Ludo De Witte, Wie bang voor moslims? Aantekeningen over Abou Jahjah, etnocentrisme en islamofobie, Van Halewyck, Leuven, 2004, 288 blz., 19,95 euro, ISBN 90 5617 527 0
Timing kan belangrijk. Ludo De Witte stelt op 1 november zijn boek “Wie is bang voor moslims?” voor op de Antwerpse boekenbeurs. Een dag later wordt in Amsterdam cineast en notoir islamofoob, Theo Van Gogh, neergekogeld door een Nederlandse moslimextremist van Marokkaanse origine.
Meteen is het hek van de dam. Een opstoot van anti-moslimracisme treft de lage landen. In Nederland worden moskeeën afgefakkeld. De Nederlandse regering verklaart de oorlog aan het moslimextremisme en bij uitbreiding aan de hele allochtone gemeenschap. Ze vaardigt radicale maatregelen uit tegen “de vijfde colonne van de geitenneukers”, zoals Theo Van Gogh de Nederlandse moslims placht te betitelen.
De Belgische excellenties laten zich niet onbetuigd. Dagenlang zijn ze niet van het televisiescherm weg te branden met hun stigmatiserende oneliners over dé islam en dé moslims. Dagenlang horen moslims in Nederland en België dat ze de moord op Van Gogh niet hard genoeg veroordelen. De Belgische staatsveiligheid krijgt van minister van Justitie, Laurette Onckelinckx, plots alle middelen, waarvoor ze al jaren zat de lobbyen, op een gouden presenteerblaadje aangeboden. Wie in zo’n klimaat een boek met de titel “Wie is bang voor moslims?” publiceert, wordt gegarandeerd doodgezwegen. En dat gebeurde met De Witte’s boek: de Vlaamse media (op Knack en Klara – vroeger Radio 3 – na) deden alsof het nooit is geschreven. Voor Uitpers een reden om met auteur Ludo De Witte even aan tafel te gaan zitten.
We kennen u van uw werk over Kongo – de moord op Lumumba, het koloniaal verleden van het Belgische establishment. Komt u dan automatisch uit op het etnocentrisme, dat onze politiek en onze maatschappij blijft bepalen?
Ludo De Witte: Toen mijn Lumumbaboek in 1999 verscheen, heb ik een hoofdstuk afgesloten. Ik had zes jaar onderzoek verricht over de Kongocrisis. Uiteindelijk was ik nadien nog enkele jaren verplicht me bezig te houden met deze zaak. Er was de Lumumbacommissie in het parlement. Enkele parlementsleden van deze commissie hebben me toen aangesproken om achter de schermen hun werk in de commissie te ondersteunen. Ik zat heel die tijd met één oog naar de Lumumbacommissie te kijken, mijn andere oog volgde de berichtgeving over de tweede intifada in Palestina en het optreden van de Israëlische regerings- en legerleiding. De enorme verwoestingen die de Israëli’s daar straffeloos aanrichtten, revolteerden me. Ik wilde daar echt iets mee doen. Zo is het idee voor een nieuw boek tot stand gekomen.
Mijn eerste werktitel was niet “Wie is bang voor moslims?”, maar “Wie is bang voor Abou Jahjah?”. De figuur Dyab Abou Jahjah wekte mijn onmiddellijke interesse. Ik vond hem een uniek fenomeen, niet te vergelijken met andere woordvoerders van de allochtonen. Ik vond hem een bijzonder intelligent man, iemand met een politieke visie ook. Hij staat afkerig van de traditionele aanpak van allochtonen om rechten te “vragen”. Abou Jahjah vindt dat allochtonen hun rechten moeten “afdwingen”. Daarvoor moeten de krachtsverhoudingen in onze maatschappij worden veranderd. Hij heeft een strategie om dat doel te bereiken. En hij heeft ook een achterban, of althans een begin van achterban, om hieraan te werken en mensen te mobiliseren. In de Belgische en zelfs West-Europese geschiedenis was zijn opkomst tamelijk uniek.
Ik ben ook op het fenomeen Abou Jahjah doorgegaan omdat ik graag onderzoek verricht over crisismomenten in onze geschiedenis. Crisissen leggen fundamentele machtsmechanismen en structuren bloot. Wat niet het geval is in normale tijden. Dat was zo in 1960 tijdens de Kongocrisis. De Belgische elite was toen van oordeel dat haar fundamentele belangen op het spel stonden. Op zo’n ogenblik vallen de maskers. De elite reageert dan met alle middelen die ze ter beschikking heeft om die gevaarlijke Lumumba uit te schakelen, alle democratische en humane façades ten spijt. Dat gebeurde ook – weliswaar op een lager niveau – met Abou Jahjah. Eens de Arabisch-Europese Liga (AEL) op de scène verscheen, met een Palestinabetoging in Antwerpen op 3 april 2002, kwam er onmiddellijk reactie om deze organisatie van het terrein te doen verdwijnen. En dan merk je plots welke doelstellingen de elite nastreeft en welke rol de media hierbij spelen. Dan komen de echte mechanismen naar boven, die in normale tijden verborgen blijven: er is in onze samenleving geen plaats voor een kritische, autonome stem van de moslimminderheid.
