"Tijdens de Koude Oorlog waren we 45 jaar lang in een wapenwedloop verwikkeld met de Sovjetunie. Nu lijkt het alsof we een wapenwedloop voeren met onszelf"
Admiraal Eugene Caroll, Jr. U.S. Navy (ret.)
Deputy Director van het Center for Defence Information
Op internationaal militair vlak zijn er een paar opmerkelijke en tegelijk verontrustende ontwikkelingen aan de gang. De VS hebben het voortouw genomen om opnieuw stevig te investeren in defensie. Het doet denken aan de hoogdagen van de Koude Oorlog. Op enkele jaren moet het defensiebudget met meer dan een kwart omhoog. Na aanvankelijke aarzeling, lijkt Europa sedert Kosovo schoorvoetend te volgen, zowel qua politieke wil als de bereidheid om de budgettaire consequenties daarvan te dragen.
Maar waar is de vijand? Oude rivaal Rusland heeft wel ambities om terug mee te tellen op het internationaal niveau en daarvoor een militaire poot uit te bouwen, maar loopt gebukt onder een enorme schuldenlast en zit economisch nog steeds aan de grond. De Russische militaire inferioriteit is pijnlijk duidelijk in Tsjetsjenië. De VS zelf verwijzen alsmaar naar de blijvende potentiële dreiging van China, Rusland, India en Pakistan (beide omwille van hun nucleair arsenaal) en vooral de zogenaamde ‘schurkenstaten’ (zoals Irak, Iran, Libië, Cuba, Noord-Korea, Joegoslavië en Soedan), maar als we alle defensiebudgetten van die landen optellen komen we nog lang niet aan het bedrag dat de VS alleen uitgeven. Vandaag zijn de VS goed voor 38 procent van alle militaire uitgaven in de wereld!
Het lijkt er dus op dat na een periode van ontspanning de geesten opnieuw rijp zijn voor een wapenwedloop. Hierna geven we een overzicht van de defensiepolitiek en -uitgaven in de VS (die willen verhogen en dat ook kunnen), Rusland (dat wil, maar niet kan) en ons eigen land als voorbeeld voor de situatie in Europa (dat bijna wil en bijna kan).
- Opnieuw Koude Oorlog in de Verenigde Staten
- De geblokkeerde militarisering van Rusland
- Het laattijdige Belgische defensiedebat
Opnieuw Koude Oorlog in de Verenigde Staten
De conservatieven in het Amerikaanse Congres gaan doorgaans zwaar op de rem staan wanneer het begrotingsevenwicht verstoord dreigt te raken. Op die regel is er een grote uitzondering: defensie. Sinds 1998 gaat het defensiebudget pijlsnel de hoogte in. Voor het Fiscale Jaar (FY) 2001 (dat loopt van 1 oktober 2000 tot 30 september 2001) zal de defensiepost voor het eerst sinds 1993 boven de 300 miljard dollar uitstijgen.
In 1997 wordt de Balance Budget Act (BBA) goedgekeurd. De BBA moet de budgettaire beweegruimte van de regering beperken en de federale begroting tegen 2002 in evenwicht brengen. Door ‘stoppen’ te zetten op de uitgaveposten zou ook defensie niet boven een bepaald bedrag kunnen uitstijgen, tenzij ‘hoogdringendheid’ wordt ingeroepen. Bovendien zijn ‘firewalls’ (tussenschotten) ingebouwd: reducties op zowel defensie als niet-defensieposten, kunnen alleen gebruikt worden voor het wegwerken van het begrotingstekort en dus niet getransfereerd worden naar een andere post. Al gauw blijkt dat door de economische groei het begrotingobjectief voor 2002 eerder zou worden gehaald. Vanuit het Amerikaanse Congres oefent de wapenlobby al begin ’98 behoorlijk druk uit om het BBA te herzien zodat er voor een "voldoende lange periode een reële groei kan worden geraliseerd van de defensie-uitgaven." In de wandelgangen van het Pentagon droomt men luidop van een jaarlijks stijging ter waarde van 10 miljard dollar. En ook de regering blijkt niet ongevoelig voor de roep om meer defensiegeld. In september 1998 dringt President Clinton in een brief zelf aan op een extra-miljard $, omdat de ‘paraatheid’ van het leger anders in het gedrang zou komen. Het Congres zou dan weer instemmen met een extraatje van 2 miljard $, nodig voor militaire operaties in Bosnië. Dergelijke budgetstijgingen kunnen maar goedgekeurd geraken indien ze vergezeld gaan van het BBA-predikaat ‘hoogdringendheid’, waardoor de wettelijke beperkingen op de stijging van het defensiebudget doorbroken kunnen worden.
