De radeloosheid van de militairen, de wapenlobbyisten en veiligheidspolitiekers na het einde van het Oost-West conflict van 1989-91, was van verbazingwekkende korte duur. De uitverkoren vijand was er niet meer, bovendien had hij zich voor een deel zelf tot bondgenoot ongevormd. De NAVO moest opnieuw een profiel en een reden van bestaan uitdenken.
Veertig jaar lang was het een bolwerk tegen het vermeend agressieve communisme van het Warschaupact onder de leiding van de atoomsupermacht Sovjet-Unie. Hieraan kwam een einde met val van de muur in 1989 en 1991 bij de implosie van USSR. In de plaats van dit vijandbeeld moest men nieuwe vormen van bedreiging en risico’s construeren, om het in standhouden van het militaire industriële complex te rechtvaardigen. Dit lukte de NAVO op een zeer creatieve manier. Of het nu ging om de bevolkingsexplosie in de derde wereld, of om het klimaat en de steeds maar dunner wordende ozonlaag, de armoede, de migratiestroom uit het zuiden, het steeds groter wordende voedseltekort, de schaarste aan energiegrondstoffen of de moeilijke toegang tot de andere belangrijke grondstofgebieden, de NAVO verklaarde zich bevoegd. Het toverwoord waarmee toenmalig vredesonderzoek geïnfecteerd werd, was: “verbreding van het veiligheidsconcept”.
De NAVO was 40 jaar voordien onder gans andere auspiciën opgericht. Zoals de Verenigde Naties was het een kind van de tweede wereldoorlog. In tegenstelling tot VN, dat een legitiem kind van de wereldoorlog was, is de NAVO een illegitiem kind, een bastaard.
Het oprichten van de VN en het volkenrecht
Uit de tweede mensencatastrofe van de 20ste eeuw – de eerste had de Volkerenbond tot stand gebracht – werden vooral twee lessen getrokken: er mag geen oorlog meer komen en men moet de oorzaken van oorlog en geweld uit de weg ruimen.
De overlevenden van de wereldoorlog waren er vast van overtuigd dat een nieuwe oorlog onder geen enkele omstandigheid nog kon. Zoals Hiroshima en Nagasaki aangetoond hadden kan een moderne oorlog leiden tot het vernietigen van ieder menselijk leven. De internationale naoorlogse tijd werd heringericht door rekening te houden met de nieuwe realiteiten na de overwinning van de coalitie tegen Hitler. Dit geschiedde via het oprichten van de Verenigde Naties – een organisatie op basis van een modern volkerenrecht en in overeenstemming met de naoorlogse realiteit.
Dit kwam in het Charter van de Verenigde Naties in het artikel 2 paragraaf 3 en 4 duidelijk tot uiting. Hier verbinden de VN-lidstaten zich ertoe om af eens en voor altijd af te zien van alle oorlogsgeweld als middel om internationale geschillen op te lossen. Naast het verbod op geweld waarborgt het VN-Charter ook het principe van gelijkwaardigheid en territoriale integriteit van alle landen, alsook het principe van niet inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de staten.
Voor het geweldverbod gelden maar twee nauw keurig beschreven uitzonderingen. Het individuele of collectieve recht op verdediging bij een vijandelijke aanval – een recht dat volgens het artikel 51 van het VN-Charta niet onbegrensd is, maar ophoudt op het moment dat de VN-veiligheidsraad de nodige maatregelen getroffen heeft om de wereldvrede te bewaren . De Veiligheidsraad kan ook de nodige militaire maatregelen vragen, wanneer door handelingen van een of meerdere staten de wereldvrede en de internationale veiligheid bedreigd worden ( art.39) en alle vredelievende middelen voor het oplossen van het conflict uitgeput zijn (art.42).
