‘Tegendenken’
Dat zei Hans Achterhuis die toen ‘Denker des Vaderlands’ was tegen de journalist Peter Henk Steenhuis in het zeer toegankelijke boekje ‘Tegendenken’. Het is een typische uitspraak van deze Nederlandse filosoof met een vaag maoïstisch verleden. Denk maar aan zijn boek ‘Filosofen van de derde wereld’ uit 1975 waarin hij via portretten van Mao Zedong en Ernesto Che Guevara revolutionair geweld legitimeerde. Voor hem moet filosofie, zoals bij de Duitse filosoof van de Gentse school Rudolf Boehm – zie zijn ‘Kritiek der grondslagen van onze tijd’ – in de eerste plaats kritiek leveren en dat betekent voor Achterhuis niet alleen kritisch zijn ten opzichte van de tijdgeest, maar ook ten opzichte van zijn eigen denken. Het moet gezegd: Achterhuis is nooit te beroerd geweest om zijn ongelijk toe te geven. Dat heet dan ‘voortschrijdend inzicht’ en daar hebben vele politici nog nooit van gehoord. Zij houden het liever bij politieke daadkracht dan bij eerlijke denkkracht. In ‘Zonder vrienden geen filosofie’ citeert Achterhuis met instemming de Amerikaanse socioloog Nathan Glazer: ‘Er is niets dat de geest scherper concentreert op een vraagstuk dan de ontdekking dat men het bij het verkeerde eind heeft.’ (p.48) Zo geeft Achterhuis in zijn boek ‘Utopie’ ruiterlijk toe dat hij zich in de conclusies van zijn lijvig werk ‘De erfenis van de utopie’ veel te pessimistisch uitgelaten heeft over de toekomst van het utopisch denken. Er is zeker toekomst voor het utopisch denken van de andersglobalisten en de recentere bewegingen van onderuit, maar niet voor het neoliberalisme dat hij in zijn veelgelezen ‘De utopie van de vrije markt’ uit 2010 als een ideologie ontmaskert.
Beteugeling van geweld
De nieuwe kanjer die nu voorligt en die hij samen met vriend en collega, de andragoloog en filosoof Nico Koning, heeft geschreven, is een verder denken over een thema waar Achterhuis al jaren mee bezig is. ‘De kunst van het vreedzaam vechten’ kan worden beschouwd als een voortzetting van ‘Met alle geweld’, dat een erudiete expeditie was naar de bronnen van geweld. Dit nieuwe boek werd, zoals de ondertitel luidt, ‘een zoektocht naar de beteugeling van geweld’. Hoe doe je dat? Dankzij welke instituties, praktijken en ideeën is het mogelijk geworden op beschaafdere manieren met elkaar te botsen?
Ook nu weer werpt Hans Achterhuis, in het gezelschap van co-auteur Nico Koning, zich op als een tegendraads denker. In tegenstelling tot wat Rousseau, Marx en Engels, en met hen een aantal beroemde antropologen en paleo-archeologen beweerd hebben, namelijk dat in de prehistorische jagers/verzamelaarssamenlevingetjes een vreedzame gelijkheid zou bestaan hebben en dat het geweld in de loop van de geschiedenis der mensheid massaal is toegenomen, stellen de twee auteurs dat de moderne mens geleerd heeft om op een vreedzamer manier met conflicten te kunnen omgaan. Dat klinkt eerder ongeloofwaardig in een jaar dat de bloedige slag bij Waterloo herdacht wordt en Denemarken uitpakt met de veel bekeken televisiereeks ‘1864’ waarin het Pruisische leger een ware slachting aanricht in de oorlog tegen Denemarken.
Achterhuis en Koning verwijzen voor hun stelling onder meer naar de antropoloog Jared Diamond die in The world until Yesterday een aantal stammenoorlogen beschrijft die niet als onschuldige schermutselingen kunnen worden afgedaan. Vooral niet als ze geëxtrapoleerd worden naar hedendaagse moderne samenlevingen. ‘De moordpartijen die bijvoorbeeld op 4 juni 1966 vielen (in de Dani-oorlog) vormden vijf procent van de overvallen groep. Om datzelfde percentage in een moderne samenleving te bereiken, zouden er bij de aanslag op het World Trade Center in plaats van 2996 zo’n vijftien miljoen slachtoffers hebben moeten vallen. De kans op een natuurlijke dood in onze samenleving is vele malen groter dan in vroegere samenlevingen, schrijven de auteurs. (p. 211) Aangenomen wordt dat de twintigste eeuw de bloedigste ooit was in de geschiedenis, maar dat is niet zo. Daarvoor verwijzen ze ook naar het werk van Steven Pinker. In zijn studie ‘Ons betere ik’ stelt deze sociaalpsycholoog dat we door de eeuwen heen steeds minder gewelddadig zijn geworden, ondanks dat we in de huidige tijd beschikken over hypermoderne wapens. Vele malen doeltreffender om een groot aantal mensen tegelijkertijd te vernietigen dan met een zwaard, sabel of musket. Pinker beweert dan ook optimistisch dat we leven in de ‘meest vreedzame alle mogelijke werelden’.
