Alles begon toen de valstrik, die werd gespannen door de hypothecaire kredietverleners uit de “subprime” sector, dichtklapte over de arme Amerikaanse loontrekkenden. In de Verenigde Staten worden leningen voor de aankoop van onroerende goederen in drie categorieën onderverdeeld: “subprime”, “non-prime” en “prime”. De categrorie “subprime” is bedoeld voor de minst solvabele ontleners, meestal arme loontrekkenden.
Die leningen worden toegekend door een gespecialiseerde kredietinsteling of door een commerciële bank. Ze worden gegarandeerd door een hypotheek. Het gaat om echte valstrikken: de eerste jaren zijn de maandelijkse terugbetalingen klein, maar al snel gaat de rente omhoog en ze kan zelfs 18% bereiken. Op dat moment kunnen vele arme loontrekkenden hun maandelijkse afbetalingen niet meer voortzetten.
Dit systeem, dat ten nadele is van de arme gesalarieerden en ten voordele van de banken, kan slechts functioneren in een context van stijgende prijzen van het onroerend goed. Alleen dan kunnen de kredietverstrekkers via de verkoop van het gehypothekeerde goed hun kapitaal en achterstallige interesten recupereren op het moment dat de ontlener zijn maandelijkse aflossingen niet meer kan betalen.
Maar de lonen stijgen al drie jaar niet meer terwijl de interestvoeten van de Federal Reserve (FED) gestegen zijn van 2 tot 5,75 %, waardoor de variabele rente van de subprime-leningen, die wordt berekend op basis van de FED-rentevoeten, steeds hoger wordt. Meer en meer mensen kunnen daardoor niet meer betalen. Hun woningen worden openbaar verkocht, waardoor de prijzen van het vastgoed gaan dalen. De voorbije drie jaar hebben al 1,2 miljoen Amerikanen hun huis verloren. Het gaat van kwaad naar erger, waardoor de speculatieve vastgoedluchtbel begint leeg te lopen.
De subprime-leningen staan echter niet meer op de balans van de instellingen die ze hebben toegekend. Die houden zich, in ruil voor een commissie, alleen maar bezig met het innen van de maandelijkse afbetalingen. Dit omdat men de leningen heeft samengevoegd en er obligaties van heeft gemaakt, die te koop worden aangeboden op de financiële markten. Het gaat hier om de zgn. CDO’s (Collateralized Debt Obligation).
Die CDO’s kregen een goede kwotering van de huizen, zoals Moody’s, Standard and Poor’s of Fich, die de kwaliteit van obligaties en aandelen beoordelen. Daarom werden ze dan over de hele wereld opgekocht door beleggingsfondsen. Die fondsen wisten goed wat ze deden: ze wilden gewoon een riant rendement realiseren dankzij de zeer hoge rente die op subprime-leningen moet worden betaald. Men vindt die CDO’s zelfs in vele Sicav’s, die aan kopers als risicoloos worden aangeboden.
De hypothecaire kredietinstellingen met risico’s, zoals de American Home
Mortgage, werden het eerst getroffen door de snelle toename van het aantal mensen dat hun subprime-leningen niet meer kon terugbetalen. Ze kregen het moeilijk om hun activiteiten voort te zetten.
De beleggingsfondsen in de VS, Duitsland, Australië en Frankrijk volgden. In Frankrijk schortte BNP-Paribas de berekening van de waarde van drie van zijn fondsen op nadat ze in minder dan een week 20% van hun waarde verloren. Van een vastgoedcrisis ging het via een bankcrisis naar een beurscrisis.
Op vrijdag 10 augustus geraakte alles in een stroomversnelling. In de Verenigde Staten en in Europa leenden de banken slechts met grote tegenzin nog aan andere financiële instellingen. Ze waren bang hun geld niet terug te zullen zien als die instellingen zich teveel hadden geëngageerd in de Amerikaanse vastgoedmarkt. De interbankenrente (de rentevoet waaraan banken elkaar van dag tot dag geld lenen) steeg op enkele minuten van 4,10% tot 4,70%).
De meeste financiële analysten schatten dat de banken voor meer dan 300 miljard dollar gestoken hebben in de subprime-sector, terwijl daar momenteel nog maar 3 miljard van zijn geïdentificeerd. Er kunnen dus nog veel lijken uit de kas vallen. Op zoek naar liquiditeiten stortten de banken zich dan maar op de geldmarkt, die veel groter is dan de interbankenmarkt waarop alleen de financiële instellingen kunnen interveniëren.