De instantie die over de wereldvrede moest en moet waken is de VN-veiligheidsraad. Hij is een duidelijke weerspiegeling van de reële krachtsverhouding op het einde van de tweede wereldoorlog. In tegenstelling tot de geproclameerde gelijkheid van alle landen, verzekerden de grote zegevierende machten (eerst vier, later kwam China erbij) zich een bestendig zitje in dit hoge VN-orgaan en eigenden zich ook het vetorecht toe. Deze constructie was in die tijd begrijpelijk, omdat toen alleen deze landen een garantie waren voor de vrede in Europa en de wereld. Japan en Duitsland waren de hoofdschuldigen voor de tweede wereldoorlog en mochten niet meer in de mogelijkheid komen terug oorlog te kunnen voeren. Hierdoor kan men uit vredesperspectief te recht stellen dat de oprichting van de VN een legitiem kind van de tweede oorlog is.
Fascisme en militarisme uitroeien
Met de oprichting van de VN was het probleem nog niet volledig opgelost. Het schiep alleen maar een institutioneel kader voor een op vrede en internationale veiligheid gerichte naoorlogse wereldorde en voor goede betrekkingen van de staten onderling. Elke grondwetgevende bevoegdheid bleef het exclusief recht van de landen.
Deze principiële openheid ten opzichte van de maatschappelijke politieke beginselen van de landen was echter niet van toepassing voor de vijandstaten, Duitsland en Japan. Men erkende immers dat militarisme, fascisme en oorlog vooral een economische reden hadden, die vooral te zoeken was in de bijzondere grote financiële belangen van de zware industrie en de wapenindustrie. Dit leidde tot een vredesgrondwet voor Japan, die in haar artikel 9 twee belangrijke grondstellingen formuleert.
Alinea 1: “In oprecht streven naar gerechtigheid en een maatschappelijke vredelievende orde, verzaakt het Japanse volk voor altijd aan oorlog als een soeverein recht van de natie en aan bedreiging of uitoefening van geweld als middel voor het oplossen van conflicten”.
Alinea 2: “Om deze doelstelling te bereiken zoals in voorafgaand alinea vermeld, worden er geen zeemacht, luchtstrijdkrachten of andere oorlogsmiddelen onderhouden. De staat heeft geen recht op oorlogsvoering.”
Met alinea 1, dat volledig in de geest van het VN-charter is opgevat en geen bijkomende uitzonderlijke beperkingen bevat, was het verbod op oorlog en geweld algemeen verplichtend. Alinea 2 gaat veel verder, hier stelt de tekst duidelijk dat het land afziet van een eigen leger en zich beperkt tot het opstellen van zelfverdedigingstrijdkrachten. Tegen dit artikel werd later massaal gezondigd: Japan beschikt vandaag over een van de modernste legers van de wereld. Dit is het resultaat van zijn binding met het westen en zijn anticommunistische oriëntering.
Ook voor het naoorlogse Duitsland gold allereerst een antifascistische en antimilitaristische consensus van de zegevierende mogendheden, dat in het akkoord van Potsdam (augustus 1945), duidelijk tot uiting werd gebracht. “Het Duitse militarisme en nazisme worden uitgeroeid”, en hiervoor werden de noodzakelijke maatregelen genomen:
- Demilitarisering: “volledige ontwapening en demilitarisering van Duitsland en de uitschakeling van de ganse Duitse industrie die voor oorlogsproductie gebruik kan worden.”
- Denazificatie: “De nationaal-socialistische partij en verwante formaties en organisaties worden ontbonden. Men moet zekerheid scheppen opdat ze in de toekomst niet opnieuw zouden kunnen ontstaan; iedere nazistische en militaristische propaganda activiteit moet verhinderd worden“.
- Decentralisatie 1: “In zeer korte tijd moet het Duitse economische leven gedecentraliseerd worden met als doel de vernietiging en ontmanteling van de bestaande overmatige concentratie van de economische macht van kartels, syndicaten, trusts en andere monopolieverbindingen.”
- Decentralisatie 2: “Het bestuur van Duitsland moet gericht zijn op de decentralisatie van de politieke structuur en de ontwikkeling van plaatselijk zelfbestuur”
- Democratisering: “Het lokale zelfbestuur wordt in gans Duitsland volgens democratische grondprincipes terug hersteld. In gans Duitsland moeten alle democratische partijen toegelaten en gestimuleerd worden met het recht op bijeenkomst en openbare discussie.”