Als de moord op Theo Van Gogh ons al iets leert is het dat de islamofoben en de moslimfundamentalisten hetzelfde uitgangspunt hebben: moslims kunnen zich niet in onze samenleving integreren. Het stond zelfs in de ‘Burgermanifesten’ van Guy Verhofstadt: de islamitische cultuur is niet compatibel met onze democratische maatschappij.
Ludo De Witte: De etnische spanningen en de tendens tot islamofobie gaan in ieder geval vooraf aan 11 september. Meestal wordt het één als gevolg van het ander voorgesteld, wat absoluut niet met de waarheid strookt. Het “Burgermanifest” van Verhofstadt is inmiddels dertien jaar oud. Er zijn de beslissende uitspraken van Paul Scheffer in Nederland over het multiculturele drama of het spraakmakende artikel van de liberale voorman Frits Bolkestein, onder de titel “Niet marchanderen met de verlichting”… Allemaal dingen van voor 11 september 2001. De aanslagen van 11 september en onlangs de moord op Van Gogh zijn wel katalysatoren, die de al bestaande, eerder sluimerende monoculturele, islamofobe energie vrijmaken. Ik zie twee fundamentele drijfveren van die tendens tot islamofobie. Het gaat echt niet om een complot van een stel boosaardige mannen met een verkeerd beeld over de islam. Dit politiek fenomeen heeft diepe wortels die decennia oud zijn.
Enerzijds is er het feit dat men de allochtone gemeenschappen probeert onder controle te houden. Sinds de economische recessie van 1973-1974 zijn grote delen van deze gemeenschappen voor onze economie overtollig geworden. Ze dienen als reservoir voor vuil, zwaar en ondankbaar werk. Denk maar aan de onderaannemingen die voor de automobielbedrijven of voor andere sectoren werken, of aan de vervoersmaatschappij in Brussel. Daar kunnen allochtonen terecht. Daarnaast is er een heel groot allochtoon werklozenleger. In feite heeft men een hele generatie opgegeven. In sommige wijken is 60 tot 70% van de mannelijke allochtonen werkloos. En men wil of durft niets doen aan dit probleem.
Een voorbeeld: in het Pact van Vilvoorde, dat is afgesloten tussen de Vlaamse regering en de sociale partners, is afgesproken dat men tussen 2001 en 2010 de allochtone werkloosheid ten dele zou wegwerken. Dat impliceerde dat men elk jaar bijna 5.000 jobs voor allochtonen zou creëren. In de praktijk komt daar zo goed als niets van terecht: men komt uit op 300 tot 500 nieuwe werkplaatsen voor allochtonen per jaar. De toekomst van de huidige en toekomstige generatie van allochtonen is eigenlijk opgegeven: uit onverschilligheid en etnocentrisme, en sinds een tijdje ook uit angst voor Dewinter en co. Er rest het establishment niet veel meer dan repressie en stigmatisering om allochtoon protest tegen die structurele onderdrukking te smoren. Sinds de rellen in Vorst, begin van de jaren negentig, is het beleid gericht op repressie – op veiligheidscontracten tussen overheid en politie, gekoppeld aan een ideologisch offensief om allochtone gemeenschappen met een schuldcomplex op te zadelen, in de hoek te drummen, te verdelen, te atomiseren, onzichtbaar en beheersbaar te maken. Deze zachte terreur is de eerste basis voor de islamofobe onderstroom.
Een tweede belangrijke basis voor de islamofobie is het westers offensief dat in het Midden-Oosten aan de gang is en dat door de enige supermacht wordt aangevoerd, en wat onze politici ook mogen beweren, in de praktijk door Europa wordt gesteund. Denk maar aan de transporten van oorlogstuig via de Antwerpse haven en de goedkeuring van het VS-protectoraat over Irak in de VN. Doel van dit offensief is de installatie van een stabiele neokoloniale orde in het Midden-Oosten, die sinds de val van de shah (1979), de Palestijnse intifada’s, de militaire nederlaag van Israël in Libanon en de sluipende uitholling van de macht van het Saoedische regime op springen staat. De sokkel van die orde moet de as Turkije-Israël-Jordanië-Irak worden, en de eerste obstakels die men wil ruimen zijn het Iraakse verzet, de Palestijnse en Libanese verzetsorganisaties, en de Syrische en Iraanse steun aan deze organisaties. Dat langetermijnproject gaat noodzakelijkerwijze samen met het stigmatiseren en ontmenselijken van moslims.
