De aanslag in het Turkse Suruç, die 32 Turkse en Koerdische jonge linkse activisten de dood injaagde en tientallen anderen verwondde, heeft het conflict in de regio en de strijd tegen de Islamitische Staat een nieuwe fase ingestuwd.
Turkije reageerde op deze terreurdaad, die ondanks veel onduidelijkheden aan de Islamitische Staat (IS) wordt toegeschreven, door aan te kondigen dat het IS voortaan militair zou bestrijden. Dit betekende een ommekeer in de houding van Ankara. Maandenlang regende het immers beschuldigingen en waren er ook indicaties dat de AKP-regering militaire en financiële steun verleende aan gewelddadige jihadistische groeperingen in Syrië, met inbegrip van IS.
Turkije sloot ook een akkoord met de Verenigde Staten dat voortaan gebruik mag maken van het Turks grondgebied om luchtaanvallen te lanceren tegen IS in Syrië.
De strijd tegen de Islamitische Staat vormt voor Washington momenteel de belangrijkste prioriteit in de regio. De jongste weken is echter duidelijk geworden dat de politieke agenda van de Turkse regering niet helemaal overeenkomt met die van haar NAVO-bondgenoten. De Turkse president Erdoğan heeft er nooit een geheim van gemaakt wat in werkelijkheid zijn twee belangrijkste doelstellingen zijn: 1. de val van het Syrische regime en 2. het tegengaan van een Koerdische autonome of onafhankelijke entiteit in het noorden van Syrië, zeker als die onder controle zou staan van een aan de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) verwante beweging. De PKK vocht jarenlang voor culturele- en politieke rechten en zelfbeschikking voor de Koerden in Turkije. In 2013 staakte de PKK de gewapende strijd, maar Turkije, de VS en Europa beschouwen de partij als een terroristische organisatie. Wat het rechtstreeks veroordelen van de Islamitische Staat betreft, heeft Erdoğan zich altijd tamelijk op de vlakte gehouden, wat de speculaties over de Turkse steun aan de terreurorganisatie alleen maar voedde. Ook nu weer, want ondanks de ogenschijnlijke bocht in het buitenlands beleid, blijkt in de praktijk dat de focus van de Turkse militaire operaties op de PKK ligt. Koerdische stellingen in Irak en Syrië worden systematisch gebombardeerd. Nochtans behoort de PKK op het terrein tot een van de belangrijkste tegenstanders van IS.
Of de beschuldigingen over Turkse steun aan IS kloppen of niet, het staat vast dat de Turkse regering – anders dan bij de Koerden – nooit echt problemen gemaakt heeft van de aanwezigheid van IS en andere jihadistische groepen in de Turks-Syrische grensstreek. Vorig najaar kondigde Erdoğan geheel voorbarig de “nakende val” van de Koerdisch-Syrische grensstad Kobani aan, terwijl hij de grens tussen Turkije en Syrië gesloten hield voor militaire steun aan de Koerdische weerstand tegen IS. Dit zorgde voor heel wat verontwaardiging bij de Turks-Koerdische bevolking. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Koerden nu geloven dat de verantwoordelijkheid voor de aanslag van 20 juli in Suruç bij de Turkse regering ligt. Twee dagen na deze aanslag doodden PKK-strijders twee Turkse politieagenten, die ze ervan beschuldigden samen te werken met de Islamitische Staat. Turkije reageerde daarop met een grootschalige meervoudige bommencampagne op PKK-stellingen in het Iraakse Qandil-gebergte. Deze hevige aanvallen staan in scherp contrast met de tot nu toe schrale bombardementsvluchten tegen de Islamitische Staat.
Het Turks militair optreden is geen verrassing
Een Turkse militaire operatie tegen de PKK of haar Syrisch-Koerdische militaire zusterbeweging, de Volksbeschermingseenheden (YPG) hing al langer in de lucht.
Erdoğan uitte herhaaldelijk zijn frustraties over de succesvolle operaties van de YPG tegen IS, die als gevolg daarvan heel wat terrein moest prijsgeven. Erdoğan zei eind juni dat hij “nooit een Koerdische staat zal tolereren aan onze zuidergrens in Noord-Syrië” en dat “de strijd tegen de PKK verdergezet zal worden, wat ook de kostprijs mag zijn”. In de Turkse pers verschenen er verschillende berichten waarin er sprake was van een Koerdische invasie van Noord-Syrië. Erdoğan vreest de verdere Koerdische inname van het resterende IS-gebied tussen de Koerdische enclave Efrin (in Noordwest-Syrië) en de inmiddels aaneengesloten Koerdische districten Kobani en Jezire (Noordoost-Syrië). Turkije hoopt nu via zijn militaire campagne -en met de goedkeuring van de Amerikanen- twee vliegen in een klap te slaan. Het wil IS verdrijven uit het Syrisch grensgebied dat nu nog onder controle staat van de jihadisten en wil er een bufferzone installeren die meteen ook een halt toeroept aan de Koerdische opmars in het land.
