Op de Europese top in Helsinki zijn er afspraken gemaakt voor de oprichting van een Europese interventiemacht. Het Europese economische blok krijgt hiermee eindelijk zijn militaire arm. Toch is er nog geen sprake van een echt leger. NAVO-trouwe lidstaten, noch neutrale EU-landen willen daarvan weten. België en Frankrijk gaan het verst in hun pleidooi voor een eigen Europees leger. Washington eist wel grotere Europese defensie-inspanningen, maar dan wel ter versterking van de NAVO en kijkt argwanend naar de Europese militaire ambities van sommige landen. Wat ook de uitslag wordt van de discussie ???Atlantisten??? versus ???Europeanisten???, intussen gaan de defensiebudgetten voor het eerst sedert het einde van de Koude oorlog weer sterk de hoogte in.
Voor de NAVO was de oorlog tegen Servië een eerste echte test van de toepassing van het Nieuwe Strategische Concept – namelijk het inzetten van troepen buiten het verdragsgebied – nog voor het formeel werd aanvaard op de Top in Washington eind april 1999. Een mislukking van de oorlog zou voor dat nieuw concept belangrijke negatieve consequenties hebben gehad.
De Balkanoorlog zou ook op een ander vlak gevolgen hebben. Nog niet hersteld van de ervaringen in Bosnië, waar het totstandkomen van het Dayton-akkoord vooral een Amerikaanse aangelegenheid was geworden, wilden de Europese leiders zich ditmaal op het eigen continent duidelijker profileren. De onderhandelingen in Rambouillet en kort daarna in Parijs waren een Frans-Brits initiatief. De Franse president Jacques Chirac onderstreepte toen het belang van een Europese rol: de Europeanen mochten niet langer een oorlog tolereren op hun continent. Premier Dehaene zei aan de vooravond van de onderhandelingen: “Het zou beter zijn indien de Europeanen een belangrijkere rol spelen in de onderhandelingen over Kosovo, dan wat zij hebben gedaan in Bosnië”.
Het zag er aanvankelijk naar uit dat Kosovo inderdaad volgens een Europese agenda een oplossing zou krijgen, ook al omdat de Amerikanen slechts te vinden waren voor een beperkte bijdrage aan grondoperaties in Joegoslavië. Maar tijdens Rambouillet werden de Amerikanen ongeduldig. Een en ander liep niet helemaal naar Amerikaanse wens. Zo waren er onder meer meningsverschillen tussen Europa en de VS rond het tijdstip en de wijze van inzet van militaire middelen indien Rambouillet op een ???mislukking??? zou uitdraaien. Op een gegeven ogenblik kwam de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, persoonlijk uit Washington overgevlogen om zich met de zaak te bemoeien. Navo-secretaris-Generaal, Javier Solana, had intussen ook al een oproep gelanceerd aan het adres van de VS, om de “zich bij de Europese solidariteit aan te sluiten”, waarmee hij in feite de Europese onmacht etaleerde. De Amerikanen kozen voor een militaire aanpak en bepaalden de strategie: geen grondtroepen maar een ‘veilige’ bommencampagne. Voor de VS meteen de gelegenheid om de Europeanen met een militaire show hun gebrekkige capaciteit onder de neus te wrijven. Europa moest nu maar eens voelen dat het niet voldoende is om de NAVO-trouw te belijden, maar ook daadwerkelijk moet zorgen dat het aan de NAVO-verplichtingen (het out-of-area-concept) voldoet. Kosovo was voor menigeen het bewijs dat het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) een nogal lege doos was. De Amerikanen namen het leeuwenaandeel van de militaire operaties op zich en trokken ook politiek het initiatief naar zich toe.