Het wordt alsmaar duidelijker dat zowel Congres als regering op middenlange termijn aansturen op een sterke stijging van het defensiebudget. Dat blijkt o.m. uit het FYDP ‘98 (Fiscal Year’s Defense Plan), het meerjarenplan van het Pentagon, waarin ze stelt dat de militaire investeringen alleen al met 60 miljard $ zouden moeten stijgen tegen het FY 2001, d.w.z. 15 miljard $ jaarlijks.
Clinton had inmiddels Defensieminister William Cohen de opdracht gegeven om samen met de voorzitter van de gezamenlijk militaire staf, generaal Shelton, te onderzoeken hoeveel het leger in de toekomst nodig zou hebben voor de uitvoering van zijn taken. M.a.w. de discussie ging niet langer meer over de mogelijkheid om het defensiebudget te verhogen, maar over de vraag hoeveel dat budget zou moeten stijgen. Het leger laat deze kans uiteraard niet onbenut. Op 8 oktober 1998 al verschijnt een belangrijk rapport van het Armed Service’s Committee waarin de antwoorden staan op een hele reeks vragen die Senator McCain – momenteel een van de Republikeinse presidentskandidaten – stelde aan de legerleiding. De boodschap luidde dat de militaire leiding elk jaar 27,5 miljard $ extra nodig zou hebben om een paraat en modern leger te bekomen. Dat bedrag hield geen rekening met extra-kosten, zoals die voortvloeien bijvoorbeeld uit militaire operaties in Bosnië.
Het is o.m dit rapport dat aan de basis ligt voor de sterke budgetstijgingen de komende jaren.
De grote druk om het defensiebudget te verhogen liep niet toevallig samen met het herstel van de Amerikaanse defensie-industrie. Die zat midden de jaren ’90 nog in ernstige problemen, omdat de bestellingen op zowel de interne als externe markt behoorlijk waren gekrompen. In 1989 bedroeg het defensiebudget nog 376 miljard $, zeven jaar later was dat met meer dan 100 miljard $ gezakt tot een dieptepunt van 265 miljard $ (1996). Om te overleven moest de defensie-industrie zich grondig herstructureren. Via een reeks van fusies en een lobbycampagne naar de politiek (de defensie-industrie is de belangrijkste sponsor van de Amerikaanse verkiezingen) slaagde ze in haar opzet. In 1997-1998 luidden megafusies het herstel in. Sindsdien staan drie gigantische ondernemingen aan de top met een gezamenlijke omzet van meer dan 80 miljard dollar. Het Militair-Industrieel-Complex (MIC), bestaande uit de defensie-industrie, het leger en het Pentagon o.l.v. de defensieminister, waren nu in staat om voldoende gewicht in de schaal te werpen. Het resultaat: op de begroting van FY 1999 (= van 1 oktober 1998 tot 30 september 1999) staat 271 miljard dollar ingeschreven. Een jaar later is dat al 289 miljard $. Het voorstel voor het FY 2001 bevestigt de stijgende trend: voor het eerst sinds 1993 stijgen de militaire uitgaven terug boven de 300 miljard (305,4 miljard $). Het meerjarenplan (FYDP) piekt eveneens als nooit te voren. Dat voorziet een stijging tot 331,7 miljard dollar tegen FY 2005. De komende vijf jaar zou defensie goed zijn voor 1,6 triljoen dollar! Een hallucinant bedrag dat veel weg heeft van een typisch koude oorlogsbudget. Een blik op de details van het defensiebudget bevestigt dat vermoeden. Zo is 1,9 miljard $ voorzien voor het controversiële Star Wars-programma (NMD – het anti-rakettenschild in de ruimte), hoewel zowel Rusland als de Europese bondgenoten hun ongerustheid daarover hebben uitgesproken, omdat het nucleair evenwicht zou worden doorbroken (en dus de uitholling van ABM-verdrag, het verdrag waardoor het aantal anti-raketsystemen wordt beperkt). De komende vijf jaar zou NMD goed zijn voor 10,4 miljard $. Dat is 2,3 miljard meer dan het vorig FYDP.