De auteurs sluiten zich aan bij deze conclusie en ze lopen met deze opmerkelijke stelling niet over een dag ijs, maar onderzoeken hiervoor ook ander materiaal over traditionele samenlevingen en hun voorgangers, de groepen van primaten, bijeengebracht door archeologen, mythologen, religiewetenschappers, historici, antropologen, biologen en ethologen.
Mimetische begeerte
Namen noemen en verwijzingen naar studies in een grondig werk als deze heeft weinig zin. Het bulkt van de verwijzingen naar studies die beide erudiete heren onderzocht hebben.
Als er dan enkele namen moeten genoemd worden dan is het zeker die van de Franse literatuurwetenschapper en filosoof René Girard, van de kritische priester Ivan Illich, maar ook van de Franse existentialist Albert Camus en de Duitse filosofe Hanna Ahrendt. Het zijn al heel lang ‘metgezellen’ in zijn denken en ze komen ook in zijn ‘Zonder vrienden geen filosofie’ uitvoerig aan bod.
In ‘De kunst van het vreedzaam vechten’ is het toch vooral René Girard en zijn begrip ‘mimetische begeerte’ dat het zwaarste doorweegt. Het gaat om imitatiegedrag, om het fenomeen dat individuen gedragingen overnemen die ze bij andere mensen waarnemen. Volgens Girard zijn mensen de meest empathische en mimetische dieren, die zich voortdurend oriënteren op hun soortgenoten. Girard denkt dat gelijkheid leidt tot toename van geweld. Het begeerde object (bijvoorbeeld een kunstvoorwerp, een huis of een partner) wordt begeerlijker naarmate het door voor ons belangrijke anderen wordt begeerd. De vondst van Girard is dat we niet willen wat we zelf willen, maar we apen de verlangens na van hen tegen wie we opkijken.
Achterhuis en Koning gaan een heel eind mee in die theorie van de mimetische begeerte, ook met Girards zondebokmechanisme, maar met zijn katholieke vroomheid en zijn apocalyptiek weten ze geen blijf. Ook dat is eigen aan Hans Achterhuis die zich aangetrokken voelt tot ‘ongemakkelijke filosofen’ omdat ze hem verplichten eigen vanzelfsprekende, vaak breed maatschappelijk gedragen vooronderstellingen onder vuur te nemen.
Vos en leeuw
Om de centrale stelling van het boek te illustreren verwijzen Achterhuis en Koning uitvoerig naar Machiavelli en zijn ‘Il principe’ Als voorbeeld vertrekken ze van het misschien beroemdste citaat uit dit beruchte boek. In het achttiende hoofdstuk stelt Machiavelli dat de vorst om succesvol politiek te bedrijven ‘zich met dierlijke middelen moet kunnen verdedigen’ en dus moet leren ‘van de vos en de leeuw’. Want een leeuw staat machteloos tegen vallen en een vos staat machteloos tegen wolven. Men dient dus vos te zijn om vallen te ontwaren, en leeuw om de wolven weg te houden. Wat betekent deze passage uit Machiavelli? Volgens beide auteurs wordt te vaak vergeten dat de Italiaanse schrijver zijn beroemde dierenvergelijking door een restrictieve opmerking vooraf laat gaan: ‘Men dient te weten dat men op twee manieren strijden kan: ten eerste met wetten, ten tweede met geweld. De eerste manier is eigen aan de mens, de tweede aan het dier.’