Niet toevallig leggen de media in hun verslaggeving over de oorlog in Irak sterk de nadruk op de misdadige acties van de groep rond de Jordaniër Abou Mousab al-Zarqawi. Het lijkt wel alsof al-Zarqawi de vertegenwoordiger is van heel het verzet tegen het protectoraat dat George Bush en de zijnen in Irak willen vestigen. In de praktijk klopt dat niet: in Irak zijn er vele vormen van verzet. Maar het komt de Amerikanen en hun bondgenoten goed uit om de nadruk te leggen op de onthoofdingen van gijzelaars, precies om de eigen oorlogsmisdaden weg te moffelen en te vergoelijken. De berichtgeving over de herovering van Fallujah in november stelde flagrante oorlogsmisdaden in de schaduw. Wat daar gebeurde, doet denken aan een boutade van een Amerikaanse officier over acties in Vietnam: “we hebben de stad moeten vernietigen om ze te kunnen redden”. De operaties in Fallujah werden in de media bijna weggedrukt door de berichtgeving over de moord op Myriam Hassan, de Brits-Iraakse medewerkster van de niet-gouvernementele organisatie Care. De boodschap is: moslims zijn radicale fanatici die mensen onthoofden. Een beeld dat niet overeenstemt met de werkelijkheid van de moslimmaatschappij.
De controle over allochtonen hier en het neokoloniale offensief ginder lijken mij de twee belangrijke grondslagen van het islamofobe offensief. En dat leidt natuurlijk tot een polarisatie aan de beide kanten. Er ontstaat een oorlogssfeer. En niet alleen in landen die troepen inzetten in Irak, zoals Groot-Brittannië of Nederland. Dat straalt ook af op wat hier gebeurt. Aan beide zijden krijgen de dinosauriërs een groot gewicht. Je krijgt een opbod en een retoriek die in de lijn liggen van Samuel Huntingtons beruchte “clash of civilizations”. Onze huis-, tuin- en keukenideologen zoals Dewael, Voorhamme, Scheffer of Cliteur stigmatiseren “de islam” of “de moslimcultuur”, terwijl aan de andere kant van de barricade Bin Laden en andere fundamentalisten “het Westen” verketteren. Alles wordt in culturele termen gedefinieerd waarbij “wij” tegenover ‘”zij” komen te staan. De ontstaansgeschiedenis en de context verdwijnen uit het gezichtsveld.
De theoretici van de islamofobie wijzen voortdurend op de achterlijkheid van de moslimlanden, die geen Verlichting hebben gekend, geen democratische traditie hebben, de vrouwen onderdrukken, enzovoort. Osama Bin Laden is dan het symbool van deze achterlijkheid (en gewelddadigheid), terwijl we weten dat hij een creatie is van de Amerikaanse geheime diensten, voor wie hij hand- en spandiensten leverde in Afghanistan, toen de Verenigde Staten het bezettingsleger van de Sovjets uit dat land wilden verjagen.
Ludo De Witte: Wellicht doen we de “theoretici van de islamofobie” te veel eer aan door ze te bestempelen als “theoretici”: het is een ad hoc reactie op een specifieke conjunctuur, in het leven geroepen door de toegenomen instabiliteit van de kapitalistische wereldorde, zowel ginder als hier. Het stigmatiseren van de islam gebeurt door de godsdienst van moslims als een bovenmenselijk, ahistorisch fenomeen voor te stellen. Dat blijkt overduidelijk bij het steeds weerkerende sleutelargument over de Verlichting. Cliteur en co stellen het voor alsof de moslimcultuur een genetisch mankement heeft waardoor moslims geen Verlichting hebben gekend, met alle superioriteitsaanspraken vandien.
Toen de affaire-Salman Rushdie losbarstte, hebben maar weinig kranten enige aandacht besteed aan de Arabische en moslimintellectuelen die krachtdadig hebben geprotesteerd tegen de fatwa, het doodvonnis tegen deze Brits-Indische schrijver. Dat doorkruist natuurlijk het heersende beeld over de moslimcultuur…
Ludo De Witte: Precies. Zowel de westerse regimes als die van de meeste moslimstaten, die half-koloniale landen zijn waarin de lokale regimes optreden als zaakwaarnemer van de oliebelangen van de Westerse mogendheden, hebben er belang bij om democratische krachten in de moslimmaatschappijen te onderdrukken en terzijde te schuiven. Dat resulteert in oorlogsretoriek tegen “moslimterroristen”, wiens belang wordt opgeblazen om repressie te legitimeren. Verder creëert men ruimte om de conservatiefst mogelijke variant van de islam te propageren, een apolitiek fundamentalisme dat haaks staat op wat wij hier verstaan onder mensen- en vrouwenrechten. Die strekking binnen de islam wordt getolereerd en gestimuleerd door het Westen. Ook bij ons krijgt deze stroming vrij spel. Met de zegen van onze regeringen wordt al decennialang via een aantal ambassades deze variant van de islam onder onze moslimbevolking gepropageerd.