Daarnaast krijgt de militaire top met 60,3 miljard dollar het volledig gevraagde budget voor militaire investeringen, wat neerkomt op een stijging van 11 % t.o.v. het jaar daarvoor (+ 6,1 miljard $). Er is 7,9 miljard $ uitgetrokken voor de verdere ontwikkeling en investeringen in de F/A – 18E/F Super Hornet (zeemacht), de peperdure F-22 en de bij ons sinds kort goed bekende Joint Strike Fighter.
Vraag is, waar komt al dat geld vandaan? Het BBA laat immers geen extra uitgaven toe. De enige manier is het doorbreken van de ‘tussenschotten’ tussen defensie en niet-defensie-uitgaven, wat kan als meer defensie-inspanningen als ‘hoogdringend’ worden bestempeld. Dat is ook wat men heeft gedaan. In april vorig jaar stelden het Congres en de Senaat reducties voor op het budget van een aantal sociale programma’s, zoals huisvesting (de Commerce and House Credit Accounts) en regionale en lokale ontwikkelingsprogramma’s. Deze programma’s ondersteunen de handelsactiviteiten van kleine en minderhedenondernemingen en het Federale huisvestingsprogramma. Het meest tot de verbeelding spreekt wellicht de snoei-operatie in het International Affairs Budget (waaronder o.m. alles valt dat te vatten is onder de noemer niet-militair veiligheidsbeleid).
De geblokkeerde militarisering van Rusland
Sinds 1991 vinden er in Rusland diepgaande, maar weinig succesvolle economische en politieke hervormingen plaats. Deze hervormingen, die tegen beter weten in steevast democratische hervormingen worden genoemd, hebben ertoe geleid dat het militaire apparaat grondig werd aangetast. Het Sovjetleger was een sterk uitgerust en goed georganiseerd leger, maar dat kostte ook handenvol geld. Men kan gerust stellen dat omvang en kostprijs van het leger de Sovjetunie economisch mee de das hebben omgedaan.
Het oude leger was in de eerste plaats uitgerust om de verdediging op zich te nemen tegen een aanval uit het Westen (en in tweede instantie uit China). Uit economische noodzaak, maar ook door het veranderde internationale klimaat en de interne (on)veiligheidssituatie zag het leger zich genoodzaakt om zich volledig te herstructureren.
Dat bleek geen eenvoudige opgave. Voor het uiteenvallen van de Sovjetunie bedroeg het defensiebudget nog naar schatting 240 miljard $ (1989). Hoewel nog steeds een substantieel lager budget dan dat van de VS, zorgde Moskou daarmee voor een machtsevenwicht.
Dat verandert na het uiteenvallen van de Sovjetunie. Het Russische defensiebudget krimpt tot 47,5 miljard $ in 1992, waardoor de VS zonder zelf daartoe wezenlijk bij te dragen plots de enige militaire supermacht wordt. Tussen 1993 en 1997 mislukten pogingen om het defensie-apparaat grondig bij te sturen. Het nogal stuurloze leiderschap van Boris Jeltsin en de weerstand bij de militaire bureaucratie onder de defensieministers Pavel Grachev en Igor Rodionov waren daar niet vreemd aan. De opvolger op defensie, Igor Sergeyev wilde wel, maar kreeg te maken met de ‘grote crash’ van 17 augustus 1998, die behoorlijk contraproductief was voor militaire hervormingen.
Militaire hervormingen
De bedoeling van de eerste militaire hervormingen vlak na de Koude Oorlog, was het offeren van de kwantiteit voor kwaliteit. Hoewel in reële cijfers het defensiebudget gekrompen was, ging nog steeds meer dan 5 procent van het Bruto Binnenlands Product naar defensie (wat hoger is dan het defensieaandeel in de VS). Vooral het personeelsbestand moest eraan geloven. Op strategisch vlak moest geheroriënteerd worden van op globaal of grote schaal gerichte nucleaire of conventionele oorlogen naar lokale of regionale conflicten van beperkte duur. De dreiging kwam niet langer meer uit (West)-Europa maar uit het zuiden, t.t.z. Centraal-Azië (Caucasus) en het Midden-Oosten. Tenslotte was er geen enkele betwisting over het feit dat de nucleaire capaciteit moest behouden blijven en zelfs prioriteit krijgt in het Russische defensiesysteem, een stelling die tot op vandaag standhoudt.