Niet alleen de zegevierende mogendheden, maar ook de democratische bewegingen in nagenoeg alle Europese landen waren er na de tweede oorlog van overtuigd dat het pure kapitalisme niet meer van de tijd was. Bij de publieke opinie was er een zeer brede desavouering omdat dit bestel nog niet zo lang geleden geassocieerd werd met de gevolgen van de economische crisis (1929/30) en de rooftocht van de Duitse banken en industrieconcerns in de tweede oorlog. De eigendoms- en machtsverhoudingen van het monopoliekapitalisme veranderden, de maatschappelijke controle over de sleutelindustrieën en de financiële instellingen waren de eisen van de arbeidersbeweging, van socialisten, communisten, maar ook van talrijke liberaal democratische of christelijke partijen.
Dat in de sporen van de naoorlogse ontwikkeling er in tal van landen voor een andere maatschappelijk bestel gekozen werd (Centraal- en Oost-Europa, ondersteund door de Sovjet-Unie) beantwoordde aan de trend van de tijd. In de westelijke hemisfeer zoals in Griekenland, Frankrijk of Italië waren sterke communistische bewegingen die een niet-kapitalistische weg eisten, om zo de economische oorzaken van het fascisme en oorlog radicaal met de wortels uit te schakelen. Hierdoor waren zij naast de VN de legitieme kinderen van de tweede oorlog.
De NAVO: illegitiem en een bastaard
De in 1949 in het leven geroepen NAVO (North Atlantic Treaty Organisation) is het illegitieme kind van de naoorlogse geschiedenis. De oprichting van een militair verbond was op zich al problematisch, daar dit niet overeenstemde met de basiswet van de nieuwe VN-statengemeenschap die in 1945 in San Francisco was aangenomen. De VN was en is een collectief systeem dat berust en georganiseerd is op wederzijdse veiligheid van alle staten. Een militair pact echter, gaat uit van potentiële tegenstanders, sluit anderen uit en neemt aan dat de uitgesloten landen zich eveneens in een verbond organiseren. Beide pacten hangen vast aan het zogenoemde “veiligheidsdilemma”, waarbij de militaire organisatie de eigen bescherming moet verzekeren tegen mogelijke bedreigingen van de andere zijde. Zo werden en worden dan iedere bewapeningsinspanning als verdediging beschreven door de beide kampen. De geschiedenis van de NAVO en het later opgerichte Warschaupact (1955), getuigen van de werkingskracht van dat veiligheidsdilemma. De NAVO was van bij haar oprichting in tegenspraak met de grondbeginselen van het moderne volkenrecht.
Dit kon men echter aanvankelijk niet op die manier zien. Het “Verdrag van Washington” van 4 april 1949, de oprichtingsakte van de NAVO, wekte de indruk dat het hier om een nevenorganisatie van de VN handelde. Al in de preambule verplichtten de partijen van het VN-verdrag zich om “hun streven te richten naar de grondbeginselen van de VN en hun wil om met alle volkeren en regeringen in vrede te leven“. Artikel 1 van het NAVO verdrag leunt in zijn formulering sterk aan bij het VN-charta, zodat men zich kan afvragen waarom een dergelijk militair verbond nodig is: “De verdragspartijen verplichten zich ertoe om, zoals is geregeld in het handvest van de Verenigde Naties, alle internationale geschillen waarin zij mochten worden verwikkeld, langs vreedzame weg te beslechten op zodanige wijze, dat de internationale vrede, veiligheid en gerechtigheid niet in gevaar worden gebracht, en om zich in hun internationale betrekkingen te onthouden van bedreiging of gebruik van geweld.”
De verenigbaarheid van de NAVO met de grondbeginselen van de VN wordt bovendien in artikel 7 ondubbelzinnig vastgesteld: “Het verdrag doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de NAVO-landen die voortvloeien uit hun lidmaatschap van de VN, of aan de prioritaire verantwoordelijkheid van de VN-veiligheidsraad voor het behoud van de vrede en internationale veiligheid.”