De legergeneraals en defensiespecialisten lieten bovendien niet na om aan de hand van het Kosovo-conflict te wijzen op het gebrekkig en verouderd materieel van de Europese lidstaten. Europa moest ‘misschien’ meer maar vooral beter investeren in zijn militaire capaciteit, zo liet de secretaris-generaal van de West Europese Unie (WEU), de Portugees José Cutileiro, verstaan. De Amerikaanse politieke en mediawereld waren nog explicieter. “Kosovo maakte duidelijk dat Europa niet alleen meer geld moet investeren in defensie, maar ook dat het anders moet worden besteed – in geavanceerde systemen en onderzoek en ontwikkeling, eerder dan in personeel” aldus een Amerikaans gezaghebbend weekblad. Of nog: “Wil men de Europese legers moderniseren, zal er een einde moeten worden gemaakt aan de bureaucratische rompslomp en zal de politiek moeilijk verkoopbare stijging van de defensiebudgetten moeten worden doorgeduwd.”
St. Malo
De oorlog in de Balkan was het gedroomde argument om de discussie rond het GBVB en de zoektocht naar een Gemeenschappelijk Europese Veiligheids- en Defensie-Beleid (GEVDB) in een stroomversnelling te krijgen. Daar heeft vooral de Frans-Britse toenadering op een topbijeenkomst van 4 december 1998 in St Malo voor gezorgd. Met Blair aan het roer bleek er plots een opening aan Britse zijde om te praten over een gemeenschappelijke Europese defensie. Hij gaf een signaal in de herfst van 1998. In St Malo kwamen de Britse premier Tony Blair en de Franse president Jacques Chirac tot een vergelijk. In een gezamenlijke verklaring stelden zij: “De Europese Unie moet de capaciteit hebben voor een autonome actie, ondersteund door een geloofwaardige militaire krachten en met middelen en de bereidheid om ze in te zetten als antwoord op internationale crisissen”.
De Britten leken op het eerste zicht een heilige koe te hebben geslacht door de inzet van Britse troepen onder Europese vlag te aanvaarden en in te binden op het traditioneel Britse pro-Atlantisme. Maar niets was minder waar. De Amerikaanse president Clinton had voor een dergelijk initiatief reeds groen licht gegeven en zijn wens uitgedrukt dat Europa op vlak van defensie eens orde op zaken zou stellen, tenminste als de Atlantische loyaliteit behouden bleef. Dat is exact wat Blair ook deed. Zijn visie was om de WEU (de enige Europese instelling met bevoegdheden op vlak van defensie) op te splitsen in een politiek en een militair deel en deze in respectievelijk de EU en de NAVO te laten opgaan. Een optie voor een autonome Europese defensiecapaciteit, dat wel, maar dan wel ten dienste en dus ter versterking van de NAVO. De Fransen waren wel akkoord om de WEU te laten verdwijnen, maar zagen het helemaal niet zitten dat de militaire capaciteit in handen zou komen van de NAVO.
Duitsland, dat de eerste helft van dit jaar het voorzittersschap had van de EU, kwam al vlug met een voorbereidende nota op de proppen voor de belangrijke top van Keulen van 3 en 4 juni 1999. Op 1 mei trad immers het Verdrag van Amsterdam in werking, waarin een hoofdstuk GBVB en dus werd het hoog tijd om een aantal knopen door te hakken. De oorlog tegen Servië versnelde dat proces nog.
De nota van Fischer
De voorbereidende nota van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, zoals hij die in maart aan de vijftien Europese ministers van Buitenlandse Zaken voorlegde, laveerde perfect tussen de Brits-Franse nuances. Hij nam voor een groot deel de uitgangspunten van St Malo over. Hij had het over een “versterking van een Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid” met “eigen geloofwaardige militaire middelen en aangepaste beslissingsmechanismen” binnen de Europese Unie. Er moest “zeer vlug” een Europese militaire capaciteit komen. Maar de Alliantie (NAVO) zou het “fundament van de collectieve defensie van zijn leden” blijven. De zinsnede, “de inspanningen voor een versterking van de Europese defensie en de veiligheid dragen bij tot de vitaliteit en efficiëntie van de Atlantische Alliantie en versterkt de Europese pijler er van” diende als signaal naar landen als Groot-Brittannië en Nederland, dat ze zich niet ongerust hoefden te maken over de essentiële rol van de NAVO. De WEU zou niet onmiddellijk worden opgedoekt – dat zou nog te veel problemen met zich meebrengen – maar Fischer had het wel al over het opstarten van EU-organen bevoegd voor het nemen van militaire beslissingen en over de beschikbaarheid van militaire middelen (van de NAVO of andere) om die beslissingen uit te voeren.
