellen. Die Palestijnen brengt Sharon onder in de categorie van de ‘terroristen’,” stelt Cypel vast. En uiteindelijk is dat de visie van heel de Israëlische elite van Likoed tot Labour. Het gevolg? “Israël is een democratische staat voor de joden en een joodse staat voor de Palestijnen,” aldus Cypel. In Israël spelen generaals een hoofdrol in het politiek bedrijf. Ze worden eerste minister, minister, burgemeester, ambassadeur. Zelden worden hierover vragen gesteld. Voor Cypel ligt het antwoord echter voor de hand. “Voor de publieke opinie in Israël heeft een generaal van meet af aan meer politiek krediet dan een burger. Dat spontaan vertrouwen vloeit voort uit het idee dat een militair per definitie beter weet dan een politicus hoe hij “de Arabieren moet aanpakken”. De generaal heeft “praktijkervaring”, hij kent de Arabieren van op het terrein.”
‘Oriëntalisme’
Israël is een koloniale staat (Cypel benadrukt weliswaar met (iets te veel) klem dat het hier om een specifieke vorm van kolonialisme gaat). Elke kolonisator cultiveert een bijzonder negatief beeld van de gekoloniseerde. In Israël is dat niet anders. De stichters van de zionistische beweging waren doordrongen van dit koloniale denken. De oprichters van de staat Israël verdedigden zonder enige schroom hun koloniale denkbeelden, de huidige elite doet dat nog steeds, net zoals de kolonisten, die de basis vormen van de Israëlische maatschappij. Cypel citeert bijvoorbeeld de kolonist Moshe Smilansky, een van de pioniers van voor de oprichting van de staat Israël: “Wij worden geconfronteerd met een half wild volk met uiterst primitieve opvattingen. De aard van dit volk zit als volgt in elkaar: als dit volk jou tot geweld aanzet, zal het zich onderwerpen, maar je haten. Maar als het
enige zwakheid van jouw kant opmerkt, zal het jou domineren. De Arabieren hebben schandelijke waarden ontwikkeld: leugen, bedrog, een diepgeworteld wantrouwen en een verborgen haat tegen de joden. Dit semitisch ras is antisemitisch”.
Nogmaals: “Zij of wij!” En “zij” zijn onverbeterlijke antisemieten. Cypel noemt deze grondhouding van de Israëlische maatschappij, de fundamentele kolonialistische visie op “de andere”, “oriëntalisme”. Het is allesoverheersend en het maakt van Israël een etnocratische staat. Het oriëntalisme in zijn Israëlische variant “ontkent elke nationale identiteit aan het Palestijnse volk.” “Dus elke Palestijnse opstand, sinds de jaren ’20 tot de intifada, zal instinctief herleid worden tot het gekkenwerk van benden”. En ook dat is een constante van het Israëlische “oriëntalisme’: “elke Palestijnse reactie wordt ontdaan van elke rationaliteit en is dus het werk van “gewapende benden” en “terroristen”.
Zelfs de bouw van de apartheidsmuur, is volgens Sylvain Cypel alleen maar te verklaren vanuit het extreme etnicisme van de Israëli’s. “Dit etnicisme heeft zich nog nadrukkelijker geuit, toen de tweede intifada uitbrak en nam nog “hardere” vormen aan – de volledig legale verspreiding van de mystiek van bloed en bodem door de ultranationalistische religieuzen en het maatschappelijk draagvlak voor een nieuwe verdrijving van de Palestijnen. Het nam ook zeer openlijke vormen aan – met de vrees dat een compromis op termijn een te grote vermenging met de Palestijnen tot gevolg zou hebben. Vandaar de idee om een “scheidingsmuur” op te richten tussen Israëli’s en Palestijnen. Sharon heeft dit plan uitgevoerd in zijn annexionistische visie, maar het was een idee van Labour.”
Cypel ziet dan ook in de huidige Israëlische maatschappij een etnicistisch, “nationalistisch blok” ontstaan van nationalistische religieuzen, het blok van de kolonisten (Gush Emmunim), de partij van de Russen (de recente immigranten uit de voormalige Sovjetunie), traditioneel rechts (met als belangrijke uithangbord Likoed) en een belangrijk deel van “links” (Labour). Dat nationalistisch blok vertegenwoordigt 70 tot 80% van de Israëli’s. “Wat hen bindt is de strijd tegen het terrorisme. Het idee dat de joodse staat niet geconfronteerd wordt met een nationale beweging van de Palestijnen (wat ook hun methoden zijn), maar met een vijand, die geen andere identiteit heeft dan de terreur.”
De “ommuurde maatschappij” van Ariel Sharon en Co zit in een impasse en een uitweg is niet voor morgen. Sylvain Cypel: “Zo lang Israël de feiten niet erkent, die hebben geleid tot zijn bestaan en het bestaan van zijn Palestijnse partner, om te beginnen de feiten die hebben geleid tot zijn ontstaan – Israël heeft daadwerkelijk een volk van vluchtelingen gecreëerd – zal er geen verzoening met de Palestijnen en met de Arabische wereld in het algemeen mogelijk zijn”.
(Uitpers, nr. 72, 7de jg., februari 2006)
Sylvain Cypel, ‘ Les emmurés. La société israélienne dans l’impasse’, La Découverte, Parijs, 2005, 440 blz., 23 euro, ISBN 2-7071-4302-2.