Bovendien werden twee belangrijke beperkingen over de reikwijdte van het militaire bondgenootschap in het charter opgenomen. Ten eerste de geografische begrenzing op het “Noord-Atlantische gebied” ten noorden van de Kreeftskeerkring. Militaire operaties die daar niet aan beantwoorden – sinds de oorlog tegen Joegoslavië en de nieuwe oorlog tegen het terrorisme zijn deze zo goed als de regel geworden – zijn niet voorzien en dus strijdig met het verdrag. De tweede beperking is van inhoudelijke aard en wordt in het openbaar debat makkelijk genegeerd. Volgens artikel 5 van het NAVO verdrag verplichten de verdragspartijen zich tot wederzijdse bijstand in geval dat één of meerdere lidstaten aangevallen wordt. Uitdrukkelijk wordt hier naar het recht van individuele of collectieve zelfverdediging verwezen volgens artikel 51 van het VN verdrag. Het blijft de NAVO partijen echter wel volkomen vrij de aard en keuze van verdediging te bepalen die ze nodig achten om de veiligheid in het Noord-Atlantische gebied te herstellen en te vrijwaren.
De oprichting zelf van een militair bondgenootschap en de politieke intenties ervan zoals ze toen door de VS en Groot-Brittannië werden voorgesteld, zijn echter in tegenspraak met de taal van het volkerenrecht die het NAVO-charter hanteert. De oprichting van de NAVO was de laatste schakel in een reeks van maatregelen van de westerse zegevierende machten voor het indammen van wat men toentertijd de communistische wereldrevolutie noemde.
Later met de rede van Churchill over het “ijzeren gordijn” van 1946 en met de Truman doctrine van nog een jaar later was het duidelijk geworden dat de Tweede
Wereldoorlog in een koude oorlog uitmondde tussen twee tegenstanders, de Sovjet-Unie en de VS, met tegenstrijdige maatschappelijke systemen. De hoofdbekommernis van de Sovjet-Unie was zijn eigen veiligheid, waarvoor de vorming van een cordon sanitair – d.w.z. een ganse reeks van bevriende naties zoals afgesproken in Teheran, Jalta en Potsdam – tot stand kwam in de overeengekomen invloedssfeer. De grote historicus van de 20ste eeuw, Eric Hobsbawm, stelde vast dat het buitenlands beleid van Moskou defensief was, want gericht op het behoud van de status-quo en het in stand houden van de binnenlandse machtsverhoudingen in de Sovjet-Unie. De hoofdbekommernis van de Verenigde Staten echter was het indijken (containment) en het terugdringen (roll back) van het verondersteld agressieve communisme.
Dat begon met de militaire bestrijding in de eigen hemisfeer van opstanden (vb Griekenland) en het uitwerken van putschplannen om te verhinderen dat sterke communistische partijen (Italië en Frankrijk) de macht zouden overnemen. Daarvoor diende ook de inrichting van militaire basissen rond de toenmalige Sovjet-Unie en het oprichten van militaire allianties in Azië en het gebied van de Stille Oceaan (CENTO, SSEATO en ANZUS).
In economisch opzicht waren de VS op alle vlakken versterkt uit de oorlog gekomen en voornamelijk geïnteresseerd om de in puin liggende Europese economie terug op been te krijgen en zo een politieke radicalisering van de bevolking te vermijden. Hiervoor werd het Marshallplan in het leven geroepen, waarlangs in de eerste naoorlogse jaren 20 miljard dollar ter beschikking werd gesteld. Het beantwoordde op een dubbele wijze aan deze doelstelling: het plan werkte daadwerkelijk als een conjunctuurmotor en anderzijds kon het de betrokken bevolking ideologisch aan de VS binden. Het had hierbij voor de VS twee gunstige bijwerkingen. Ten eerste vloeide een vierde van het ter beschikking gestelde geld direct terug naar de VS voor het aankopen van Amerikaanse olie (beter gezegd voor de olie die door Amerikaanse oliemaatschappijen in het Midden-Oosten opgepompt, geraffineerd en verkocht werd). Ten tweede droeg dit geld ertoe bij de West-Europese markt in het algemeen van de import van Amerikaanse consumptie- en investeringsgoederen afhankelijk te maken. Hierdoor kwam een ongeëvenaarde vervlechting van de Amerikaanse met de Europese, vooral West-Duitse economie tot stand.