Maastricht en Amsterdam: embryo van militair Europa
Uiteindelijk bleek niets meer een militair verankerd GBVB in de weg te staan, maar er lagen nog heel wat obstakels op de weg.
Het GBVB kreeg voor het eerst een plaats in het Verdrag van Maastricht onder Titel V. Toen al was het de Joegoslaviëcrisis (1991) die onze politiek leiders aan het denken zette. Er werd vanuit Europa voor het eerst een gemeenschappelijk waarnemersteam naar Joegoslavië gezonden, als een soort EG-blauwhelmen. Maar de Europese aanpak van de crisis stevende al meteen op een mislukking af. We herinneren maar even aan het Duitse solo-initiatief om de onafhankelijkheid van Kroatië te erkennen, zonder de andere Europese partners daarin te kennen, waardoor het uiteenvallen van Joegoslavië pas goed op gang kwam eveneens als de daarmee gepaard gaande gewelddadigheden.
De bepalingen in het Unieverdrag van 1992 over het GBVB waren (bewust) zeer vaag en voorzichtig geformuleerd, maar er was al sprake van dat het GBVB “op termijn” tot een “gemeenschappelijk defensiebeleid” en “een gemeenschappelijke defensie zou kunnen leiden” (artikel J.4.1.). Defensie bleef in Maastricht in elk geval louter een bevoegdheid van de individuele lidstaten.
Het Verdrag van Amsterdam uit 1997 – dat pas op 1 mei van dit jaar in werking is getreden – ging een stap verder. Daar heet het dat de WEU een integraal deel vormt van de ontwikkeling van de Unie. Vandaar dat in artikel 17 de mogelijkheid wordt geopperd dat de WEU op termijn zal opgaan in de EU. Bovendien wordt het unanimiteitsprincipe bij het nemen van beslissingen voor een stuk uitgehold waardoor het GBVB versterkt. En belangrijk: er komt een “hoge vertegenwoordiger’, het gezicht van het GBVB, die wordt toegevoegd aan de Troïka.
Top van Keulen
Op de top van Keulen in juni 1999, werden een aantal elementen van het GBVB, zoals die in Amsterdam waren overeengekomen, concreet gemaakt. Er kwamen eerste afspraken voor een commando- en controlestructuur op NAVO-leest geschoeid. Die zouden Europa de nodige militaire capaciteit moeten geven om te kunnen optreden bij internationale crisissen, conform de Akkoorden van Petersberg (opgenomen in het Verdrag van Amsterdam). In Petersberg (19 juni 1992) kwamen de bevoegde ministers van de WEU overeen dat de militaire eenheden van de WEU-leden ook buiten artikel 5 om (verdediging van het territorium) konden worden ingezet, met name voor humanitaire en reddingsoperaties, vredeshandhaving en crisismanagement inclusief peacemaking. Hoewel niet alle EU-leden lid zijn van de WEU, wordt dit principe overgenomen door de EU. Maar daar blijft het dan ook bij. De volledige toepassing en integratie van de WEU-principes in de EU wordt vooralsnog verhinderd door de landen Zweden, Finland, Oostenrijk, Denemarken en Ierland, die geen lid zijn van de WEU en daarom ook niet willen weten van het inzetten van militaire middelen voor collectieve zelfverdediging. Gezien alles gebeurt in nauwe afspraak met de NAVO, moet er ook nog een oplossing worden gezocht voor de NAVO-leden, Noorwegen, Turkije, Polen, Tsjechië en Hongarije, die geen lid zijn van de EU. Voor deze landen