Die houding houdt natuurlijk verband met het feit dat het Russische leger voor het overige sterk is verzwakt. Bovendien is de nucleaire capaciteit de enige overgebleven erfenis van de supermachtstatus van de Sovjetunie. Ook de ontwapeningsakkoorden (START I en II) veranderen daar in essentie niets aan: het arsenaal wordt wel gereduceerd (tot 1.000 kernkoppen of minder tegen 2008-2010), maar het principe van de ‘afschrikking’ blijft legitiem.
Van meetaf aan groeide de spanning tussen de beperkte economische mogelijkheden en de intentie (ondanks inkrimpingen) over een goed uitgerust leger te beschikken. Niet in het minst, omdat een leger afslanken soms nog meer middelen opslorpt dan het behoud van de oude structuren, tenminste op korte termijn. De generaals en het ministerie van Defensie kwamen openlijk in opstand. Het gevolg was dat een belangrijk deel van de militaire top werd vervangen, zodat de hervormingen alsnog konden worden doorgedrukt.
De crash van 1998 gooide roet in het eten. Aan de vooravond van die ineenstorting, in de lente van 1998, zag premier Kiriyenko zich verplicht om het geplande defensiebudget drastisch te herzien van 82 naar 61 miljard roebel. Na de crash in augustus moest het verder gereduceerd worden tot 38 miljard roebel (ongeveer 5 miljard $ aan de toenmalige koers), of anders gezegd, bijna 1/10 van wat het 6 jaar eerder was. Vooral de militaire investeringen moesten er aan geloven (van 28,5 miljard roebels naar amper 4 miljard). Het moreel van de troepen (die nog maar net een pak slaag hadden gekregen in Tsjetsjenië) zakte naar een absoluut dieptepunt. De inflatie van 60 tot 70 procent in de tweede helft van 1998 en de problemen met de uitbetaling van de salarissen (twee tot drie maand achterstallen), brachten vooral de lagere militaire klasse onder de armoedegrens. Piloten die normaal minstens 180 vlieguren nodig hadden (in de NAVO is dat 300 uur) moesten het plots stellen met 8 tot 12 uur. De malaise uitte zich in massale deserties, talrijke zelfmoorden en een hoge criminaliteit. Van het ooit zo glorierijke Sovjetleger bleef slechts een hoopje ellende over.
Uiteraard hadden de budgettaire problemen ook hun weerslag op de defensie-industrie.Het aantal ondernemingen in de sector daalde van 1.800 naar 500. Hun totale civiele en militaire output daalde met 82 procent. Van de fondsen van het federaal reconversieprogramma 1992-1997 die een gedeelte van de defensie-industrie moesten helpen omschakelen bleef een fractie van 10 procent over van het oorspronkelijk voorziene bedrag. In 1998 stopten de subsidies zelfs volledig.
Poetin: tandenloze leeuw
Huidig sterke man Poetin toont ambities om Rusland weer tanden te geven, maar de financieel-economische realiteit houdt hem tegen. Rusland is sterk afhankelijk van Westerse financiële instellingen, in de eerste plaats IMF en Wereldbank, en kijkt aan tegen een enorme schuldenberg van 170 miljard $ (1999). Normaal gezien moest Rusland in 1999 bijna 70 procent van de begroting besteden aan het terugbetalen van die schuld, maar dat zou neerkomen op zelfmoord. Overleven is dus slechts mogelijk door constant aan te kloppen voor schuldherschikkingen en nieuwe kredieten, in afwachting van de heropleving van de economie. In elk geval beperkt dit sterk de beweegruimte van de Russische regering niet alleen op economisch en militair vlak, maar ook op internationaal politiek vlak. De schuldenlast maakt dat Rusland zich compleet in de greep weet van het Westen.