De geostrategische achtergrond van het Amerikaanse engagement in Europa en de oprichting van de NAVO in 1949, betrof de militaire controle over de maatschappelijke tegenstrever – met name de Sovjet-Unie en zijn ontstane satellieten – en de bescherming van de “vrije wereld” tegen binnenlandse en buitenlandse gevaren. Hierbij werden de centrale gemeenschappelijke waarden van “de beginselen van democratie, vrijheid van persoon en het gezag van het recht” in de preambule van het charter vernoemd. Naast de Benelux-staten, Frankrijk en Groot-Brittannië ( deze landen hadden al in 1948 het Verdrag van Brussel ondertekend), Noorwegen, Denemarken, IJsland, Italië, de VS en Canada maakte ook Portugal ( een autoritair fascistisch regime, maar belangrijk voor de zuidwest flank van de NAVO) deel uit van de stichtende leden. Van even groot belang was Turkije (voor de zuidoost flank en de onmiddellijke nabijheid van de USSR) dat samen met Griekenland in 1952 in de NAVO opgenomen werd. Van een lidmaatschap van de in 1949 opgerichte Duitse Bondsrepubliek kon er bij de aanvang nog geen sprake zijn. In de eerste plaats omdat de ‘eenheid’ van de drie westelijke zones van ‘bezet’ Duitsland nog lang niet op het droge was. Vervolgens ook omdat de opdeling, ondanks de BRD-structuur en later de DDR, niet definitief was en het Duitse probleem dus nog onopgelost bleef. Ten slotte waren niet alle NAVO lidstaten bereid de opvolgerstaat van het Derde Rijk zomaar in hun eigen wereldgemeenschap op te nemen. De angst voor een wederopstanding van het Duitse militarisme was nog altijd alomtegenwoordig. Zelfs toen West-Duitsland in 1955 lid werd van de NAVO was deze vrees nog niet weg. De toenmalige NAVO secretaris lord Ismay, vatte de toen heersende sfeer in het bondgenootschap als volgt samen: “to keep the Russians out, the Amercans in and Germany down”.
Nemen we enerzijds de halsstarrige retoriek rond de band met het volkenrecht en het VN Handvest en anderzijds de agressieve buitenlandse oriëntering, dan is het NAVO-kind als een bastaard ter wereld gekomen.
De NAVO na het einde van het Oost-Westconflict – nieuwe risico’s in alle richtingen
Dit artikel wil niet de geschiedenis van de NAVO beschrijven tot het uiteenvallen van het Warschau pact in 1991. De NAVO wordt als een succesverhaal aanzien door diegenen die vasthangen aan het transatlantisme en aan de restauratie van kapitalistische imperialistische verhoudingen, die de “vrijheid” in het westen even erg vreesden als ze de onderdrukking in het oosten als de absolute waarheid naar buiten brachten. Die er geen probleem in zagen dat door de Oost-West confrontatie de wereld gedurende 40 jaar lang in nooit geziene spanning werd opgesloten, en aan de rand stond van een nucleaire confrontatie.
Een twijfelachtig succes was ook de gigantische nucleaire en conventionele wapenwedloop van de beide blokken, waardoor aan de economie enorme middelen werden onttrokken die nodig waren voor de oplossing van dringende humanitaire problemen zoals honger, armoede en werkloosheid.
Keren we nu terug naar de vraag over het veiligheidsprobleem bij het einde van de bipolariteit. Hoe reageerde de NAVO op het onloochenbare feit dat de vijand, het militaire verbond van het Warschau-pact, plotseling niet meer bestond? Kon de wereld hopen op een vredesdividend, dat gespijsd zou worden uit de ‘logische’ ontwapening die toen voor mogelijk werd gehouden? Zouden de staten erin slagen om na de bevrijding uit de jarenlange ideologische en politieke confrontatie, een nieuw globale samenwerking te vinden en conflicten op te lossen op basis van het VN charter?