Speelvelden van vreedzaam vechten
Machiavelli gaat volgens hen vooral op zoek naar de menselijke manier van vechten en daarin zijn Hans Achterhuis en Nico Koning Machiavelli hem gevolgd in hun analyses over de instituties en speelvelden van vreedzaam vechten. Naast de wet analyseren zij in dit boek ook de markt, de sport, de democratie, het vrije woord, de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen en opvoeding en onderwijs als wegen tot mondigheid, als verworvenheden van de moderniteit. Zij zijn pleitbezorgers van geciviliseerde speelvelden om conflicten te beslissen. ‘Zo treden duizenden leraren, sociale werkers, agenten, vrijwilligers en anderen binnen onze landsgrenzen dagelijks op als veerkrachtige buffers tussen botsende beschavingen. Ze spelen een meestal onderschatte geweldbeteugelende rol en gebruiken daarbij meer of minder effectieve verleidingsstrategieën.’ (p. 26)
Burgerverzet
Maar vreedzaam leven als privépersoon is niet genoeg. Er zal ook gestreden moeten worden. Willen we, zo wordt gesteld, met moreel gezag een tegenwicht bieden aan haatzaaiers en geweldpredikers, dan is een gezamenlijk ‘offensief’ nodig van opvoeders, leerkrachten en ouders. Om vanuit de beschutting van de eigen privéwereld de publieke ruimte te betreden, is moed nodig, zo stelde ook de filosofe Hannah Arendt. Deze deugd hebben in het verleden strijders altijd beoefend, tegenwoordig geldt zij ook voor gewone burgers, voegen Hans Achterhuis en Nico Koning eraan toe. Zij voegen er nog veel meer aan toe – het boek telt 672 bladzijden! – zoveel zelfs dat ik enkele weken nodig gehad heb om het boek te lezen en nog veel meer tijd om het te laten doordringen en om er intellectueel op te kunnen kauwen, want de auteurs maken gebruik van zeer uitgebreid en verscheiden bronnenmateriaal. Van het Gilgamesj-epos, Homerus, de Griekse tragedieschrijvers, de Bijbel tot eigentijdse literatuur waarmee het onderwerp diepgaand wordt uitgespit.
Pen en potlood als wapen
Toch vindt Hans Achterhuis zelf dat er alvast een belangrijk hoofdstuk ontbreekt in het boek. Dat zei hij dit jaar tijdens een lezing ‘Vrede en democratie: de kunst van het vreedzaam vechten?’, die hij hield voor het Vlaams Vredesinstituut in het Vlaams parlement. In zijn uiteenzetting verwees hij naar de moorddadige aanslag op de Charlie Hebdo redactie in Parijs. In de vele commentaren daarop waren volgens hem de centrale ideeën en begrippen van het boek aanwezig. ‘Wij vechten terug, maar wel op onze manier,’ luidde bijvoorbeeld de kop boven het redactionele commentaar van De Volkskrant. De pennen en potloden zijn onze wapens, was de boodschap. ‘Waar jullie machinegeweren leegschieten op weerlozen, antwoorden wij door principieel vast te houden aan onze achting voor het woord, het enige juiste middel om conflicten op te lossen.’ En hij besluit: ‘Dit soort gevecht moet overal in de publieke ruimte plaats vinden. Wanneer ik het beeld van de mens als strijder in ons boek als uitgangspunt neem, hebben we het vooral over deze ruimte. Het gaat ons niet in de eerste plaats om een privé-moraal, maar om een publieke houding. Vergeleken met vroegere traditionele samenlevingen kent onze moderne maatschappij veel speelvelden, waar het vreedzaam vechten beoefend kan en moet worden.’
Held van de terugtocht
De kunst van het vreedzaam vechten zit hem volgens de auteurs in het plaats geven aan en het ontwikkelen van de tegenspraak en daarvoor moet een beschaafde ruimte aangeboden worden zoals de cover van dit boek waarop twee figuren rustig discussiërend in een boksring tegenover elkaar zitten, suggereert. Dat is niet alleen een filosofische, maar ook een politieke boodschap.
Hans Achterhuis is en blijft een ‘tegendenker’, ook weer in dit boek. ‘Wat is filosofie vandaag de dag als ze geen kritische zelfwerkzaamheid van het denken is? En als ze in plaats van te rechtvaardigen wat men al weet, geen poging is te weten te komen hoe en in hoeverre het mogelijk zou zijn anders te denken?’ vroeg Michel Foucault, ook een van die ‘ongemakkelijke’ filosofische vrienden van Achterhuis, zich af in ‘Het gebruik van de lust’.
Het mag dus niet verbazen dat ‘De kunst van het vreedzaam vechten’ genomineerd is voor de shortlist van de Socrates Wisselbeker (die Achterhuis trouwens al twee keer gewonnen heeft) voor het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek.Criticus Stephen Sanders schreef in de Volkskrant verwijzend naar Hans Magnus Enzensberger: ‘Voor mij is Hans Achterhuis in Nederland de grote, filosofische held van de terugtocht, omdat hij consequent zijn oude ideeën ontmantelt, zonder daar nieuwe absolute zekerheden voor in de plaats te stellen. Hij is de Denker van de Dilemma’s geworden – en dat is een geuzennaam.’
Dat vind ik ook.