Hoe moeten we dan de nieuwe defensiedoctrine (op 6 januari 2000 per decreet vastgelegd) begrijpen, die stelt dat Rusland nucleaire wapens kan inzetten, wanneer een gewapende agressie moet worden afgeslagen? Slechts gedeeltelijk kunnen we de verklaring zoeken in het verslechterde klimaat tussen Rusland en het Westen na Kosovo. Voor Poetin is de nucleaire dreiging vooral een middel om aan de financiële wurggreep te ontsnappen. Het nucleair arsenaal is zowat het enige waarmee Rusland nog zijn tanden kan laten zien en Poetin heeft het Westen daarrond een duidelijk signaal willen geven: Rusland is ondanks alles niet helemaal machteloos. Bovendien waren er de niet al te schitterende resultaten in Grozny, waar opnieuw getoond werd hoe weinig slagkracht het Russische leger wel bezit. Ook hier is de nucleaire dreiging een laatste redmiddel. Aan de andere kant moet een en ander sterk gerelativeerd worden. Poetin beseft ook wel dat hij het Westen nodig heeft wil hij uit de put kruipen. Vandaar ook dat hij niet aarzelde om de banden met het Westen weer aan te halen tijdens een bezoek van NAVO-secretaris-generaal Robertson aan Moskou. Poetin heeft daarbij ingezien dat hij enkel op die manier vrij spel krijgt in Tsjetsjenië.
Niet onbelangrijk in dit spel, en dat maakt Poetin bijzonder onvoorspelbaar, zijn de komende verkiezingen op 26 maart. Poetin wil zijn reputatie van gedecideerd, sterk man hoog houden, wat nodig is in een door hem zelf mee opgeklopt nationalistische klimaat. En in dat klimaat leeft de droom die Rusland terug tot (militaire) wereldmacht verheft. Vooralsnog vertelt de praktijk dat het bij dromen zal blijven. Rusland zal op militair vlak nooit meer worden wat de Sovjetunie was. Dat is duidelijk. Vraag is alleen of Rusland terug de militaire slagkracht zal krijgen die voldoende is om terug mee te spelen op het internationale politieke toneel.
Een korte vergelijking tussen de VS en Rusland voor wat de cijfers voor militaire aankopen voor het jaar 2000 betreft, vertelt duidelijk hoe ver Moskou achterop hinkt. Het Russische aankoopbudget (62 miljard roebel of 2,18 miljard dollar aan de huidige koers of vier vijfde van het totale Belgische defensiebudget) bedraagt amper een dertigste van wat de Amerikanen willen investeren in nieuwe aankopen. Toch lijkt Rusland gedecideerd om een belangrijk deel van de middelen uit het economisch herstel te investeren in het militaire apparaat.
Het laattijdige Belgische defensiedebat
Hoe staat dat met het Belgische defensiedebat? Wel het heeft lang geduurd voor het op gang kwam. In het regeerakkoord stond er amper één zinnetje (de verwijzing naar de Top van Keulen, die voormalig minister van Buitenlandse Zaken Derycke er persé in wilde) waarin een verhoging van het defensiebudget in verborgen lag. Tijdens de regeringsonderhandelingen lagen er nochtans duidelijke voorstellen op tafel. De liberalen pleitten voor een substantiële verhoging van het defensiebudget, de SP wilde niet verder gaan dan een indexatie. De positie van de Groenen was niet erg duidelijk. Defensie was op dat ogenblik geen prioriteit. In elk geval hadden ze in de Commissie Defensie van de vorige legislatuur niet tegengestemd op de conclusies van het defensierapport, waar minstens een indexering gesuggereerd werd.
De regeringsvormers zijn inzake defensie om deze hete brij zijn heengelopen. Onze vrees is dat er zich een niet-geformuleerde beslissing in de geesten van de zwaargewichten van deze regering heeft voltrokken, die ‘ten gepaste’ tijde naar buiten zal komen.
Enkele maanden later barst de discussie (en daarmee ook de profileringsdrang) los. De NAVO-druk om het defensiebudget te verhogen en de zogenaamde Europese defensieverplichtingen deed de sabelslepers in parlement en regering in het offensief gaan.