Aldus werd de vastgoedcrisis een geld- en bankencrisis. Tijd dus voor de centrale banken om massaal tussenbeide te komen. De Amerikaanse FED, de Europese Centrale Bank (ECB) en de Bank van Japan stelden in minder dan een week meer dan 400 miljard euro liquiditeiten (in de vorm van euro’s, dollars of yens) ter beschikking van de banken.
Na die “zwarte vrijdag” breidde de vrees van de markten zich uit naar alle kredietoperaties. De Amerikaanse vastgoedcrisis bereikte ook de prime en non-prime-categorieën, waarvan de schuldenaars in principe veel solvabeler zijn. De aandelen van de investeringsfondsen die gespecialiseerd zijn in het verwerven van ondernemingen op krediet, de zgn. Leverage Buy Out’s (LBO), zakten in waarde.
De grote investeerders die een groot deel van de aandelen in portefeuille hadden van fondsen die actief waren in het vastgoedkrediet, verkochten die aandelen. Met als gevolg dat de koers ervan instortte. Ze verkochten eveneens een deel van de aandelen van de grote bankgroepen, die ze aanhielden. Ook daar zakte de waarde van de stukken snel.
Om hun verliezen in deze sectoren te compenseren, begonnen de grote investeerders ook aandelen te verkopen in andere onderdelen van de financiële markt. De financiële markten geraakten in paniek. Er ontstond een sneeuwbaleffect van prijsdalingen, waardoor de prijzen nog meer naar beneden gingen. De bankcrisis was een beurscrisis geworden.
Vele fondsen die geïnvesteerd hadden in de Amerikaanse vastgoedmarkt begonnen hun aandelen op de Europese en Aziatische markten te verkopen om aan cash geld te geraken. Investeerders (onder andere Japanse), die yens hadden geleend (en daarvoor maar een rente van 0,50% betaalden) om ze te plaatsen in de munt van landen waar de interestvoet 10 tot 15 keer hoger lag, haastten zich hun bezittingen terug in yen om te zetten om te ontsnappen aan de gevolgen van de subprime-crisis. Dat leidde dan op zijn beurt tot een forse en brutale stijging van de yen ten opzichte van de dollar. De investeerders werden toen bang dat de plotse appreciatie van de yen zou leiden tot minder export voor de grote Japanse groepen en begonnen aandelen van die groepen te verkopen, waardoor die aan waarde verloren.
De Amerikaanse crisis bereikte aldus alle beurzen van de planeet. Dit is de prijs die moet worden betaald voor de liberale mondialisering en voor de totale bewegingsvrijheid die ze heeft ingevoerd voor kapitalen.
“Te groot om failliet te gaan”
Het Anglo-Saksische adagio “Too big to fail” (te groot om failliet te mogen gaan) heeft de centrale banken ertoe aangezet de met ineenstorting bedreigde bankinstellingen te steunen en hen meer dan 400 miljard euro ter beschikking te stellen. Dat was zeker zo in Europa, waar het engagement van de Duitse banken in risicovolle Amerikaanse kredieten dreigde te leiden tot de ineenstorting van het Duitse banksysteem, gevolgd door het Europese.
Het is moeilijk te begrijpen waarom de politiek van de ECB en van de FED zoveel lof kreeg toegezwaaid, zelfs door links. Maar eigenlijk konden de centrale banken niet anders dan hun rol speler van “ultieme lener” om een crisis van het systeem en een veralgemeend domino-effect te voorkomen. Maar men moet zich geen illusies maken over de bedreigde banken. Het gaat erom zich even terug te trekken om dan weer beter te kunnen toeslaan.
De ECB gaf de banken een krediet van 300 miljard euro. De FED stelde niet alleen meer dan 100 miljard dollar aan liquiditeiten ter beschikking van de banken, maar verlaagde zelfs zijn rentevoet om een herfinanciering van de banken mogelijk te maken aan een rentevoet van minder dan 0,50%. Ze ging nog verder: ze aanvaardde als garantie voor het geleende geld een “groot gamma” van financiële producten, “met inbegrip van hypothecaire leningen en er mee verbonden activa”. Dit wil zeggen dat ze de banken heeft aangemoedigd om zich te ontdoen van een deel van de risicovolle hypothecaire kredieten. Waarom zouden de banken zich dan nog generen? Waarom zouden ze niet doorgaan met het nemen van dezelfde risico’s omdat ze weten dat hun verliezen hoe dan ook beperkt zullen worden door de interventies van de centrale banken.