Ondertussen wordt “de islam” gestigmatiseerd als een godsdienst die de democratische rechten, mensen- en vrouwenrechten en de scheiding tussen kerk en staat vijandig gezind is. Zo’n lezing van “de islam” is onwetenschappelijk. Het is natuurlijk waar dat de islam, zoals de andere monotheïstische godsdiensten, is ontstaan in een patriarchale maatschappij, als een zingevingskader van de mensen die in deze maatschappij leefden. Net zoals bij het jodendom en het christendom levert dit een ideologie op die patriarchaal en dus vrouwonvriendelijk is. Het heeft echter geen zin op zoek te gaan naar “het wezen” van die religies. Die zingevingskaders worden door de mensen geïnterpreteerd en geherinterpreteerd, naargelang hun maatschappelijke positie en de tijd waarin ze leven. Ook de Verlichting moet in zijn historische context worden geplaatst. De Verlichting is geen geniaal “idee” van fantastische denkers, laat staan van “een superieure cultuur”, maar het product van een eeuwenlange historische ontwikkeling. In de schoot van onze feodale maatschappij ontstond een kapitalistische klasse die in verzet kwam tegen het starre, dogmatische wereldbeeld van de feodale machten, de adel en de kerk. Met de Franse revolutie slaagde de burgerij erin deze oude feodale machten te breken. Maar de nieuwe machthebbers werden onmiddellijk bevangen door angst en stelden een einde aan hun revolutionaire rol, omdat ze geconfronteerd werden met de opkomende arbeidersklasse die uit de expansie van het kapitalisme was voortgekomen. Die arbeidersklasse heeft de fakkel overgenomen. Met strijd is zij er de afgelopen anderhalve eeuw in geslaagd een hele catalogus van rechten en vrijheden af te dwingen. En dat heeft – nog maar zeer recent – geleid tot de democratische rechtstaat zoals wij die vandaag in het Westen kennen. Niet “de westerse cultuur”, en nog minder de “joods-christelijke” component ervan, maar de opkomende burgerij en nadien de arbeidersklasse waren de vroedvrouwen van de Verlichtingstraditie.
Als men wil weten of de moslimwereld “een verlichting” kan doorstaan, moet men het antwoord dus niet in de koran zoeken, maar nagaan of er in de moslimwereld een onoverkomelijk obstakel aanwezig is om een aantal sociaal-economische veranderingen door te voeren en om krachten te ontwikkelen die drager kunnen zijn van een nationaal-democratisch programma dat in deze landen structurele rechten en vrijheden kan afdwingen. Een aantal onderzoekers, zoals de grote Frans-joodse islamoloog Maxime Rodinson, heeft aangetoond dat er wel degelijk een opkomende kapitalistische klasse in de moslimwereld heeft bestaan. Omwille van een reeks factoren is die er echter niet in geslaagd de oude machtsstructuren te breken.
Wat ondermeer is gebleken in Egypte, waar Mohammed Ali in de negentiende eeuw pogingen heeft ondernomen om het land te moderniseren….
Ludo De Witte: Ja. In de moslimwereld bestonden er wel degelijk krachten die een burgerlijke omwenteling hadden kunnen leiden. Toen het kapitalisme een wereldmarkt vormde en in zijn imperialistische fase aan een stormachtige expansie begon, is het Westen er echter in geslaagd deze democratische en modernistische ontwikkelingen te saboteren. De verlichtingspoging die Ali in Egypte bij het begin van de negentiende eeuw van bovenaf ondernam, werd radicaal de kop ingedrukt. Het Westen heeft sociale krachten die elders voor de ontwikkeling van de vrije markt en de democratie opkwamen stelselmatig tegengewerkt, want het waren potentiële concurrenten. De Arabische krachten die tegen het Ottomaanse rijk hebben gevochten, werden door hun westerse bondgenoten verraden. De Arabische en moslimwereld werd opgedeeld in koloniale en neokoloniale percelen. De oprichting van de zionistische staat Israël werd gesteund. Autoritaire, collaborerende regimes werden gesteund en populaire regimes (Nasser, Mossadegh) tegengewerkt en ten val gebracht. Dat verklaart waarom de halfkoloniale moslimwereld op het vlak van de democratie staat waar hij vandaag staat.