Naar aanleiding van de NAVO-bijeenkomst begin december 1999 kregen België en Duitsland slechte punten omdat ze ‘maar’ 1,5 procent van het BBP (meer dan 4 X ontwikkelingssamenwerking) aan defensie uitgeven. De Amerikaanse defensieminister Cohen en zijn Franse collega Richard deden er nog een schep bovenop. Met een blik in de richting van België, wezen ze op de noodzaak tot meer investeringen in legermateriaal. Volgens Richard moet er hiervoor zelfs een norm komen, namelijk 0,7 à 0,8 procent van het BBP. Met andere woorden, we moeten met ons belastingsgeld de defensie-industrie subsidiëren met tweemaal het huidige bedrag van ontwikkelingssamenwerking.
Het Belgische leger zit, hoe kan het ook anders, op dezelfde lijn. De generale Staf van het leger publiceerde enkele maanden terug al een ontwerp van Plan Middellange Termijn (PMT). Volgens dat PMT zou ons land van 2000 tot 2004 voor 80 tot 85 miljard fr. moeten investeren. Ter vergelijking: in de periode 1996-1999 bedroegen de investeringen ongeveer 50 miljard fr. M.a.w. als ons land akkoord gaat met het ontwerp PMT betekent dit dat in de toekomst ons defensiebudget met minstens jaarlijks 3 procent omhoog moet. Misschien dat we in herhaling vallen, maar dat is exact de budgetstijging die de NAVO al enkel jaren aan ons land opdringt.
Omdat het voorgesteld PMT politiek niet haalbaar bleek, diende het leger een nieuw PMT in, ditmaal ter waarde van 100 miljard fr. gespreid over 5 jaar. Slecht geprobeerd, want een kleuter heeft door dat dit op hetzelfde neerkomt. Onze generaals lijken vooralsnog niet te willen inbinden. Kan ook niet anders, want Washington tikt hen anders op de vinger en bovendien zouden ze hun pareltje moeten missen: de aankoop van 72 peperdure ‘Joint Strike Fighters’ ter vervanging van onze F-16’s. Officieel gaat het over een investering van 110 miljard, in werkelijkheid was al in februari 1999 (dus het leger en ook Flahaut konden het weten) door het Amerikaanse Congressional Budget Office geraamd dat elk exemplaar 73 miljoen dollar zou kosten (2,9 miljard fr. of 209 miljard fr. voor het totaalpakket).
De nota Flahaut
Inmiddels liet Flahaut met een nota zijn ideetjes los: de NAVO-solidariteit staat niet ter discussie en de enige vraag m.b.t. militair Europa is een tijdsvraag: "Aan welk ritme moet de Europese Defensie op punt gesteld worden?" Volgens Flahaut mag er niet geraakt worden aan het personeelsbestand. Dat is belangrijk, want volgens de NAVO besteedt ons land te veel aan personeel in verhouding met militaire aankopen. Dus of de lonen moeten omlaag (wat weinig waarschijnlijk is) of het aankoopbudget moet omhoog en dus ook het defensiebudget. Bovendien is het personeelsbestand verouderd. Om de leeftijdspyramide terug op een jonger niveau te krijgen, pleit Flahaut voor een "uitzonderlijke begrotingsenveloppe buiten defensie", een techniek om met een ‘geïndexeerd defensiebudget’ toch extra uitgaven te doen. Dat deed deze regering al eerder, met de enveloppe voor ‘humanitaire operaties’ ter waarde van 1,4 miljard fr.
Wat de aankooppolitiek betreft, pleit Flahaut in zijn nota voor het "bevoorrechten van investeringen waarvan de specialiteit ons traditioneel wordt toegekend.” Hier verwijst Flahaut expliciet naar de vervanging van de C 130 (door de Future Large Aircraft), waar binnen de regering een consensus over schijnt te bestaan en door de SP zelfs als een "pacifistische investering" wordt bestempeld. De JSF lijkt Flahaut niet zonder tegenstribbelen te willen opgeven, omdat België niet in een "geïsoleerde positie terecht mag komen".
Voor de rest draagt Flahaut allerlei elementen aan die de noodzaak van ons leger moeten aantonen, maar ons inziens juist de gedeeltelijke overbodigheid ervan bewijzen: het leger moet "hulp verlenen aan de natie" in geval van allerlei rampen, reddingsoperaties, ontwikkelingssamenwerking, enz. M.a.w. stuk voor stuk taken die net zo goed (en beter) aan (bestaande) civiele instanties kunnen worden toevertrouwd. Op militair vlak bestaat de rol er in om typische defensietaken op zich te nemen, en vooral (wegens gebrek aan vijand) om interventietaken in NAVO, of Europees verband uit voeren.