Erdoğan blies het vredesproces begin april al op
Anders dan de Turkse regering laat uitschijnen, is het niet zo dat de aanslag in Suruç en de daaropvolgende confrontatie met de PKK geleid hebben tot het opblazen van het vredesproces en het wapenbestand tussen de Turkse regering en de Turkse Koerden. Eerst en vooral werd het wapenbestand in werkelijkheid eenzijdig afgekondigd door de PKK in 2013, als een duidelijk signaal dat het bereid was om het conflict op niet-militaire wijze op te lossen. Turkije zelf heeft nooit een formeel wapenbestand afgekondigd. Vanaf 2013 werd ook een vredesproces geïnitieerd door de AKP-regering en de PKK, maar dat werd al in april 2015, ruim drie maanden voor de aanslag in Suruç, stopgezet door Erdoğan in een slecht berekende poging om de pro-Koerdische Democratische Volkspartij (HDP) het politieke gras onder de voeten te maaien. Hij had in de aanloop naar de Turkse algemene verkiezingen van 7 juni 2015 immers vastgesteld dat niet de AKP, maar de HDP electoraal garen spinde bij het vredesproces. Daarop veranderde hij het geweer van schouder en blokkeerde het politieke proces. Hij zette de onderhandelingen stop en schortte elk bezoekrecht met de opgesloten leider van de PKK, Öcalan, op. Van de oprichting van de afgesproken parlementaire Waarheids- en Verzoeningscommissie die onder meer de vredesonderhandelingen zou begeleiden, kwam niets meer in huis. In de aanloop naar de verkiezingen sloot Erdoğan definitief de deuren door boudweg te stellen dat Turkije “nooit een Koerdisch probleem” heeft gekend.
Tijdens de jongste Turkse verkiezingen overschreed HDP ruimschoots de electorale kiesdrempel van 10% waardoor de AKP haar absolute meerderheid verloor. Nu er een regering moet worden gevormd, verhult Erdoğan niet dat hij een coalitieregering niet ziet zitten. Geen enkele oppositiepartij is immers bereid Erdoğans ambities te ondersteunen om de grondwettelijke macht van het (zijn) presidentschap uit te breiden. De leider van de Republikeinse Volkspartij (CHP), de grootste Turkse oppositiepartij, bekritiseerde Erdoğan onlangs voor diens vermeende pogingen om de vorming van een coalitieregering te dwarsbomen. Als er tegen 23 augustus 2015 geen regering is, komen er nieuwe verkiezingen. Via de huidige militaire campagne tegen de PKK en de criminalisering van de pro-Koerdische HDP hoopt Erdoğan electoraal te scoren. Door de HDP af te schilderen als een partij van terroristen, poogt Erdoğan de partij in geval van nieuwe verkiezingen terug onder de kiesdrempel te duwen. De massale arrestatiegolf de afgelopen weken van HDP-militanten en de pogingen om de parlementaire immuniteit van partijleider Selahattin Demirtaş op te heffen, passen in die strategie.
De Turkse politiek kan voor een geweldsescalatie zorgen
Erdoğans machiavellistische politiek kan zware gevolgen hebben. Ten eerste dreigt zijn beleid een nieuwe burgeroorlog te veroorzaken in het Koerdische Zuidoosten van Turkije. In de buurt van de Koerdische stad Lice zorgden Turkse helikopters de afgelopen weken voor grootschalige brandhaarden door brandstoffen te droppen op oogsten, op vee en op bosgebieden in een poging om Koerdische PKK-militanten (letterlijk) uit te roken. Vorig jaar al trad de Turkse regering hardhandig op tegen Koerdische demonstranten die zich boos maakten over de Turkse weigering om de door IS be
legerde Syrisch-Koerdische stad Kobani te hulp te snellen. Er vielen tientallen doden tijdens deze demonstraties. De situatie roept herinneringen op aan de jaren 1990, toen het Turks leger duizenden Koerdische dorpen plat brandde of evacueerde en de oorlog vele duizenden slachtoffers eiste.
Ten tweede komt Erdoğans beleid ter verzwakking van de PKK en haar militaire zusterbeweging in Syrië, YPG, de Islamitische Staat heel goed uit. Met de steun van de PKK is de YPG op dit ogenblik de enige militaire kracht die aangetoond heeft dat het in staat is om IS in Syrië zware klappen toe te dienen. Ook in Irak is het voor een groot deel aan de PKK-strijders te danken dat de opmars van IS in het noorden werd gestuit. Terwijl de VS en zijn Europese bondgenoten van de strijd tegen IS een absolute topprioriteit hebben gemaakt, ondermijnt de Turkse strategie deze doelstelling.
Ten derde zorgen de Turkse bombardementen in het Iraaks-Koerdische Qandil-gebergte voor toenemende spanningen in Noord-Irak. De Iraaks-Koerdische regering onder leiding van de Koerdische Democratische Partij (KDP) is erg afhankelijk van Turkije voor haar inkomsten uit de olie-export. Turkije is ook de belangrijkste investeerder in het gebied. De groeiende populariteit van de PKK in het Koerdische Noord-Irak zorgt bovendien al langer voor toenemende nervositeit bij de Koerdisch Regionale Regering die geleid wordt door KDP-voorzitter Massoud Barzani. Nadat Turkse bombardementen onlangs verschillende burgerslachtoffers gemaakt hadden in Iraaks-Koerdistan, riep Barzani de PKK op om het gebied te verlaten. De PKK is absoluut niet van plan om op deze vraag in te gaan want op dit ogenblik zou dat gelijkstaan aan politieke zelfmoord. Het is niet onwaarschijnlijk dat de groeiende spanningen in Irak tussen de KDP en de PKK in geweld zullen uitmonden. Opnieuw is het IS die daarvan zal profiteren.
Turkije moet goed beseffen dat het met vuur speelt. Als de bondgenoten van de NAVO van de strijd tegen IS daadwerkelijk een prioriteit hebben gemaakt, dan hebben ze er alle belang bij om het vredesproces tussen de PKK en de Turkse autoriteiten terug op de rails te krijgen. Het is daarom broodnodig om de PKK van de terreurlijsten te halen en onderhandelingen op te starten. De PKK is een gewapende volksbeweging die bij de Koerden op veel aanhang kan rekenen en heel duidelijk getoond heeft dat het wenst deel te nemen aan een politiek proces.