wordt gezocht naar een mechanisme dat hen toelaat om deel te nemen aan EVDI, zonder dat ze lid zijn van de EU. Ook werden afspraken gemaakt over de herstructurering van de militaire industrie in Europa. Vooral sinds Kosovo is het in defensiekringen een veel gehoorde klacht dat de defensie-industrie te versnipperd is en in een zwakke concurrentiepositie staat met de VS, waar intussen al grote herstructureringen hebben plaatsgevonden. De VS geven tegenwoordig jaarlijks bijna 300 miljard dollar uit aan defensie. In Europa is dat met een goede 200 miljard niet alleen minder, maar vooral, de bestedingen zijn veel minder efficiënt. Elke Europese staat met een defensie-industrie van betekenis tracht immers in de eerste plaats zijn nationale belangen te verdedigen. Eind 1997 kwamen de grote drie, Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië, tot de slotsom dat er dringend behoefte is aan een eengemaakte defensie-industrie. Met de gedeeltelijke privatisering van de Franse bedrijven Aérospatiale en Thomson-CSF, de overname van GEC’s Marconi door British Airospace (11,5 miljard dollar) begin dit jaar en de oprichting van OCCAR (de gemeenschappelijke Europese bewapeningsorganisatie) werden alvast de eerste stappen gezet. De gemeenschappelijke verklaring van Keulen is duidelijk. De industriële basis en de defensietechnologie moeten competitief en dynamisch worden, zo heet het. “We zijn vastbesloten om de herstructurering van de Europese defensie-industrie in de betrokken staten te stimuleren”.
De aanduiding van Javier Solana als Mr. PESC (Franse afkorting van GBVB) moest tenslotte bewijzen dat het Europa menens was met de versterking van het GBVB. Solana zou het gezicht van het GBVB worden en als NAVO-secretaris-Generaal heeft hij bewezen dat hij daarvoor de geknipte man is, ook al zagen enkele EU-landen wat liever een minder sterke figuur op deze post. De keuze voor Solana staat ook symbool voor de band tussen NAVO en EU.
Defensiebudgetten moeten omhoog
De discussie voor een Europese interventiemacht kreeg een prominente plaats op de NAVO-top te Evere (Brussel) van 2 december j.l. Traditioneel staan ???Atlantisten??? (zoals VS, Verenigd Koninkrijk) in dat dossier tegenover ???Europeanisten??? (Frankrijk en nu ook meer en meer België) en blijft de uitbouw van een eigen Europese defensiecapaciteit een delicate evenwichtsoefening met vooral wantrouwende blikken vanuit de VS. De VS willen wel dat Europa meer inspanningen doet op vlak van defensie, maar tegelijk mag dat niet ten koste gaan van de NAVO. In feite moest op deze top het groen licht gegeven worden voor de Europese plannen, wat dan ook is gebeurd. Belangrijk evenwel was ook dat er zeer duidelijk ???signalen??? kwamen naar een aantal Europese landen om de defensiebudgetten naar boven aan te passen.
Op de top maande NAVO-secretaris-generaal Robertson de Europese lidstaten aan om "te investeren in hun militaire capaciteiten om de veiligheid van de toekomstige generaties te garanderen". Roberston benadrukte vooral dat de defensiebudgetten omhoog moesten. Dat signaal werd al eerder gegeven, maar nooit eerder zo uitdrukkelijk.