Keren we even terug naar de moslimgemeenschap in ons land. De analyse die u daarvan maakt is allesbehalve rooskleurig: maatschappelijke uitsluiting, massale werkloosheid. Met als gevolg dat de jonge moslims een identiteitscrisis kennen en tegelijk meer en meer tot het besef komen: als we rechten willen hebben, zullen we ze moeten afdwingen. U legt daarbij heel sterk de nadruk op de zelforganisatie van de allochtonen. Velen zullen het nochtans moeilijk hebben met het standpunt in uw boek dat er een moslimzuil moet komen in ons land.
Ludo De Witte: Ik wijs in mijn boek op een polemiek die was ontstaan tussen Dany Neudt en Younes Zarhoni aan de ene kant en politicoloog Luc Huyse aan de andere kant. De eersten spraken zich uit voor sterke zelforganisaties van allochtonen. Ze braken een lans voor de oprichting van “een moslimzuil”, naar het voorbeeld van de zuilen van de Belgische arbeidersbeweging. Ik pleit niet onmiddellijk voor de oprichting van een moslimzuil met alles erop en eraan, bijvoorbeeld met eigen moslimscholen. Het ideaal lijkt me dat de emancipatie van de allochtonen wordt afgedwongen dankzij een strategische alliantie van allochtone en autochtone progressieve organisaties, en wat die laatste betreft hoop ik dat de arbeidersbeweging het voortouw neemt. In dit land zou eindelijk werk moeten worden gemaakt van een werkelijk pluralistisch onderwijs (waarin moslims en de islam hun plaats krijgen).
Ik wijs erop dat dit in het oorspronkelijk programma van de AEL stond. De AEL sprak zich uit voor het pluralistisch onderwijs. Als dat er niet kan komen, zo stelde de AEL, moeten wij, net zoals de andere godsdiensten, ijveren voor eigen moslimonderwijs. Vandaag stelt de AEL vast dat er geen politieke bereidheid is om de stap naar de pluralistische school te zetten en kiest zij voor de oprichting van moslimscholen. Zoals joden en katholieken hebben moslims het fundamentele recht om dat te doen. Maar mij lijkt dit niet de ideale oplossing. Ik pleit voor een verregaande structurele hervorming van het onderwijs. Het standpunt van de AEL is een uiting van haar isolement, steunend op het terechte gevoel dat de moslims onrecht wordt aangedaan. Eens te meer stellen we vast dat de autochtonen weigeren het probleem onder ogen te zien. Het probleem van de multiculturele samenleving en van de achterstelling van de allochtonen is op de eerste plaats een probleem van de autochtonen. Zij moeten de onderdrukkingsmechanismen onder ogen zien en er samen met de allochtonen iets aan doen. Zij moeten aanvaarden dat allochtonen geen “gastarbeiders” meer zijn, die zwijgen en werken en nadien opkrassen, maar hier zullen blijven en mee de samenleving willen inrichten.
De autochtonen hebben een probleem. Ze worden geconfronteerd met een uitgesproken racistische partij, die steeds meer de politieke agenda lijkt te bepalen, zeker als het gaat om het minderhedenbeleid in dit land.
Ludo De Witte: De vraag kan cru worden gesteld: is het Dewinter die Verhofstadt naar rechts zuigt, of is het Verhofstadt die ruimte creëert voor het extreem-rechts radicalisme van Dewinter? Ik stel vast dat de voorbije vijfentwintig jaar niet Dewinter, maar de elite en haar traditionele partijen alle fundamentele beslissingen hebben genomen inzake tewerkstelling, beeldvorming, onderwijs, emancipatie, gezinsbeleid, gezinshereniging, verloedering van stadswijken. Ik verwijs naar een recente doctoraatsthesis over het stedenbeleid van Pascal De Decker, een Spa’er en oud-kabinetsmedewerker van minister Leo Peeters. Zijn conclusies zijn vernietigend. Pas in 1995 is men in Vlaanderen aandacht gaan besteden aan het stedenbeleid. Toen is het Sociaal Impulsfonds opgericht. Dat beleid is er maar gekomen als reactie op het groeiende succes van het Vlaams Blok in de steden. De Decker bestempelt dit stedenbeleid als een druppel op een hete plaat. Kort daarop is het op een nog lager pitje gedraaid, omdat men merkte dat het Vlaams Blok ook goed begon te scoren op het platteland. Too little, too late and quickly aborted, dus. Zo zie je maar dat de verloedering van de stadswijken niet wordt bekeken in functie van de belangen van de achtergestelde allochtone en autochtone bewoners ervan, maar in functie van de strijd van de traditionele partijen tegen het Vlaams Blok.