Terwijl de discussie al hoog oploopt over de specifieke aankoopdossiers, lijkt de consensus over de rol van het leger vrij groot. Ook met de twee (drie) ‘moeilijkste’ regeringspartners, SP en Groenen.
De SP vat haar visie samen onder de noemer van de 5 S-en: Spaarzaamheid (elk jaar maximum een geïndexeerd defensiebudget, wat al meer is dan de bevriezing zoals die nog onder de vorige legislatuur van kracht was); Samenwerking (vooral op Europees en Benelux niveau, tegelijk een middel om de vorige S te halen); Sociaal (afvloeiingen in het leger moeten op een verantwoorde manier gebeuren); Snijden (in de structuur, d.w.z. een eenheidsstructuur op het niveau van de Generale staf, waarover inmiddels een consensus bestaat); Specialisatie (gekoppeld aan het PMT een keuze voor de vervanging van C 130’s en een njet voor de vervanging van de F-16). Opvallend is dat de SP zich sedert deze legislatuur sterk op defensie profileert en om harde uitspraken niet verlegen zit. Ongetwijfeld om te vissen in de groene electorale vijver.
De Groenen hebben inmiddels ook een eerste overzicht gegeven van hun standpunten. Die zijn samen te vatten als mix van traditioneel pacifisme (de pacifistische vleugel, vooral binnen Agalev) met een soort sociaal-democratisch aftreksel van de humanitaire interventie-ideologie. De Groenen pleiten o.m. voor de oprichting van een Vredesinstituut wat een lovenswaardige poging is om het defensiedebat open te trekken naar niet-militaire veiligheid. Maar de angel in dit verhaal is dat zo’n vredesinstituut wellicht de pasmunt is om een aantal militaire aankoopdossiers (in het bijzonder de vervanging van de C-130) zonder problemen te laten passeren. Officieel zeggen de Groenen nochtans dat er geen beslissingen over legeraankopen worden genomen zonder een grondig voorafgaand debat over het Belgische veiligheids- en defensiebeleid. Een uitspraak die sterk genuanceerd moet worden als er aan de andere kant wordt gesteld dat de recente beslissingen van de Europese top van Helisinki om een snelle interventiecapaciteit op te zetten voor vredesoperaties “een goede basis” is voor verdere discussie. Agalev/Ecolo spreekt zich hier dus zelf tegen, want binnen deze Europese krijtlijnen kan een defensiedebat niets anders zijn dan voer voor op profilering beluste politici in de praatbarak die het parlement soms is. Onze regering heeft immers de thesis van een Europees leger sterk verdedigd en ging daarin samen met Frankrijk trouwens het verst. Het aangekondigde defensiedebat komt dus veel te laat en zal dus een schijndebat worden.
Wat kunnen we besluiten?
Vele maanden na het regeerakkoord lijkt een defensiedebat op gang te komen, beter laat dan nooit zou je denken. Maar wat constateren we?
1. Dat het noodzakelijke ‘debat’ van geprefabriceerde analyses en vooronderstellingen vertrekt. Iedereen verwijst immers maar naar de oorlog om Kosovo als doorslaggevend argument in het pleidooi voor een Europese (en NAVO-) interventiemacht. De pers doet ijverig mee in wat we inmiddels met zekerheid een georchestreerde campagne kunnen noemen. Heeft iemand zich al eens de vraag gesteld of die peperdure oorlog zijn doelstellingen wel heeft bereikt (o.a. mensenrechten en vermijden van etnische zuivering)? Een ‘interventie-effecten-rapport’ zou ons wel eens kunnen vertellen dat de oorlog een maat voor niets is geweest en integendeel de problemen verergerd heeft.
2. Dat we praten over symptoombestrijding maar niet over de oorzaken van gewelddadige conflicten. De meeste oorlogen in Afrika bijvoorbeeld zijn te typeren als ‘ontwikkelingsconflicten’, een gevolg van de groeiende armoede en economische malaise waarin tal van landen terecht zijn gekomen. Echte geweldpreventie bestaat erin die oorzaken weg te nemen, m.a.w. te zorgen dat de bevolking ten minste in staat is alle elementaire basisbehoeften te bevredigen. Duurzame ontwikkeling als geweldpreventie dus. We zouden dat ook geweldpreventie op lange termijn kunnen noemen.