Landen die in de wachtrij staan om lid te worden van de NAVO, hadden de boodschap al begrepen. Enkele voorbeelden. Kandidaat-lid Estland voorziet een stijging van 22 % in de begroting 2000, Letland, het andere kandidaat-lid uit het Balticum, wil het defensiebudget doen stijgen tot 2 % van het BBP in 2003. Nieuw NAVO-lid Hongarije is bezig met een inhaalbeweging en laat het defensiebudget stijgen met zomaar eventjes 43%. Italië heeft aangekondigd dat het defensiebudget zo vlug mogelijk 2 % (i.p.v. 1,5 %) van het BBP moet bedragen. Frankrijk verhoogt eveneens zijn budget en vooral in het onderdeel voor de aankoop van nieuw materieel (+ 1,7 %). De Verenigde Staten maken wellicht de grootste sprong en naderen gevaarlijk dicht de kaap van 300 miljard dollar. Uiteindelijk moet het defensiebudget er 331 miljard dollar bedragen tegen 2005. Van dergelijke bedragen durfde tot voor kort zelfs de defensie-industrie niet dromen.
Robertsons uitdrukkelijke boodschap over de noodzakelijke stijging van het defensiebudget was een vingerwijzing naar een aantal onwillige landen. Slechte punten waren er voor België en Duitsland, omdat deze landen ???maar??? 1,5 procent van het BBP (in het geval België nochtans meer dan 4 x ontwikkelingssamenwerking) aan defensie uitgeven. De Amerikaanse defensieminister Cohen en zijn Franse collega Richard deden er nog een schep bovenop. Met een blik in de richting van o.m. België, wezen ze op de noodzaak tot meer investeringen in legermateriaal. Volgens Richard moet er zelfs een norm komen, namelijk 0,7 à 0,8 procent van het BBP. Met andere woorden, we moeten met ons belastingsgeld de defensie-industrie subsidiëren met tweemaal het bedrag van ontwikkelingssamenwerking.
De Belgische defensieminister Flahaut gaf tegengas, tenminste voor de camera???s. In de praktijk legt hij zich hondstrouw neer bij het NAVO-(en Euro-)dictaat om meer te investeren. Flahaut verzweeg immers op dat moment dat er al enkel maanden een ontwerp voor het Plan Middenlange Termijn (PMT) in zijn lade lag geschreven door de Stafchef van het Belgische leger. In het ontwerp wordt ???voorgesteld??? dat België in de periode 2000-2004 80 to 85 miljard fr. zou moeten besteden aan nieuwe militaire investeringen (ter vergelijking: in het vorige PMT was dat 50 miljard fr.) Het ontwerp moet gelezen worden in het licht van de discussie over de grote aankoopdossiers. Flahaut, en met hem de hele PS en de defensie-industrie, wil immers 72 Joint Strike Fighters (JSF – jachtbommenwerpers) aankopen ter waarde van 110 miljard fr. ter vervanging van onze F-16???s. Daarnaast moet Flahaut nog geld uit zijn hoed toveren voor dat andere project, namelijk de aankopp van de Future Large Aircraft (FLA) ter vervanging van de C-130???s (meer dan 30 miljard) en nog wat andere grote dossiers (mijnenvegers bvb.). Het gaat hier uiteraard allemaal over legermateriaal dat perfect past in het plaatje van de oprichting van interventielegers voor zogenaamde ???humanitaire operaties???, conform het NSC van de NAVO en de afspraken op de top van Helsinki voor de oprichting van een interventieleger (zie verder). Vraag blijft of dat politiek allemaal te verkopen valt. Als het ontwerp PMT van het leger wordt goedgekeurd, betekent dit in elk geval een stijging van het defensiebudget met minstens 3 procent. Dat is trouwens exact het percentage waar de NAVO al enkele jaren op aandringt.
Europese top Helsinki
Na het fiat van de NAVO kon Europa met een gerust gemoed vertrekken naar de Intergouvernementele Conferentie in Helsinki (10-12 december 1999). Belangrijkste ambitie: Europa scherpe tanden geven. Het is opvallend hoe snel alles in zijn werk is gegaan. Op enkele maanden tijd worden proefballonnetjes over een eigen Europese interventiemacht plots realiteit. Zelden is een Europees dossier zo vlug in de beslissingsmolen geraakt.