Dat alles lag eigenlijk voor de hand, en was zelfs in de eindfase van de koude oorlog met de beste bedoelingen door de laatste secretaris van communistische partij van de USSR, Michail Gorbatschov, voorgesteld en uitgeprobeerd. De NAVO gedroeg zich echter in haar diepste legitimatiecrisis als de bastaard die ze altijd was geweest: het breed veiligheidsconcept werd gebruikt om louter burgerlijk politieke situaties tot het domein van het militaire te gaan rekenen. Een strategiedocument van maart 1990 – formeel bestond het Warschaupact toen nog – formuleerde de nieuwe risico’s nog onder de militaire bedreigingen uit het andere kamp. In november 1991 werd op de NAVO top in Rome een nieuw strategisch concept van de NAVO aangenomen.
Deze “Verklaring van Rome” bevatte de nieuwe strategische oriëntering van het bondgenootschap dat tot dan toe zichzelf altijd als verdedigingsorganisatie had voorgesteld. Het gevaar voor een grote aanval op gelijk welk Europees NAVO front was praktisch verdwenen. De Duitse bondskanselier Kohl bracht de veranderde veiligheidssituatie in gevleugelde woorden tot uiting: we zijn alleen nog door “vrienden omsingeld”. In een dergelijke omgeving is het moeilijk om zijn eigen militair apparaat verder nog te legitimeren. Daarom moest de oude bedreiging door een nieuwe vervangen worden.
In de verklaring van Rome luidt dit als volgt: de nieuwe risico’s “zijn het gevolg van de instabiliteit die kan ontstaan uit ernstige economische, sociale en politieke moeilijkheden, etnische rivaliteiten en gebiedsaanspraken, waarmee vele Oost- en Centraal-Europese landen geconfronteerd worden“.
Het is weliswaar niet evident dat iedereen zou aanvaarden dat economische, sociale en politieke moeilijkheden een militair antwoord vergen. Maar de nieuwe NAVO doctrine gaat rustig nog een stuk verder: “In tegenstelling tot de belangrijkste bedreiging uit het verleden zijn de blijvende veiligheidsrisico’s van het bondgenootschap veelzijdig en komen ze uit alle richtingen. Daardoor zijn ze moeilijk voorspelbaar en moeilijk in te schatten. De NAVO moet de mogelijkheid hebben om op dergelijke risico’s te reageren.“
Toegegeven, dat hebben de militairen, in die moeilijke tijden van hun leven en carrière, zeer knap uitgedacht. Om zich tegen de risico’s vanuit alle richtingen te beschermen, kan men in principe gelijk welke bewapening vragen, daar men op alle eventualiteiten voorbereid moet zijn. De genoegdoening van de auteurs van het document springt naar voor: “de veranderde omgeving biedt nieuwe mogelijkheden om de strategie van het breed veiligheidsconcept vorm te geven“.
In de Verklaring van Rome van 1991 werd concreet naar nieuwe bedreigingen gezocht. Naast de klassieke mogelijkheid van een aanval op het gebied van het bondgenootschap – wat feitelijk onmogelijk en uitgesloten is -, moet de veiligheid van het bondgenootschap ook de globale context in rekening brengen. De veiligheidsbelangen van het bondgenootschap kunnen ook door andere risico’s in het gedrang komen, zoals de verspreiding van massavernietigingswapens, de onderbreking van de levensnoodzakelijke toevoerwegen van grondstoffen, sabotage en terrorisme. Deze risico’s waren de leidraad voor alle verdere strategiedocumenten van de NAVO, maar ook voor de nationale militaire doctrines o.a. van de Verenigde Staten (National Security Strategy -NSS) van 2006, de Duitse (Verteidigungspolitische Richtlinien – VPR) uit 2003 als ook van de Europese Unie (Europese Veiligheidsstrategie -ESS – 2003). Het gedachtegoed werd verder aangevuld met het concept van de ‘humanitaire interventie’, waartoe een humanitaire wereldgemeenschap zich verplicht voelt wanneer etnische zuiveringen, volkenmoord of andere massale inbreuken op het volkenrecht gebeuren. De oorlog in Joegoslavië van 1999 was de eerste NAVO-oorlog om ‘humanitaire’ redenen. De aanhoudende Amerikaanse oorlog ‘Enduring Freedom’ in Afhganistan in samenwerking met NAVO lidstaten is de eerste die met de bedreiging ’terrorisme’ wordt verantwoord. De oorlog tegen Irak werd ons verkocht als de strijd tegen de bedreiging van de verspreiding van massavernietigingswapens. Dat deze oorlog nog altijd voortduurt, hoewel er geen massavernietigingswapens gevonden zijn, wijst op de dubbelzinnigheid van de agressors. De drie bovenvermelde oorlogen tonen duidelijk aan dat de naar voor geschoven beweegredenen uitstekend geëigend waren om hun militaire interventies in de wereld te rechtvaardigen.
