Schitterend idee van Jan Papy en Joris Tulkens om de brieven van Nicolaes Cleynaerts van het Latijn in het Nederlands te vertalen. Want dankzij die brieven komen we heel wat te weten over een man die hier te lande bijna niet gekend is en over de roerige tijd waarin hij leefde. Hoewel Cleynaerts priester en theoloog was oefende hij nooit enige taak als priester of theoloog uit, maar was hij de opvoeder van jongeren van stand en was hij vooral een taalkundige. Naast het Latijn leerde hij Grieks en Hebreeuws en op eigen houtje ging hij Arabisch studeren. Eerst uit belangstelling voor die taal, maar al vlug om via het Arabisch met de moslims in contact te komen en ze te winnen voor het christelijke geloof. Van dat streven kwam niets in huis en bezorgde Cleynaerts alleen maar veel ellende.
De auteurs van dit boeiende boek zijn Jan Papy, gewoon hoogleraar Latijnse Taal- en Letterkunde aan de KU Leuven, die zich als onderzoeker toelegt op het renaissancehumanisme in Italië en de Nederlanden, en Joris Tulkens , classicus en auteur van historische romans, onder meer een werk over Nicolaes Cleynaerts: ‘Nicolaes Cleynaerts, christenhond tussen moslims’ (Davidsfonds & Standaard Uitgeverij). Beide auteurs zijn er in geslaagd de 61 brieven van Cleynaerts in een perfect en vlot lezend Nederlands te vertalen. Over minder bekende woorden, namen, plaatsen en personen worden de nodige toelichtingen verstrekt in voetnoten, een index van persoonsnamen, een zakenregister, een kaart met de reisweg van Cleynaerts en de stamboom van zijn familie. De titel van het boek ‘Nicolaes Cleynaerts’ brieven uit de Arabische wereld’ is weliswaar een vlag die de lading niet helemaal dekt, want de meeste brieven werden in Leuven, Spanje en Portugal geschreven.
Nicolaes Cleynaerts, die zoals alle geleerde lieden en heren van stand in die tijd er een Latijnse naam (Nicolaus Clenardus) op nahield, werd op 5 december 1493 in Diest geboren. In Leuven studeerde hij theologie en werd hij tot priester gewijd. Op het laatste nippertje pakte hij naast de post van pastoor van het Diestse begijnhof, wat tot een proces leidde dat tien jaar zou duren. Vandaar dat Cleynaerts advocaten haatte. Hij noemde ze ‘processenbrouwers’. Voor artsen had hij al evenmin veel respect. Die waren in zijn ogen ‘slachters’. Maar zelfs indien Cleynaerts tot pastoor van het begijnhof was benoemd, had hij die functie nooit uitgeoefend. Die post had hem wel een vast inkomen bezorgd, terwijl iemand anders in zijn plaats pastoor had moeten spelen. Zo ging dat in die tijd.
Taalknobbel
In Leuven studeerde Cleynaerts naast Latijn ook Grieks en Hebreeuws. Hij zou al vlug les geven in die drie talen. In 1530 gaf Cleynaerts zijn succesboek uit: ‘Institutiones in linguam Graecam’ of ‘Beginselen van de Griekse taal’. Die spraakkunst zou de volgende tweehonderd jaar Europa veroveren. Er gingen zo maar eventjes vijfhonderdduizend exemplaren van over de toonbank. Nadien volgde ‘Meditationes Graecanicae’, vrij vertaald ‘Griekse 0efeningen’ voor wie op eigen houtje Grieks wou leren. Van Cleynaerts’ Hebreeuwse spraakkunst ‘Tabula in Grammaticen Hebraeam’ verschenen meer dan zestig herdrukken. Zijn methode om een taal aan te leren, bestond erin onmiddellijk in die taal over de dagelijkse dingen met de leerlingen te converseren.
Nadat hij in Leuven tien jaar president was van het College van Houterlee, een instelling waar een viertal behoeftige studenten in de theologie kost en inwoning kregen, vertrok Cleynaerts in augustus 1530 naar Parijs, waar hij met veel succes Grieks en Hebreeuws onderwees. Na een korte terugkeer naar Leuven werd hij na een ontmoeting met Hernando Colon, natuurlijke zoon van Christoffel Columbus, gedurende drie jaar bibliothecaris in de Biblioteca Colombina in Sevilla. Nadien trok hij naar Salamanca waar hem de leerstoel Grieks en Latijn werd aangeboden. Maar al in 1533 verliet hij Salamanca om aan het Portugese hof in Evora gedurende vijf jaar de jonge prins Henrique, broer van koning Joao III, op te leiden. Die job bracht hem meer op dan in Salamanca, terwijl hij maar een uur per dag hoefde te ‘werken’. Toen prins Henrique, ook aartsbisschop van Braga, naar zijn diocees vertrok, volgde Cleynaerts hem in 1537.
