Oei, alweer een boek over coöperaties, zo dacht ik. Heeft men dan nog steeds niet begrepen dat niet het statuut of de eigendomsstructuur van een onderneming bepalend is voor haar maatschappelijk nut, maar wel de doelstelling ervan, de democratisering en de ‘spirit’ waarmee mensen hun werk doen?
Ik zat goed fout. Want als Walter Lotens iets erg goed heeft begrepen, is het juist dat.
Ik zat goed fout. Want als Walter Lotens iets erg goed heeft begrepen, is het juist dat.
Zijn nieuwste boek gaat dus niet over coöperatieve vennootschappen – ook al spreekt hij daar wel degelijk over – maar over ‘de zogenaamde sociale economie’, over de transitiebeweging naar een sociaalecologische omslag, over ondernemingen met een ethische dimensie, over wederkerigheid en het afbreken van machtsrelaties. Kortom, hij heeft het over een economie zoals Polanyi die beschrijft, ingebed in het maatschappelijk leven, gericht op maatschappelijke behoeften.
Dit boek gaat over ‘mobiliserende en inspirerende projecten die verankerd zitten in de werkelijkheid … een zoektocht naar bewegingen en alternatieven … die een intermediaire maatschappelijke ruimte proberen in te nemen en zich op het kruispunt van verschillende relaties bevinden: tussen staat en burgers, tussen de lokale gemeenschap en de nationale staat, tussen het economische en het sociale… het gaat over anders gaan werken, anders dan op de platgetreden paden van een losgeslagen vrijemarkteconomie die de samenleving in een wurggreep houdt’ (p. 17).
En dat zijn dus niet enkel coöperatieve vennootschappen. Lotens neemt de lezer mee op een reis door Borgerhout (de Roma), Antwerpen (de Groene Waterman) en Milmort vlakbij Luik (Terre, kringloopwinkels). Naar Mozambique, Nicaragua, Bolivia, Suriname, Japan en Cambodja. Hij vertelt over de ervaringen van mensen die samenwerken om fysiek en maatschappelijk te overleven. Over systemen van micro-kredieten die ouder zijn dan de straat, maar vandaag nieuw leven worden ingeblazen. Hij vertelt over de aardappelbeweging in Griekenland en de grote Mondragon-coöperaties in Spanje.
Lotens rode draad is ‘hoop’, wat me niet verbaast bij een leeftijdsgenoot. De mislukkingen sinds mei ’68 zijn zo groot, dat enkel hoop ons activisme in stand kan houden. Het is dan ook geen toeval dat het boek begint met een verwijzing naar het Parijs van onze jeugd. De hoop van Lotens is de hoop van Ernst Bloch, het geloof in ‘het nog niet zijnde’ en het zich actief storten op het wordende. ‘Het is een productieve kracht en staat dicht bij veerkracht, bij dynamiek’ (p. 13). ‘Hopen is jezelf aan de toekomst geven en dat engagement maakt het heden leefbaar’ (p. 14).
Lotens geeft ons ook een overzicht van de geschiedenis van de coöperaties, van Rochdale, Engeland in 1844 tot het ontstaan van de Gentse Vooruit. Wat voortdurend wordt aangetoond is dat solidariteit van alle tijden is. Waar het op aankomt is het individuele eigenbelang te overstijgen en te streven naar universeel menselijke waarden.
Dat is niet makkelijk. Utopieën zijn inderdaad van alle tijden en het beste eraan is wellicht dat ze nooit gerealiseerd worden. Want altijd houden ze een zekere sociale disciplinering en controle in. Hoezeer we het doorgeslagen individualisme van vandaag kunnen betreuren, het omgekeerde is al even gevaarlijk, zoals de geschiedenis ons heeft geleerd.
Dat de coöperatieve vennootschap wel voordelen kan hebben maar geenszins garant staat voor een ‘andere economie’ tonen ons de voorbeelden van Eandis, de Belgische netwerkbeheerder, of Swift, die onze banktransacties reguleert. Of het ‘coöpitalistische’ Arco…
Dat de echte samenwerkingsformules evenmin tot het aardse paradijs leiden, toont ons het voorbeeld van het Spaanse Mondragon, ondertussen een moloch van 258 bedrijven en een omzet van vijftien miljard Euro. Niet die omvang brengt de utopie in gevaar, wel ‘het kromme hout waaruit de mens is gemaakt’ (p. 251). Het is schitterend wanneer men de crisis te lijf kan gaan met een algemene loonsverlaging en arbeidstijdverkorting, maar tot hoever lukt dit? Er zijn in Mondragon ook vijf verschillende categorieën van werknemers, met telkens verschillende rechten. Wie zich echt verbonden voelt met het bedrijf en de lokale samenleving, toont vaak een ontstellend gebrek aan lotsverbondenheid met de gemeenschap buiten de coöperatie. Hoe ga je om met het spanningsveld tussen de eigen principes en solidariteit met acties in de omgeving die je eigen zekerheid in gevaar kunnen brengen? Zijn managers van het alternatieve type echt anders? Hoe houden ze zich staande in een competitieve omgeving (p. 89)?.