Dit stedenbeleid is een uiting van het zogenaamde “politiek correct denken”, dat – ook al werd het het scherpst door een aantal progressieve intellectuelen geformuleerd – in feite het beleid van het establishment in zijn geheel was. Dat beleid werd de afgelopen decennia gekenmerkt door een verregaande onverschilligheid voor de problemen van de allochtone gemeenschap, terwijl de pijlen werden gericht op de racistische partij, het Vlaams Blok. Zo moest men niet spreken over het eigen etnocentrisme en racisme, en over de eigen onverschilligheid. En moest men geen geld stoppen in wat men eigenlijk tweederangsburgers beschouwde. In het begin van mijn boek geef ik het voorbeeld van Volkswagen in Brussel. De fabriek is een in steen en beton opgetrokken monument van de autochtone onverschilligheid voor het lot van allochtonen. Gelegen in allochtone stadswijken die verpletterd worden door werkloosheid, biedt Volkswagen alleen maar werk aan Vlamingen en Walen, nagenoeg geen Brusselaars en geen Marokkanen, zoals de burgemeester van Vorst, Magda de Galan, zelf moest vaststellen na de migrantenrellen in 1991. Volkswagen is naar eigen zeggen namelijk van oordeel dat het bedrijfsimago wordt geschaad door de aanwerving van migranten, terwijl het bedrijf fabrieken heeft in Brazilië, Mexico en Zuid-Afrika. Niemand is ooit opgetreden tegen dit soort racistisch aanwervingsbeleid van bedrijfsleiders. Onder druk van de socialistische vakbond ABVV heeft VW de afgelopen jaren een klein aantal allochtonen aangeworven.
De zelforganisatie van allochtonen is ontzettend belangrijk. Tegelijk is er de vaststelling dat – als gevolg van discriminatie en uitsluiting – vele allochtonen en vooral jonge moslims bezig zijn aan een “repli identitaire”. Ze trekken zich terug in wat zij zelf als hun moslimidentiteit beschouwen. Een Arabisch auteur als Amin Maalouf geeft hen echter de raad hun identiteit als een veelheid van zeer uiteenlopende aspecten te beschouwen en ze niet te verengen tot een louter godsdienstige aangelegenheid. Identiteit is meer dan de islam. Schieten de AEL en Abou Jahjah niet te kort op dit vlak?
Ludo De Witte: De allochtonen hebben het inderdaad zeer moeilijk. Marx had het in zijn tijd over het “lumpenproletariat”. De term gaat voor een groot stuk op voor die groep van gedeclasseerde allochtone jongeren die elke stabiliteit, sociaal netwerk en richting kwijt zijn. Het is aartsmoeilijk om deze groep te organiseren. Bovendien spelen plaatselijke omstandigheden een belangrijke rol. De toestand van de allochtone gemeenschap in Antwerpen verschilt sterk van die in Brussel. Het perspectief op de mobilisatie en politisering van deze groep, op een vereniging van deze gemeenschap rond een eengemaakt standpunt is absoluut niet gunstig. Ik noem dat politiseringsproces in mijn boek “kiemen van moslimnationalisme”. Het gaat echt om niet meer dan kiemen. De AEL is daar één van de uitingen van. De AEL is zeker niet het enige en geïsoleerde fenomeen en het is zeker geen importproduct uit Libanon, zoals is beweerd. Abou Jahjah is de exponent van een generatiewissel. Er zijn ook heel wat intellectuelen die zich de laatste jaren hebben laten horen en gelijkaardige standpunten innamen: voor de zelforganisatie, voor een vorm van “Arab pride”, met snoeiharde kritiek op het paternalisme van de integratiesector. Enkele jeugdhuizen begonnen zelfs acties te ondernemen. Er was het kortstondige bestaan van de zelforganisatie Radiks. Naast de AEL zullen er zeker nog andere initiatieven van zelforganisatie naar voor komen. Het is een politiseringproces dat zich met horten en stoten, met vallen en opstaan voltrekt.