De Belgische Ministers vertrokken naar Helsinki met een net gepubliceerde beleidsnota van Buitenlandse Zaken op zak, die vrij ambitieus is voor wat het Europees defensiebeleid betreft. Die nota is voor het verschijnen wellicht nog wat bijgewerkt na het bezoek van Verhofstadt aan Parijs. De Belgische premier en Chirac konden er blijkbaar goed met mekaar opschieten, want ze waren het roerend eens over het feit dat Europa veel meer op eigen militaire benen moet komen te staan. Bovendien werd nu heel erg duidelijk hoezeer België zich aan de Parijse kar heeft vastgehangen, wat niet zo erg geapprecieerd wordt in Washinton.
De bewuste nota gaat op vlak van defensie veel verder dan het Europees ontwerp dat in Helsinki zou worden goedgekeurd. "België is van mening dat artikel 5 van het Verdrag van Brussel, op termijn, in het Verdrag van de Unie kan worden opgenomen en, in ieder geval, in de tussentijdse periode een juridisch toepasbaar kader vormt voor de tien volle leden van de WEU", zo stelt de nota Michel. Artikel 5 van het Verdrag van Brussel (oprichtingsverdrag van de WEU), handelt over collectieve defensie. Integreren van artikel 5 in de EU zou de facto betekenen dat Europa ook een eigen legermacht zou krijgen wat veel verder gaat dan de oprichting van een gemeenschappelijke crisisinterventiemacht, waarover binnen de EU sedert de Brits-Franse top in St Malo eind vorig jaar, inmiddels wel consensus was gegroeid.
Verhofstadt heeft het regeringsstandpunt met de steun van Frankrijk in Helsinki verdedigd, maar kreeg nul op het request. De neutrale landen waren wel akkoord om een snelle interventiemacht op te richten, maar wilden niet horen over een heus Europees leger, omdat op die manier hun neutraliteit zou worden aangetast. Ook de trouwe NAVO-landen (met op kop het Verenigd Koninkrijk) zagen dat niet zitten. Zij willen vermijden dat de transatlantische solidariteit zou worden ondergraven.
Dat neemt niet weg, dat in Helsinki behoorlijk werd gewerkt aan een militaire poot voor de EU. Om het hele gamma van de zogenaamde Petersbergtaken (crisispreventie en -hantering) te kunnen uitvoeren, worden nieuwe politieke en militaire organen in het leven geroepen. Hoofddoel is om op basis van vrijwillige samenwerking een snelle interventiemacht van 50 tot 60.000 soldaten (of 15 brigades) op te richten tegen het jaar 2003. Deze troepen moeten militair zelfvoorzienend zijn, met de nodige capaciteiten op vlak van bevelvoering, controle en inlichtingsdiensten, logistiek en waar nodig ondersteund worden door lucht- en zeemachtonderdelen. Bij dit alles is voorzien dat er beroep kan worden gedaan op bestaande defensieplanningsprocedures en daarvoor wordt meer bepaald verwezen naar de NAVO.
Bij de Raad komen er nieuwe permanente politieke en militaire organen. Het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) is in het Verdrag van Amsterdam intergouvernementeel gehouden, d.w.z. buiten de bevoegdheden van de Europese Commissie en dus binnen de Europese Ministerrraad.
Wat is afgesproken? Er komt een Permanent Comité voor politieke en veiligheidsvraagstukken (CPV), waarin nationale vertegenwoordigers van hoog niveau (wellicht ambassadeurs) zullen zetelen. Het CPV is niet alleen verantwoordelijk voor het Gemeenschappelijk Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (GEVDB), maar ook voor alle materies van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid. In geval van militair optreden in een crisissituatie, zal onder het gezag van de Raad het CPV de politieke controle uitoefenen en de strategische leiding op zich nemen.