Lotens geeft telkens opnieuw de pijnpunten zeer goed aan. Kan je de klassenstrijd wegdenken? Is er echt geen verschil tussen werknemers en management? Gemeenschapsbevorderend werken, jawel, maar hoe open of gesloten is die gemeenschap? En hoever gaan de disciplinering en de sociale controle? Moet de sociale economie ook een sociaal doel hebben – werkgelegenheid bevorderen, b.v. – of kan ze gewoon een economisch doel hebben met een maatschappelijk nut?
Dit boek biedt inderdaad nieuwe hoop door te tonen dat overal ter wereld nieuwe initiatieven ontstaan, vaak voortbouwend op het oude, met mensen die geloven dat een andere wereld mogelijk is en daar concreet willen aan werken. De coöperatie van Lotens toont een ‘derde weg’ tussen vrije markt en staat, tussen anarchie en overregulering. In hedendaagse taal heet dat een ‘p2p’ (peer-to-peer) economie waarin burgers hun zaakjes onderling regelen. Horizontalisme in plaats van hiërarchisch verticalisme.
Lotens bejubelt die nieuwe aanpak en ziet er duidelijk de valkuilen van in.
Het delicate punt van de klassenverhoudingen werd al vermeld. Hoezeer het ook nodig is die klassenverhoudingen anders dan in het verleden te bepalen (niet langer arbeid vs kapitaal, maar ook werkers tgo managers, werkers met en werkers zonder rechten, of arm tgo rijk ), ze blijven wel aanwezig. Een samenwerkingseconomie kan de klemtoon leggen op het ‘algemeen belang’ of het ‘gemeenschappelijk goed’, maar juist in de definitie daarvan spelen de machtsrelaties al een grote rol. Het algemeen belang komt tot uiting in de nood aan maatschappelijk overleven en aan het overleven van de mensheid, maar daar voorbij is er een duidelijk spanningsveld tussen groepen die met elkaar in concurrentie gaan over macht en middelen. Dat zal altijd zo zijn en het siert Lotens dat hij die tegenstellingen niet over het hoofd ziet.
Een tweede punt dat niet wordt vermeld is het belang van deze alternatieve sector. Hoe hoopgevend hij ook is, hij bestaat naast een kapitalistische economie die er best mee kan leven en zelfs zeer tevreden kan zijn dat dit (kleine) deel van de mensheid het alvast niet voor morele dilemma’s van honger en extreme armoede plaatst en een aantal sociale problemen zelf oplost. Er kan op die manier een duale economie en samenleving ontstaan, en voor men het weet kan de morele economie volkomen functioneel voor het kapitalisme gaan zijn. Hoe kan je aan die valkuil ontsnappen? Is een strikte scheiding tussen de twee overigens wel mogelijk? Zal het kapitalisme met zijn alles verslindende honger niet vanzelf die andere economie gaan vervuilen, letterlijk (met ggo-zaad b.v.) en figuurlijk (door uit de markt te prijzen). Het is een punt dat verder moet uitgezocht worden.
Tenslotte is er een vaststelling die m.i. nog veel te weinig aandacht krijgt. De ‘P2P’ beweging stelt het vaak voor alsof we via de ‘derde weg’ afstand kunnen nemen van de staat. Maar dat kan niet, noch voor het oplossen van de onvermijdelijke conflicten, noch voor het garanderen van rechten. Hoe ervoor zorgen dat alle mensen recht hebben op gezondheidszorg en onderwijs, aanspraak kunnen maken op gemeenschappelijke hulpbronnen, kunnen participeren in de besluitvorming? Horizontaliteit is een erg mooi principe, maar een zekere mate van verticalisme en universalisme worden daarmee niet overbodig. Mensen leven niet in harmonie met elkaar en hoe preciezer of localer de identiteiten worden bepaald, hoe groter het risico wordt van uitsluiting en conflict. Voor het bepalen van de rechten waarop mensen en individuen aanspraak kunnen maken is een brede participatie nodig, voor het garanderen van die rechten is een instelling nodig die over een onbetwistbare legitimiteit beschikt.