3. Dat geweldloze conflicthantering, hoewel er een schat aan materiaal en onderzoek is verricht, niet aan bod komt. Helsinki is een prachtig voorbeeld daarvan. Het militaire luik van de Europese ‘veiligheidspolitiek’ is tot in de details ingevuld. Daarna volgt een niet-militair luik, dat die naam niet waard is, omdat het gaat over een beperkte opsomming van vage intenties. Wellicht om bepaalde kringen te sussen. Totnogtoe heeft geweldloze conflicthantering amper de kans om te bewijzen dat het wel degelijk kan werken.
4. Men verwaarloost de context waarin het veiligheidsdebat is ingebed, de zogenaamde randvoorwaarden. De wapenhandel bijvoorbeeld blijft welig tieren en er is niet echt een wil aanwezig om die aan de wortel aan te pakken. België bijvoorbeeld blijft ondanks een strenge wapenwet exporteren naar landen met een twijfelachtige reputatie op vlak van mensenrechten of naar conflictgebieden. In de Golfoorlog, oh ironie, ging Saddam Hoessein de geallieerden te lijf met hun eigen wapens (voornamelijk uit VS, Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië).
Andere ‘dossiers’ die we dringend in het veiligheidsdebat moeten brengen zijn de schuldenlast, de democratisering van internationale instellingen en het dwingend principe van het internationaal recht. Zonder het rechttrekken van die randvoorwaarden dreigt men in elk veiligheidsdebat de bal mis te slaan.
Maar ja, zelfs een regering met alle kleuren van de regenboog slaagt er blijkbaar niet in om de Europese ‘pensée unique’ over veiligheid te doorbreken.
Ludo De Brabander
De standpunten rond de JSF
De Joint Strike Fighter (JSF) is onlangs in de publieke belangstelling gekomen. Dit heeft uiteraard te maken met het prijskaartje ervan (dat heel die tijd misleidend laag werd gehouden). Onze regering moet (officieel) vrij vlug de knoop doorhakken over de deelname aan de productie van de JSF, een Amerikaans project, dat de F-16’s (maar ook de A10 van de luchtmacht en de AV8B en A6 van de zeemacht) moet vervangen. De Amerikaanse regering vertrouwde de opdracht toe aan Boeing en Lockheed Martin en die moeten klaar zijn met hun huiswerk tegen midden 2000. Inmiddels hebben Nederland, Noorwegen, Denemarken en Israel hun deelname aan het project bevestigd (Nederland twijfelt nu inmiddels weer omdat de kostprijs hoger blijkt uit te vallen). Opdat ook Belgisch bedrijven zouden kunnen deelnemen moest er eerst een toegansticket betaald worden van 400 miljoen fr. Geen klein bedrag. De Vlaamse luchtvaartlobby, FLAG stelde toen dat 20 Vlaamse bedrijven (o.a. Barco en Asco) geïnteresseerd waren en drong zwaar aan op de betaling van het toegangsticket. Maar er kwam een njet van de Vlaamse regering, omdat die decretaal gebonden is. Aan Waalse kant zijn vooral Sonaca en Techspace Aero (nog steeds) geïnteresseerd. Die probeerden de PS voor hun kar gespannen. Aanvankelijk met succes. PS-voorzitter Elio di Rupo (partijgenoot van Flahaut) liet weten dat het toegangsticket ‘zo vlug mogelijk’ moet betaald worden. Inmiddels is hij bijgedraaid en maakt de PS van de JSF geen prioriteit meer.
Aan Vlaamse zijde is er veel tegenstand: SP, Agalev, VU en CVP zijn tegen. Alleen de VLD-positie is niet helemaal duidelijk. VLD-defensiespecialist Stef Goris liet zich positief uit over deelname, maar VLD-voorzitter De Gucht, nuanceerde Goris’ uitspraak.
Goris is alvast bereid om te pleiten voor de helft van de aankoop van de JSF. Hij denkt aan 36 exemplaren. De correcte berekening leert dat dit neerkomt op 104,5 miljard fr. wat wellicht onaanvaardbaar blijft voor Groenen en Vlaamse socialisten.