Voor het eerst zullen ook regelmatig militairen aanwezig zijn op de bijeenkomsten van de Raad. Het gaat onder meer over de voorzitter van een op te richten Militair Comité (MC). Dat MC moet militaire adviezen verstrekken, doet aanbevelingen aan het CPV en geeft militaire leiding aan de Militaire Staf. In het MC zetelen de Chefs van de Defensiestaf. De Militaire Staf (MS) voert taken uit op het gebied van vroegtijdige waarschuwing, situatiebeoordeling en strategische planning voor Petersbergtaken. De EU wil daarbij geen tijd verliezen. Zolang de organen niet zijn opgericht moeten interim-organen voorlopig garanderen dat er kan worden opgetreden.
In Helinki is er ook een akkoord gekomen over de niet-militaire crisisbeheersing van de Europese Unie. Dit onderdeel is veel vager uitgewerkt en kreeg ook in de media veel minder aandacht. Zo wordt gesteld dat er een inventaris moet worden gemaakt van nationale en collectieve middelen voor de uitbouw van een snel reactievermogen (op vraag van OVSE en /of VN of eventueel bij zelfstandige acties van de EU). Er komt ook een gegevensbank en een studie waarin de concrete doelstellingen worden bepaald van de collectieve niet-militaire reatie. Tot slot wordt gedacht aan een coördinatiemechanisme binnen de Raad dat evenwel nauw samenwerkt met de commissiediensten en de oprichting van een fonds waarin geld wordt gestokkeerd dat vlug kan worden vrijgemaakt. Mager beestje toch.
Verpakking
Hoe moeten we heel de discussie over ???humanitaire??? interventielegers evalueren?
Misschien volstaat het om even te wijzen op de ???humanitaire??? handelswijze van onze ???verlichte??? Westerse staten in een aantal regio???s. In Oost-Timor bestond hun ???constructieve??? bijdrage erin om het Indonesische leger en paramilitaire troepen te voorzien van militaire training en wapens (vooral het VK en de VS), waardoor de volkerenmoord mogelijk was; in Turkije (NAVO-grondgebied) worden de Koerden al jaren door de Amerikaans getrainde contra-guerrilla (ÖHD) afgemaakt met Westerse wapens; In Colombia draagt NAVO-leider VS onder het mom van drugsbestrijding bij tot een terreur waarvan het dodentol dat van Kosovo evenaart (met dat verschil dat het in Colombia jaarlijks is); In Joegoslavië zorgt het Westers embargo ervoor dat de naar schatting 300.000 Servische vluchtelingen uit de Krajina, slachtoffers van een nooit erkende etnisiche zuivering (sic) door Kroatië, levensbedreigend worden getroffen, etc??? Maar dat alles willen de ???verlichte??? staten in hun ???humanitair??? hart niet geweten hebben.
Het zou duidelijk moeten zijn. Heel de discussie over de noodzaak van een ???humanitair??? interventieleger is een handig verpakt facadediscours dat de werkelijke redenen van dit alles moet verdoezelen: NAVO en Euroleger (officieel gaat het vooralsnog ???slechts??? over een interventiemacht) hebben we nodig als militaire verlengstukken van economische machtsblokken. En dan zwijgen we nog over de vele platte militair-economische belangen, die meespelen.
Zorgwekkend is, dat de militarisering plaatsgrijpt volgens een politiek van voldongen feiten. Het parlement krijgt nauwelijks de tijd om over deze fundamentele koerswijziging van ons buitenlands- en veiligheidsbeleid een debat te voeren. Zo werd het Nieuw Strategisch Concept (Washington 23 april 1999) dat voortaan een optreden buiten het NAVO-grondgebied mogelijk maakt en dus een wijziging van het NAVO-verdrag inhoudt, niet besproken, laat staan geratificeerd in het parlement. Ook nu werden op de Europese top in Helsinki beslissingen geforceerd, zonder dat het parlement een standpunt kon formuleren. Louter op grond van dit gebrek aan inspraak kon de regering niet anders om in Helsinki te pleiten voor uitstel van elke beslissing over iets als een Europese ???snelle interventiemacht???.
Maar ja, zelfs een regering met alle kleuren van de regenboog slaagt er blijkbaar niet in om de Europese ???pensée unique??? over veiligheid te doorbreken.