Lotens heeft een erg goed boek geschreven, in een zeer vlotte en aangename stijl, met theoretische beschouwingen afgewisseld met leerrijke voorbeelden. Een aanrader voor iedereen die nog wil nadenken over alternatieven. Het gaat tenslotte om ‘miljoenen kleine revoluties’. Omdat een andere wereld mogelijk is.
Dit boek gaat over ‘mobiliserende en inspirerende projecten die verankerd zitten in de werkelijkheid … een zoektocht naar bewegingen en alternatieven … die een intermediaire maatschappelijke ruimte proberen in te nemen en zich op het kruispunt van verschillende relaties bevinden: tussen staat en burgers, tussen de lokale gemeenschap en de nationale staat, tussen het economische en het sociale… het gaat over anders gaan werken, anders dan op de platgetreden paden van een losgeslagen vrijemarkteconomie die de samenleving in een wurggreep houdt’ (p. 17).
En dat zijn dus niet enkel coöperatieve vennootschappen. Lotens neemt de lezer mee op een reis door Borgerhout (de Roma), Antwerpen (de Groene Waterman) en Milmort vlakbij Luik (Terre, kringloopwinkels). Naar Mozambique, Nicaragua, Bolivia, Suriname, Japan en Cambodja. Hij vertelt over de ervaringen van mensen die samenwerken om fysiek en maatschappelijk te overleven. Over systemen van micro-kredieten die ouder zijn dan de straat, maar vandaag nieuw leven worden ingeblazen. Hij vertelt over de aardappelbeweging in Griekenland en de grote Mondragon-coöperaties in Spanje.
Lotens rode draad is ‘hoop’, wat me niet verbaast bij een leeftijdsgenoot. De mislukkingen sinds mei ’68 zijn zo groot, dat enkel hoop ons activisme in stand kan houden. Het is dan ook geen toeval dat het boek begint met een verwijzing naar het Parijs van onze jeugd. De hoop van Lotens is de hoop van Ernst Bloch, het geloof in ‘het nog niet zijnde’ en het zich actief storten op het wordende. ‘Het is een productieve kracht en staat dicht bij veerkracht, bij dynamiek’ (p. 13). ‘Hopen is jezelf aan de toekomst geven en dat engagement maakt het heden leefbaar’ (p. 14).
Lotens geeft ons ook een overzicht van de geschiedenis van de coöperaties, van Rochdale, Engeland in 1844 tot het ontstaan van de Gentse Vooruit. Wat voortdurend wordt aangetoond is dat solidariteit van alle tijden is. Waar het op aankomt is het individuele eigenbelang te overstijgen en te streven naar universeel menselijke waarden.
Dat is niet makkelijk. Utopieën zijn inderdaad van alle tijden en het beste eraan is wellicht dat ze nooit gerealiseerd worden. Want altijd houden ze een zekere sociale disciplinering en controle in. Hoezeer we het doorgeslagen individualisme van vandaag kunnen betreuren, het omgekeerde is al even gevaarlijk, zoals de geschiedenis ons heeft geleerd.
Dat de coöperatieve vennootschap wel voordelen kan hebben maar geenszins garant staat voor een ‘andere economie’ tonen ons de voorbeelden van Eandis, de Belgische netwerkbeheerder, of Swift, die onze banktransacties reguleert. Of het ‘coöpitalistische’ Arco…
Dat de echte samenwerkingsformules evenmin tot het aardse paradijs leiden, toont ons het voorbeeld van het Spaanse Mondragon, ondertussen een moloch van 258 bedrijven en een omzet van vijftien miljard Euro. Niet die omvang brengt de utopie in gevaar, wel ‘het kromme hout waaruit de mens is gemaakt’ (p. 251). Het is schitterend wanneer men de crisis te lijf kan gaan met een algemene loonsverlaging en arbeidstijdverkorting, maar tot hoever lukt dit? Er zijn in Mondragon ook vijf verschillende categorieën van werknemers, met telkens verschillende rechten. Wie zich echt verbonden voelt met het bedrijf en de lokale samenleving, toont vaak een ontstellend gebrek aan lotsverbondenheid met de gemeenschap buiten de coöperatie. Hoe ga je om met het spanningsveld tussen de eigen principes en solidariteit met acties in de omgeving die je eigen zekerheid in gevaar kunnen brengen? Zijn managers van het alternatieve type echt anders? Hoe houden ze zich staande in een competitieve omgeving (p. 89)?.