De NAVO anno 2008: omsingeling van Rusland en China
Sinds het einde van de blokkenconfrontatie zijn militaire conflicten zowel in aantal als in hevigheid toegenomen zijn. Dat is een angstaanjagende ontwikkeling. Nochtans is de onverzoenlijke vijandschap tussen de twee verschillende maatschappijsystemen verdwenen. Daaruit kan men afleiden dat het imperialisme in de grond niet ging om het neerslaan van het communisme, maar om de uitbreiding van zijn heerschappij en machtsreikwijdte tegenover zijn concurrenten. Deze stelling wordt wellicht bevestigd door de gebeurtenissen van augustus 2008 in het “bevroren conflict” van de Georgische Republiek met zijn afvallige provincie Zuid-Ossetië.
Het blijft gissen of de Georgische president Sakaashvili voor zijn aanval aangemoedigd werd door de VS en de NAVO. Het is ook mogelijk dat hij door zijn eenzijdig optreden de solidariteit van de NAVO concreet wilde oproepen. Dat deze oorlog in de Kaukasus voor de NAVO geen casus belli was, is ondertussen voor iedereen duidelijk. Ook Bush riskeert op dit ogenblik geen militaire confrontatie met Rusland. Hoewel de NAVO en de EU in verschillende dossiers afstand nemen van Rusland, behouden ze Moskou als partner in de wereldwijde strijd tegen het terrorisme. Dat is niet in tegenstelling met het feit dat de kleine Kaukasus oorlog door het Westen volop is gebruikt om het Kremlin als oorlogszuchtig en een bedreiging voor zijn buurlanden (Georgië en Oekraïne) af te schilderen, die NAVO-bescherming nodig hebben en in het beste geval als lid zouden moeten opgenomen worden.
Deze korte Georgische-Russische oorlog was een typische ‘war by proxy’, een oorlog via plaatsvervangers. De NAVO weet nu wanneer voor Rusland de grens van het toelaatbare bereikt is. Rusland kent nu de voornemens van de NAVO en de VS in de Kaukasus.
Hierbij is de vergelijking met Afghanistan erg leerrijk. Ook dat land heeft niet veel meer te bieden als een voor het Westen interessante geostrategische ligging. Het gaat hem hierbij niet alleen om de controle over het territorium, waar belangrijke oliepijplijnen kunnen aangelegd worden: de verbinding van de olie- en gasrijke Kaspische regio en de Indische oceaan waarbij gelijktijdige Rusland wordt ontweken. De algemene strategische ligging van Afghanistan vormt eveneens de inzet. Het land aan de Hindu Kush grenst in het zuiden aan Pakistan, daarachter ligt India; in het westen grenst het aan Iran. Rusland ligt ten noorden en is alleen maar gescheiden van Afghanistan door de vroegere sovjetrepublieken Turkmenistan, Oezbekistan en Kazachstan. In het oosten is er een smalle corridor tot aan de Chinese grens, de grote antipode van de VS en de Europese Unie in de strijd voor de mondiale energiegrondstoffen. Afghanistan ligt dus in het midden van een regio waar nagenoeg de helft van de wereldbevolking leeft en waar twee derde van de wereldwijde olie- en gasvoorraden zich bevinden.