De strijd tegen de inflatie: voorwendsel voor de ECB
De voorzitter van de ECB, Trichet, beweerde in volle financiële crisis: “De sterke inflatie is iets zoals een drug, ze geeft onmiddellijke voldoening maar je betaalt er later duur voor.” (Le Monde 116/08).
Maar over welke inflatie had hij het? Over de ongelooflijke toename van de prijzen van de financiële activa sedert twintig jaar? Nee, hoe irrealistische dat ook moge lijken, hij sprak over de verhoging van de prijzen met 1,8%, die wordt voorzien voor 2007 in de euro-zone. Hoe kan men spreken van een sterke inflatie en zelfs maar van inflatie, daar de ECB zelf meent dat men maar van inflatie kan spreken vanaf een prijsverhoging van 2%?
Wat de definitie van Trichet van een drug betreft, die stemt perfect overeen met een injectie van 300 miljard euro liquiditeiten, die ze heeft toegestaan aan de banken van de euro-zone in naam van de “financiële stabiliteit”. Zou deze injectie (het woord is goed gekozen!) inderdaad de bankiers niet een “onmiddellijke voldoening” geven, die morgen zal worden betaald met nieuwe speculatieve luchtbellen? Dat was al het gevolg van de massale injectie van liquiditeiten eind de jaren 1990 toen er een crisis uitbrak ten gevolge van het failliet van het Amerikaanse speculatieve fonds Long Term Capital Management (LTCM). Deze injectie droeg in grote mate bij tot de vorming van de vastgoedluchtbel in de VS, de luchtbel die aan de oorsprong ligt van de huidige financiële crisis.
De financiële crisis legt de politiek van de ECB bloot: haar echt objectief is niet de strijd tegen de “inflatie”, waarop ze elke dag hamert. Die strijd is bij uitstek selectief. De enige inflatie die door de ECB wordt bestreden is deze die als oorzaak “sterkere salarisverhogingen dan verwacht” zou kunnen hebben. De toename van de winsten (die nochtans op dezelfde voet als de lonen in de prijs van de goederen wordt doorgerekend) wordt nooit ter discussie gesteld door de ECB. In tegendeel, haar hele politiek heeft tot doel de winsten te verhogen door de loonsverhogingen aan banden te leggen in naam van – juist – de strijd tegen de inflatie.
Door de geldmassa in de euro-zone met 300 miljard euro op te blazen, handelde de ECB in totale tegenspraak met haar anti-inflationistisch discours. Ze leverde nogmaals het bewijs van wat haar echte missie is: ten allen prijze “de stabiliteit van de markten” bewaren evenals de waarde van de kapitalen, ook als de daarvoor te betalen prijs de toename van de inflatie is!
De valse remedies van Sarkozy
Trouw aan zijn politieke houding, kon de Franse president Sarkozy niet anders dan reageren op de financiële crisis. Hij stuurde dus een boodschap aan Angela Merkel, de huidige voorzitster van de G7, waarin hij haar voorstelde “te werken aan de transparantie van de markten, het voornaamste reguleringsinstrument”. Berlijn stelde droogjes vast dat “Sarkozy weer aan het debat deelnam”. Dit was een allusie op de laatste bijeenkomst van de G8 (de G7 plus Rusland) in juni jl. Angela Merkel deed toen voorstellen die dicht aansluiten bij wat Sarkozy nu zegt. Ze stuitte toen op zwaar verzet van Bush en Blair, maar Sarkozy zei niets.
De voorstellen van Sarkozy zijn echter minimaal want hij wil niet weten van maatregelen die “de financiering van onze economieën zouden verstrakken.” Hij zit daarmee op dezelfde lijn als de Europese Commissie die “slechts in laatste instantie regels wil uitvaardigen”.
Er is dus niets nieuws onder de zon. Bij elke financiële crisis worden dezelfde toespraken gehouden, maar in de praktijk verandert er niets. De ratingbureaus worden opnieuw ter verantwoording geroepen. Maar dat gebeurde ook al toen het Amerikaanse bedrijf Enron bankroet ging in december 2001.
De fameuze speculatieve “hedge funds” zullen zich maar weinig aantrekken van de vermaningen van Sarkozy. De meeste hebben hun sociale zetel immers in fiscale paradijzen, die een absolute noodzaak zijn voor de liberale mondialisering.
In Le Monde van 17.08 legde de economist Elie Cohen de vinger op de wonde: “We leven in een wereld van financiële innovatie, met de uitvinding van nieuwe en steeds complexer wordende nieuwe producten. De bedenkers van deze producten spelen handig in op de verschillen in reglementering in de verschillendende landen en sectoren van de markt. De regulatoren hollen altijd achter de vernieuwingen aan en hebben altijd een achterstand”.