Lotens geeft telkens opnieuw de pijnpunten zeer goed aan. Kan je de klassenstrijd wegdenken? Is er echt geen verschil tussen werknemers en management? Gemeenschapsbevorderend werken, jawel, maar hoe open of gesloten is die gemeenschap? En hoever gaan de disciplinering en de sociale controle? Moet de sociale economie ook een sociaal doel hebben – werkgelegenheid bevorderen, b.v. – of kan ze gewoon een economisch doel hebben met een maatschappelijk nut?
Dit boek biedt inderdaad nieuwe hoop door te tonen dat overal ter wereld nieuwe initiatieven ontstaan, vaak voortbouwend op het oude, met mensen die geloven dat een andere wereld mogelijk is en daar concreet willen aan werken. De coöperatie van Lotens toont een ‘derde weg’ tussen vrije markt en staat, tussen anarchie en overregulering. In hedendaagse taal heet dat een ‘p2p’ (peer-to-peer) economie waarin burgers hun zaakjes onderling regelen. Horizontalisme in plaats van hiërarchisch verticalisme.
Lotens bejubelt die nieuwe aanpak en ziet er duidelijk de valkuilen van in.
Het delicate punt van de klassenverhoudingen werd al vermeld. Hoezeer het ook nodig is die klassenverhoudingen anders dan in het verleden te bepalen (niet langer arbeid vs kapitaal, maar ook werkers tgo managers, werkers met en werkers zonder rechten, of arm tgo rijk ), ze blijven wel aanwezig. Een samenwerkingseconomie kan de klemtoon leggen op het ‘algemeen belang’ of het ‘gemeenschappelijk goed’, maar juist in de definitie daarvan spelen de machtsrelaties al een grote rol. Het algemeen belang komt tot uiting in de nood aan maatschappelijk overleven en aan het overleven van de mensheid, maar daar voorbij is er een duidelijk spanningsveld tussen groepen die met elkaar in concurrentie gaan over macht en middelen. Dat zal altijd zo zijn en het siert Lotens dat hij die tegenstellingen niet over het hoofd ziet.
Een tweede punt dat niet wordt vermeld is het belang van deze alternatieve sector. Hoe hoopgevend hij ook is, hij bestaat naast een kapitalistische economie die er best mee kan leven en zelfs zeer tevreden kan zijn dat dit (kleine) deel van de mensheid het alvast niet voor morele dilemma’s van honger en extreme armoede plaatst en een aantal sociale problemen zelf oplost. Er kan op die manier een duale economie en samenleving ontstaan, en voor men het weet kan de morele economie volkomen functioneel voor het kapitalisme gaan zijn. Hoe kan je aan die valkuil ontsnappen? Is een strikte scheiding tussen de twee overigens wel mogelijk? Zal het kapitalisme met zijn alles verslindende honger niet vanzelf die andere economie gaan vervuilen, letterlijk (met ggo-zaad b.v.) en figuurlijk (door uit de markt te prijzen). Het is een punt dat verder moet uitgezocht worden.
Tenslotte is er een vaststelling die m.i. nog veel te weinig aandacht krijgt. De ‘P2P’ beweging stelt het vaak voor alsof we via de ‘derde weg’ afstand kunnen nemen van de staat. Maar dat kan niet, noch voor het oplossen van de onvermijdelijke conflicten, noch voor het garanderen van rechten. Hoe ervoor zorgen dat alle mensen recht hebben op gezondheidszorg en onderwijs, aanspraak kunnen maken op gemeenschappelijke hulpbronnen, kunnen participeren in de besluitvorming? Horizontaliteit is een erg mooi principe, maar een zekere mate van verticalisme en universalisme worden daarmee niet overbodig. Mensen leven niet in harmonie met elkaar en hoe preciezer of localer de identiteiten worden bepaald, hoe groter het risico wordt van uitsluiting en conflict. Voor het bepalen van de rechten waarop mensen en individuen aanspraak kunnen maken is een brede participatie nodig, voor het garanderen van die rechten is een instelling nodig die over een onbetwistbare legitimiteit beschikt.
Lotens heeft een erg goed boek geschreven, in een zeer vlotte en aangename stijl, met theoretische beschouwingen afgewisseld met leerrijke voorbeelden. Een aanrader voor iedereen die nog wil nadenken over alternatieven. Het gaat tenslotte om ‘miljoenen kleine revoluties’. Omdat een andere wereld mogelijk is.