Colette BRAECKMAN. ‘Les nouveaux prédateurs, politique des puissances en Afrique centrale’. Parijs, uitg. Fayard.
Colette Braeckman van Le Soir is stilaan een witte raaf als journaliste. Ze is al tientallen jaren bezig in het vak, wat volgens een recent onderzoek uitzonderlijk is, en ze kent haar dossiers, wat in de journalistiek niet altijd meer gebruikelijk of gewenst is.
Toen minister van Buitenlandse Zaken Simonet (Henri, de vader, socialist) in 1978, in de nasleep van de tweede Shaba-oorlog – een kwarteeuw geleden ! – naar Angola afreisde, was Braeckman van de partij. Dat was ook zo toen in september 2001 de Verenigde Naties in Zuid-Afrika een internationale conferentie over racisme belegden. Er is de voorbije vijfentwintig jaar in Afrika niets noemenswaardigs gebeurd, of Braeckman was erbij. Aan onze gezamenlijke ontbijten in Luanda en Durban, én de vele gesprekken tussendoor bewaar ik goede herinneringen.
Braeckman is al jaren de grande reporter van Le Soir, een functie die in de Vlaamse pers onbestaande is. In haar beste dagen schrijft ze teksten die aan literatuur grenzen. Dat wisselt ze af met scherpe analyses of stevige commentaren, die engagement uitstralen en waarin ze geen uitgesproken standpunten schuwt. Elle a du coeur, Colette.
Braeckman beoefent wel een genre, waarin de overdaad waaraan ze zich (moet) bezondigen, soms de opgespitte bevindingen verhult. Ook haar boeken lijden wel eens aan dat euvel. Haar een uur horen vertéllen over het onderwerp van haar boek, is alsof ze met een machete een pad effent door de jungle aan informatie waarin ze je meeneemt.
Ergens vertoont ook haar nieuwste,‘Les nouveaux prédateurs, politique des puissances en Afrique centrale’* dat ongemak. Wie niet een beetje vertrouwd is met Centraal-Afrika, de eerste Afrikaanse Wereldoorlog die er in 1996 uitgebroken is, en de economische plundering die de inzet ervan is, die raakt – kan ik me best voorstellen – meer dan eens het noorden kwijt in Oost-Congo. Zo boordevol informatie zit ‘Les nouveaux prédateurs’ gestouwd. Wie wel het kader kent van de tweede stormloop op Afrika, krijgt een schat aan gegevens mee.
Nergens is de moord op Laurent Désiré Kabila (de vader, vermoord in januari 2001) en het kluwen aan complotten, dat er omheen geweven is, zo omstandig beschreven als in Les nouveaux prédateurs’. Wie er een gedetailleerd inzicht wil krijgen in de rol die Angola (en in iets mindere mate Zimbabwe) gespeeld heeft in dat drama; wie van naaldje tot draadje wil weten welke stuiptrekkingen het overleden Mobuturegime toch nog gemaakt heeft om weer op het voorplan te komen; wie zich afvraagt waarom een generaal meteen na de moord een dozijn Libanezen standrechtelijk terecht heeft laten stellen; wie er zijn gading niet vindt in de officiële versie van de aanslag – door een kindsoldaat, die als lijfwacht van de president fungeert, met vertakkingen naar de rebellie in Goma –, die moet het hoofdstuk "L’homme qui devait mourir" erop naslaan. En wie zich vragen stelt over hoe – tegen ieders verwachting in – Laurent Désiré’s onervaren zoon Joseph erin geslaagd is om, door te steunen op een goede buitenlandse pers, zich in Congo te ontdoen van de bevoogdende medestanders van zijn vader, en zijn land uitzicht te geven op een – toegegeven, bijzonder frêle – toekomst, waarin niet de buurlanden maar de Congolezen zelf de krijtlijnen bepalen, die moet in het hoofdstuk "Le temps du fils" grasduinen.
Om ‘Les nouveaux prédateurs’ uit te laten groeien tot een must voor wie op de hoogte wil zijn van wat er zich afspeelt in het gebied van de Grote Meren, gebruikt Braeckman al haar talent, en vooral haar uitgebreide netwerk van informanten. Wie al eens met Colette opgetrokken is, krijgt hoogte ervan hoeveel mensen tijdens zo’n tocht aan haar mouw trekken om hun verhaal kwijt te kunnen, weet ook hoe haar onschuldige, soms wat naïeve manier van doen uitlokt dat ze informatie vastkrijgt die normaal niet voor journalistieke oren bestemd zijn.