Moslims vormen een zwakke, disparate onderdrukte groep. Ze hebben een samengestelde identiteit. Je kan die inderdaad niet vastpinnen op één moslimidentiteit. Als ik de noodzaak benadruk dat moslims zich als groep gaan organiseren en voor hun ontvoogding opkomen, dan noem ik dat moslimnationalisme. Maar daarmee wil ik het fenomeen niet inhoudelijk definiëren. Hun moslim-zijn is niet het fundamentele kenmerk van hun nationalisme. Dat zal tijdens het politiseringsproces allemaal vorm moeten krijgen. En dat is ook het standpunt van Abou Jahjah. Hij heeft problemen met de term “moslimnationalisme”, want het moslimaspect is niet het fundamentele kenmerk van de politieke strijd die hij wil voeren. Voor hem is het Arabisch-nationalistische element veel fundamenteler. Abou Jahjah wijst er ook op dat de AEL moslims organiseert met een heel uiteenlopende visie op de islam. Maar zij worden als moslims gestigmatiseerd en noemen zichzelf ook meer en meer moslims – dat is de vlag waarachter ze zich scharen, maar de inhoud van hun strijd is nog iets anders. Op dat vlak zie ik niet echt een tegenstelling tussen Abou Jahjah en de opvattingen over identiteit van Amin Maalouf.
Het is toch weinig geruststellend dat de AEL inmiddels een moslimpartij heeft opgericht…
Ludo De Witte: Het idee op zich lijkt mij in alle geval goed. Als men een minderheid tracht te mobiliseren en te politiseren, moet men ze op de eerste plaats verenigen. In die zin lijkt me de oprichting van de moslim-democratische partij (MDP) een positieve stap. Resist was niet meer dan het samengaan van een kleine moslimorganisatie met een kleine, uiterst-linkse partij, de PVDA (Partij van de Arbeid), een beetje over de hoofden van de moslims heen. De MDP wil de moslims als gemeenschap verenigingen voor een strijd in de electorale arena. De vraag is welk programma de MDP zal uitwerken, maar het idee om de moslims te verenigingen vind ik op zichzelf positief. Als ik Abou Jahjah hoor, krijg ik de indruk dat in de toekomst het islamitische element niet het fundamentele is. De onderdrukkingsmechanismen, de achterstelling op het vlak van tewerkstelling, onderwijs, huisvesting vormen het uitgangspunt, tezamen met het doel om voor de eigen identiteit op te komen. En die bestaat noodzakelijkerwijze uit een aantal deelidentiteiten. Het zou onterecht zijn de AEL – die als beweging de basis en de motor vormt van de MDP – vast te pinnen op een moslimidentiteit. Het Arabische aspect is voor de AEL essentieel. Abou Jahjah zegt trouwens dat de organisatie van de Turken niet zijn eerste prioriteit is.
Dyab Abou Jahjah heeft een vrij omlijnde analyse van de moslims in de wereld van vandaag. Hij gaat ervan uit dat er een mainstream politieke beweging bestaat, waarin zowat alle tendensen verenigd zijn: van fundamentalisten, zoals Hamas, Hezbollah, de moslimbroeders, tot gematigde islamieten, aanhangers van het soefisme, de volksislam, enzovoort. Daarnaast bestaat er de kleine harde kern van terroristen, die verantwoordelijk zijn voor de reeks bloedige aanslagen van de voorbije jaren. Het is een analyse die mij weinig zint. Hij onderschat het gevaar dat uitgaat van bepaalde mainstream krachten, die uiteindelijk behoren tot de klassieke fundamentalistische stroming van de moslimbroederschap. In Iran bijvoorbeeld hebben we een theocratie die de mosterd heeft gehaald bij de Egyptische moslimbroeders. Khomeini en de zijnen hebben destijds op zeer bloedige wijze afgerekend met alle seculiere, maar ook moslim-democratische krachten, die de belangrijkste rol hadden gespeeld bij de omverwerping van het pro-Amerikaanse regime van de sjah.
Ludo De Witte: Het moslimnationalisme in Europa is mijns inziens nog een onbeschreven, wit blad. Het moet nog gedefinieerd worden. Wat zal afhangen van de krachtsverhoudingen en het gevecht tussen progressieve en conservatieve krachten. Ik denk dat Abou Jahjah dat ook zo ziet. In een recent interview met het maandblad Deng zegt hij dat er binnen de moslimgemeenschap een gevecht moet worden gevoerd tegen de theocratische elementen, tegen de dominantie van de moslimclerus in het politieke en maatschappelijke leven. In 2003, na de oprichting van de AEL in Nederland, kwam er plots een massale instroom van fundamentalisten op gang. Het ging eigenlijk om een putsch teneinde de organisatie een strikt islamistisch programma op te leggen en de AEL onder de voogdij te plaatsen van islamitische rechtsgeleerden. Onder invloed van de media bashing waarmee de AEL in die dagen geconfronteerd werd, heeft de leiding toen geen openlijke strijd gevoerd tegen deze islamistische stroming in eigen rangen. Het overwicht van de islamisten werd tijdelijk geaccepteerd, maar nadien zijn ze er wel uitgewerkt. Men zit nu terug op de oorspronkelijke Arabisch-nationalistische koers, natuurlijk met het behoud van de erkenning van de fundamentele waarden van de moslimcultuur. Ik denk dat pogingen van de AEL, maar ook van mensen en bewegingen in de Arabische wereld om de moslimcultuur met het nationalisme te verzoenen, kansen biedt. Want de traditionele seculiere Arabische nationalisten, met Nasser op kop, hebben altijd de fundamentele elementen van de volkscultuur verwaarloosd. Zij hebben alleen maar voor een aantal formele rechten gestreden: formele democratie, formele onafhankelijkheid, zonder dat dit alles veel diepgang kreeg in de samenleving. Het is juist dat de uitkomst van dit politiek gevecht tussen moslim-democraten en reactionaire stromingen helemaal niet vaststaat. Het is best mogelijk dat de extremisten – mede door het islamofobe offensief van het Westen – de overhand krijgen. Een reden te meer om binnen de moslimgemeenschap die krachten te ondersteunen die een democratisch alternatief willen. De AEL is één van die krachten.