Omdat hij een Arabische leermeester zocht trok Cleynaerts in 1538 naar Spanje. In Granada ontmoette hij Kharüf al-Tunisi, een Arabische faqih of schriftgeleerde, die Cleynaerts in de moslimtheologie inwijdde. Meteen begon Cleynaerts van een ‘vreedzame kruistocht’ te dromen: de moslims niet met het zwaard, maar met de pen bestrijden om ze voor het christelijke geloof te winnen. Om daar werk van te maken trok hij in 1540 naar Fez (Marokko). Daar werd hem het leven zuur gemaakt door een man die Cleynaerts ‘het monster’ noemde. Het ging waarschijnlijk om de Portugese consul. Die zag in Cleynaerts een concurrent bij het vrijkopen van christenslaven. Cleynaerts werkte zich daarvoor in de schulden, terwijl de consul er zich rijkelijk voor liet betalen. Nadat de imam van Fez een fatwa tegen Cleynaerts uitsprak en het Portugese hof hem liet vallen, keerde hij terug naar Spanje, waar hij op 5 november 1542 in Granada overleed.
Kind van zijn tijd
Geen banaal leven. Toch was Cleynaerts in menig opzicht een kind van zijn tijd. Zo noemde hij Christoffel Colombus een held en een god omdat die door zijn veroveringen in Amerika ‘de grenzen van het ( Spaanse) imperium’ uitbreidde. Over de aanwezigheid van slaven in Portugal was hij uiterst enthousiast, want ‘die zorgen hier voor alles’. Zelf kocht hij drie ‘slaafjes’ die hij wel zo goed Latijn leerde dat ze het met mekaar konden spreken. Hij ging er prat op dat hij zijn Arabische leermeester Kharüf al-Tunisi voor 180 dukaten had gekocht en hem voor 500 dukaten aan de sultan van Fez verkocht. Verder betreurde hij dat hij in Brabant waarnaar hij wilde terugkeren, wat nooit is gelukt, geen Arabische slaven zou mogen hebben. Hij zou ze nodig hebben gehad voor de ‘dagelijkse dialoog en lectuur’.
De auteurs wijzen erop dat terwijl Cleynaerts zich opwond over de ongerijmdheden en tekorten van de islam, hij blind was voor de even grote onwaarschijnlijkheden van het christelijke geloof. Denken we maar aan Jezus die uit een maagd werd geboren, allerlei mirakelen deed, uit zijn graf opstond, ten hemel steeg enz. Cleynaerts ergerde er zich aan dat Mohammed het bestaan van de Drievuldigheid ontkende. Dat deed echter ook de christelijke theoloog Arius (circa 250-336). Diens leer werd door het Concilie van Nicea (325) veroordeeld. Papy en Tulkens merken op dat Cleynaerts zich vrolijk maakte over de seksuele obsessies van de moslims, maar met geen woord repte over bijvoorbeeld het verplichte celibaat voor priesters.
Op het kerkinstituut oefende Cleynaerts echter wel ongezouten kritiek uit. Zo vond hij de roekeloze ijver van de Inquisitie maar niets. Hij vroeg keizer Karel niet langer islamitische boeken te verbranden, want die had hij nodig voor zijn studie. Verder gaf Cleynaerts af op de geldzucht van de clerus, op de gewoonte om zwarte slavenkinderen de status van hun moeder te geven en niet die van een of andere pastoor in de buurt. In een brief aan een vriend die in Rome vertoefde vroeg Cleynaerts of de toestand in die ‘poel des verderfs’ nog altijd even erg was. De verdrijving van de joden uit Spanje vond hij een grote vergissing. Hij schreef hierover: ‘Hoeveel beter ware het niet geweest hen desnoods als slaven te redden, dan zoveel vrije mensen te verbranden!’
Gedurende lange tijd raakte Nicolaes Cleynaerts in de vergetelheid. Dat veranderde in 1993. Naar aanleiding van de vijfhonderdste verjaardag van Cleynaerts’ geboortedatum organiseerden enkele Diestenaren een grote Cleynaertsherdenking. Op de Grote Markt van Diest werd een standbeeld van Cleynaerts opgericht. Zijn lijfspreuk ‘Bene fac et neminem metue’ (Doe wel en zie niet om) staat te lezen op de binnenbladzijde van het boek dat hij vasthoudt.
Piet Lambrechts