‘Les nouveaux prédateurs’ getuigt van die journalistieke rijkdom die Braeckman vertegenwoordigt, maar vertoont ook beperkingen. Zo bevat het boek uiteraard interessante details over de economische plundering van Congo, maar het draagt op dat vlak niet echt veel nieuws bij. Wie de Unorapporten gelezen heeft, kent het plaatje wel. Dat goudhandelaar Panju uit Bukavu Braeckman voor de rechter daagt, omdat ze hem als een van de economische plunderaars van Kivu vernoemt, illustreert dat ze misschien iets te makkelijk de begane paden bewandelt en te weinig het onderscheid maakt tussen de nieuwkomers in Bukavu – Rwandezen, Russen, Oekraïners, obscure Belgen, die met maffia-achtige praktijken in het gat springen dat zo’n wetteloze Far West-situatie geschapen heeft -, en de gevestigde handelaren in die stad, zoals Panju er een is, geen doetjes, door de wol geverfd in de jaren van het Mobuturegime, maar daarom nog geen schurken van hetzelfde allooi.
Een tweede beperking van ‘Les nouveaux prédateurs’ ligt in de overdaad, die soms schaadt. Zo is bv. het hoofdstuk over Zimbabwe op zichzelf natuurlijk op zijn plaats. Toppolitici en –militairen uit dat land zijn sleutelfiguren bij de plundering van Congo en over dat onderwerp handelt, luidens zijn titel, het boek precies. Het brengt Braeckman tot de grondkwestie in Zimbabwe, die ze uitvoerig beschrijft en in zijn historische context plaatst. Tussen haakjes, een verademing dat er nog mensen bedrijvig zijn in de journalistiek, die weten dat in 1980 het Lancaster House Agreement de landhervorming in Zimbabwe in principe geregeld heeft, én dat Groot-Brittannië daarin een belangrijk financieel aandeel moest hebben, een belofte die het maar gedeeltelijk nagekomen is.
Maar de grondkwestie in Zimbabwe brengt Braeckman naar Zuid-Afrika dat met een soortgelijk probleem kampt, en dan denk je op een bepaald moment toch: Colette, dit is stof voor een ander boek. Zeker als ze Tony Leon (een kopstuk van de Democratische Partij, die onder de apartheid in de oppositie zat tegen de regerende Nasionale Party) bestempelt als "leader de l’extrême droite". Neen, Colette, dat was Terreblanche, of – naargelang van hoe je ’t bekijkt – P.W. Botha, of voor mijn part F.W. De Klerk, maar niét Leon. Een iets grotere mate van zelfbeperking zou Braeckman niet in die val hebben laten trappen. En dan voeg ik aan die kritiek meteen de vraag toe: waarom niet liever een hoofdstuk over Angola?
De zes bladzijden, die Braeckman in ‘Les nouveaux prédateurs’ aan het Iturigebied in Noord-Oost-Congo wijdt, zijn leerzaam voor wie er de voorbije weken plots opgeschrokken is door de uit de lucht vallende belangstelling bij politici en in de media voor de gebeurtenissen daar. Wat op het eerste gezicht overkomt als etnische haat, plaatst Braeckman in een kader van rooftochten naar goud, diamanten en olie. De manier waarop buurland Oeganda olie op het vuur gegoten heeft, stelt ze kordaat aan de kaak. Jammer dat haar boek waarschijnlijk iets te vroeg afgesloten is om ook de Rwandese manipulaties aan de schandpaal te spijkeren. Hoe Rwanda nl., door onderhuidse steun aan een van de plaatselijke Hema-milities, probeert om een voet in huis te krijgen in Ituri, en geen enkele vorm van geweld schuwt om zijn doel te bereiken: mee te kunnen graaien in de overvloedig gevulde vleespotten van de regio.
Het is des te spijtiger dat die laatste ontwikkelingen pas volop op gang gekomen zijn na de deadline van het boek, omdat Braeckman na 1994, na de genocide in Rwanda, nogal eens het verwijt gekregen heeft dat ze te tegemoetkomend was voor het nieuwe Tutsi-bewind in Kigali. Zoals ze in ‘Les nouveaux prédateurs’ de Kagamemythe doorprikt, bewijst Colette Braeckman dat ze een journaliste uit één stuk is, die haar analyse en eindoordeel stoelt op feiten, en niet op voor eeuwig vastgelegde sjablonen.
(Uitpers, nr. 44, 4de jg., juli-augustus 2003)