Er verandert dus niets omdat er niets kan veranderen zonder de liberale mondialisering en de voorwaarden van haar bestaan op de helling te zetten : het bestaan van fiscale paradijzen, de vlucht vooruit naar steeds riskanter financiële vernieuwingen.
Volledige transparantie maakt deel uit van de neoliberale utopie, van het geloof in de mogelijkheid van “rationele anticipatie” door de economische spelers als die maar kennis zouden hebben van alle gegevens van de markten. Die kennis is natuurlijk onmogelijk. Het is bovendien niet zeker dat dit het gedrag van de investeerders ook maar iets zou veranderen. Dit gedrag heeft meer met psychologie dan met feiten te maken. De investeerders spelen op “hausse” of “baisse”, koersverhoging of –verlaging. De informatie van de markten wordt geselecteerd op basis van die twee elementaire gedragslijnen.
Als de investeerder op daling (baisse) speelt, dan wil hij slechts de informatie zien, die dit gedrag ondersteunt. Op 20 augustus zei een van de spelers op de beurs van Parijs: “Het enige goede nieuws is, dat er geen slecht nieuws is”. En inderdaad, op dat moment zou één enkel slecht nieuwsje de koersen hebben doen instorten.
Als de investeerder op een “hausse” rekent, dan is hij even selectief en houdt hij slechts rekening met de elementen die zijn gedrag ondersteunen. Wie kan geloven dat de fondsen die investeerden in de CDO’s, die ondermijnd waren door de termieten van de subprime-leningen, niet wisten dat ze risico’s namen? Wisten ze niet dat een product dat 15% opbrengst belooft riskanter is dan een product dat het bij 4% houdt? Wisten de banken die deze producten in hun zgn. “risicoloze” Sicavs stopten dan niet dat ze hun klanten risico’s deden lopen?
Welke investeerder weet niet dat de wereldeconomie steunt op een schuldenberg, op de enorme schulden van de Amerikaanse huishoudens (135% van hun jaarlijks inkomen tegen 67% in Frankrijk), op de immense internationale schuld – 3.000 miljard dollar – van de Verenigde Staten? Deze onevenwichten worden geminimaliseerd via de “gelukkige mondialisering” (F.A. Delhommais, Le Monde van 08.08), waarin de Chinese overschotten op harmonieuze wijze de Amerikaanse tekorten aanvullen.
Een massale verkoop van Amerikaanse schatkistbons door de Chinese Centrale Bank of door Japanse beleggers kan tot een nieuwe crisis leiden. En de minste informatie over een nieuwe toename van het Amerikaanse deficit kan dan een ineenstorting van de beurskoersen uitlokken.
De financiële markten reguleren
Iedereen lijkt het er over eens dat de financiële markten moeten worden gereguleerd. Het probleem is dat het woord reguleren twee totaal verschillende betekenissen heeft. Voor rechts en de neoliberalen betekent reguleren alleen maar de financiële stabiliteit verzekeren, er voor zorgen dat de hausse voortgaat zonder incidenten voor de waarde van de financiële activa. In deze optiek betekent reguleren gewoonweg alle obstakels voor de vrije mondiale circulatie van kapitalen opruimen.
In tegenstelling tot wat Sarkozy beweert, willen rechts en de neoliberalen de “wet van de jungle” invoeren, maar dan een jungle waarin alle obstakels tussen de leeuwen en de gazellen zouden moeten verdwijnen. Een jungle waarin leeuwen en leeuwinnen geleidelijk aan hun consumptie van gazellen kunnen opvoeren, maar dan zonder last te hebben van het uiteenspatten van luchtbellen.
De andere betekenis van het woord reguleren is juist het tegengestelde. Het komt er niet meer op aan de obstakels weg te nemen, die in de weg staan van de roofdieren, maar daarentegen nog meer obstakels te plaatsen zodat er een democratische controle mogelijk is van de financiële markten.
De dag van vandaag steunt de overheersing van het kapitaal op de extreme mobiliteit van de kapitalen die, zonder enig obstakel of controle, een land of een onderneming kunnen verlaten en aldus een economie ruineren (Mexico in 1994, Argentinië in 2000) of plots duizenden loontrekkenden in de werkloosheid storten. Deze overheersing zorgt ervoor dat de wereldeconomie zich voortdurend op de rand van de afgrond bevindt, ten prooi aan een systeemcrisis, aan een tsunami zoals die van 1929, waarvan de loontrekkenden en de arme boeren de slachtoffers waren.