Afghanistan is daarmee een van de meest begeerde strategische regio’s van onze planeet, kortom voorbestemd om een soort vliegdekschip op land te zijn en interessant oord voor de inplanting van radar- en raketinstallaties. Wie wil het hier niet voor het zeggen hebben?
Dit verklaart waarom de VS in de tijd van de Sovjetbezetting van Afghanistan de opstandelingen rijkelijk met wapens en logistiek ondersteunden en de onverbiddelijkheid waarmee ze als huidige bezetter om de controle over het land strijden. Het Westen volgt hier de aanbevelingen van de grote strateeg Zbigniev K. Brzezinski uit de jaren negentig. Voor de globale hegemonie en de historische nalatenschap van Amerika zal het van doorslaggevende aard zijn hoe de macht op het Eurazië continent verdeeld wordt, schreef Brzezinski in zijn boek “De enige wereldmacht”. Eurazië – daaronder verstond Brzezinski vooral de regio van de Zwarte Zee, de Kaukasus en de Kaspische Zee tot in Centraal Azië – is op die manier het schaakbord waar zich de toekomst en de strijd om de globale hegemonie zullen afspelen.
Dat is dan ook de reden voor de Russische interesse om in Afghanistan ten minste een voet tussen de deur te hebben. Ook na de onmin met de NAVO over de actuele crisis om Georgië, deelde de generale staf in Moskou mee dat de samenwerking met Brussel rond Afghanistan niet ter discussie staat. En de Russische ambassadeur bij de NAVO, Dimitri Rogosin, wordt in de Ivestia met deze woorden geciteerd: “dat een nederlaag in Afghanistan ons niet gelegen zou zijn”.
Het Westen (VS, NAVO, EU) wenst niet alleen een voet tussen de deur, maar ook de vrije toegang tot de Kaukasus en het gebied rond de Zwarte Zee. De opname van Oekraïne en Georgië in de NAVO was op de bijeenkomst van de NAVO in Boekarest (april 2008) een uitgemaakte zaak. Dat is uiteindelijk toch niet doorgegaan zoals gepland. De poging van de door het Westen beïnvloede Georgische leiding om het hele land met inbegrip van Abchazië en Ossetië door een aanvalsoorlog onder controle te brengen en de lastige Russen eruit te drijven, is grandioos mislukt. Des te meer zullen de VS nu proberen de opname van Georgië en Oekraïne in het militair bondgenootschap te bespoedigen om zo de cirkel rond Rusland ook ten zuiden nog beter te sluiten.
Het is inmiddels terug mode om van een nieuwe koude oorlog te spreken. Hiermee kan het Westen het door haar geconstrueerde gedachtegoed van “anti-terreuroorlog” toepassen in zijn confrontatie met de fundamentele islamwereld. De jongste gebeurtenissen op het Euraziatische schaakbord roepen herinneringen op aan de voorbije oude koude oorlog. In die tijd sprak Georges F. Kennan van een indammingpolitiek (Containment) tegenover de Sovjet-Unie. Die politiek wordt nu mogelijkerwijze door een hardere variant afgelost, die men best kan omschrijven als “constriction”, omsingelings- of wurgingstrategie. Moest dit lukken dan kan de NAVO de bakens uitzetten voor een verdere uitbreiding en zich volop concentreren op tegenstanders in Azië en vooral China. Want Peking heeft bij de Olympische spelen getoond dat het in de nieuwe wereldorde een zelfstandige rol wil spelen.
Zo zouden zich in de huidige etappe van de NAVO een variante van het stijlbeeld van Lord Ismay misschien in deze nieuwe doelstelling passen: ‘to keep the Chinese out, the Americans in and Russia down’.
Peter Strutynski is politicoloog aan de Universiteit Kassel
Vertaald en bewerkt door Antoine Uytterhaeghe
(zie ook http://www.vrede.be )(Uitpers, nr 103, 10de jg., november 2008)