De huidige financiële crisis wijst er duidelijk op dat er een einde moet worden gemaakt aan deze toestand, die geen andere keuze toelaat dan de ineenstorting van de wereldeconomie of de aansporing van de speculanten door de centrale banken om maar goed door te gaan.
De financiële markten moeten worden gecontroleerd en democratisch omkaderd worden. Dat betekent dat de fiscale paradijzen moeten worden afgeschaft, dat de staten de mogelijkheid moeten krijgen om wisselcontrole op te leggen, om de beweging van kapitalen te controleren, om belastingen (zoals van het type van de Tobin-taks) in te voeren, die de vrije circulatie van speculatieve kapitalen aan banden leggen.
De rol van de Europese Unie is van doorslaggevend belang in dit proces. De EU heeft met een grotere bevolking dan die van de VS en een bruto binnenlands product van 2/3, het nodige gewicht om een dergelijke controle op de kapitalen op te leggen. Maar om dat te bereiken moet de EU opnieuw in goede banen worden geleid, want in plaatse van enige bescherming te bieden tegen de liberale mondialisering, is ze er juist de motor van. De Eenheidsacte van 1986 ligt aan de basis van financiële liberalisering: ze verbiedt elke hinderpaal voor de circulatie van kapitalen binnen de Europese Unie en zelfs tussen de EU en de rest van de wereld.
De crisis en haar gevolgen
Niemand weet hoe lang de crisis gaat duren. Elk slecht nieuws dreigt nieuwe crisissen uit te lokken. De economische, monetaire en financiële onevenwichten, die aan de oorsprong liggen van de crisis, zijn niet verdwenen, in tegendeel. Nochtans kunnen die onevenwichten, met name het afromen van een groot deel van het wereldwijde spaargeld door de Amerikaanse economie, niet lang meer duren.
Het liquide geld dat door de centrale banken werd geïnjecteerd om de commerciële banken te redden, heeft deze laatsten er slechts toe aangezet om door te gaan met hun praktijken. Het draagt slechts bij tot nieuwe speculatieve zeepbellen.
Enkele hypothecaire kredietinstellingen zijn failliet gegaan. De investeringsfondsen hebben 200 miljard verloren. Maar de eerste getroffenen zijn de loontrekkenden in de VS: de honderdduizenden die hun woning hebben verloren, de tienduizenden die zijn afgedankt door de banken of door de investeringsfondsen in moeilijkheden.
Het leeglopen van de Amerikaanse vastgoedzeepbel zal zeker gevolgen hebben voor de groei in de VS door de drastische vermindering van de consumptie van de gezinnen. De gezinnen die de waarde van hun woning elke dag zagen stijgen, dachten dat ze rijk waren en consumeerden dus meer. Des te meer omdat in de VS met hypothecair krediet niet alleen kan worden geleend voor de aankoop van een onroerend goed, maar ook voor auto’s, tv’s of computers. Een daling van de Amerikaanse groei, om niet van en recessie te spreken, zal de commerciële afzet van China, Japan, van Azië en van Europa verminderen. Ze zou negatieve gevolgen hebben voor de hele wereldeconomie.
De banken en de verzekeringsmaatschappijen in de VS en in Europa zullen hun financieel herstel op kosten van hun klanten. Ze gaan hun debetinteresten, hun commissies en hun premies verhogen. Dat kan niet anders als gevolg hebben dan een vermindering van de consumptie en dus van de groei.
De groeivooruitzichten in Frankrijk zijn zeer slecht: 1,5% tot 1,8% in 2007 in plaats van de door de regering-Sarkozy voorziene 2,25 tot 2,5% . De groei van slechts 0,3% in het tweede trimester laat geen plaats meer voor illusies. In deze omstandigheden kan het openbaar deficit (de staat, de sociale zekerheid), dat al met 15 miljard toenam door de cadeaus voor de rijken en door de kwijtschelding van sociale bijdragen, alleen maar toenemen.
Het valt dan ook te verwachten dat de rechtse regering haar pijlen gaat richten op de loontrekkenden: aanvallen op de ziekteverzekering, op de pensioenen, op het recht op arbeid en op het stakingsrecht en door het verhogen van de anti-sociale BTW.
(Uitpers, nr 90, 9de jg., oktober 2007)
Bron: Attac France
Jean-Jacques Chavigné (Démocratie & Socialisme – http://www.democratie-socialisme.org/) en Gérard Filoche (D&S, lid van de Wetenschappelijke Raad van Attac Frankrijk).