Heb jij een verklaring voor de openlijke vijandigheid van vele progressieve intellectuelen tegen een fenomeen als de AEL?
Ludo De Witte: Er zijn veel redenen. Ik stel vast dat die vijandigheid nagenoeg unisono is. Toch kan je niet zeggen dat de progressieven niet wisten wat er gaande was. Bij de arrestatie van Abou Jahjah in november 2002 hebben meer dan tweehonderd intellectuelen een protestbrief ondertekend waarin ze stelden dat premier Verhofstadt één van de belangrijkste principes van de democratische rechtstaat – de scheiding der machten – in gevaar bracht.
Was dat geen typische reactie? De progressieven liggen niet echt wakker van de problemen die de AEL aankaart. Ze reageren wel als Verhofstadt een loopje neemt met de democratische rechtsbeginselen…
Ludo De Witte: Het was frappant: ze hadden oog voor wat hen zelf van belang lijkt, maar niet voor wat de allochtonen aanbelangt. Vele progressieven hebben veel onbegrip voor moslims wegens een traditie van antireligieus sektarisme. Het is een oud onvermogen om open te staan voor emancipatiebewegingen die vanuit religieus geïnspireerde gemeenschappen groeien. Dat gaat terug tot de traditie van de socialistische arbeidersbeweging, die altijd een sektarische houding heeft aangenomen ten opzichte van christelijke arbeiders. Dat is een heel belangrijke verklaring. Er is ook het etnocentrisme dat grote delen van de intelligentsia heeft aangetast. Neem de houding ten opzichte van de Kongolese nationalisten en de antikoloniale strijd. De steun van de progressieven voor de antikoloniale ontvoogdingsstrijd was bijzonder beperkt – zelfs in de rangen van de Belgische Communistische Partij. Ook dat is een traditie die doorweegt. En er is de invloed van de etnocentrische, monoculturele tendensen van de Vlaams-nationale tradities. Nog een belangrijke verklaring: de academische wereld capituleert meer en meer voor de overheid. De academische wereld verwordt langzaam tot een aanhangsel van het officiële beleid en is meer en meer afhankelijk van beleidsondersteunend en beleidsvoorbereidend wetenschappelijk onderzoek. Voor kredieten zijn academici afhankelijk van de overheid of van de economische wereld, en dat impliceert dat ze de andere kant opkijken als hun broodheren zich misdragen.
De Kongocrisis is een ander voorbeeld van die capitulatie. Sinds 1975 – bij de publicatie van de memoires van kolonel Vandewalle, die de Belgische militaire operaties in Congo leidde – wisten academici dat Belgische regeringskringen actief aanstuurden op de eliminatie van Patrice Lumumba. De academische wereld heeft dit nooit onderzocht. Deze zwarte bladzijde uit de vaderlandse geschiedenis werd gewoon genegeerd. Eenzelfde houding stel ik vandaag vast, als het over de AEL en de emancipatiestrijd van de allochtone gemeenschappen gaat. Ook hier blijkt de afhankelijkheid van de academische wereld van het politiek bestel: afgezien van enkele uitzonderingen gedragen academici zich niet als kritische, onafhankelijke denkers maar eerder als seculiere hogepriesters, steeds bereid de wereldlijke macht te legitimeren.
Wat bij uitbreiding ook geldt voor de media, die allesbehalve een vierde macht vormen?
Ludo De Witte: Zij zijn helemaal geen vierde macht, hoe graag ook journalisten dat zichzelf en hun lezers of kijkers wijsmaken. Integendeel: op beslissende momenten, als de elite zich mobiliseert, worden de media de megafoon van het establishment. Ik heb het dan vooral over de kranten, televisie en radio die dagelijks produceren en de publieke opinie vormgeven; de tijdschriften nemen een beetje meer afstand. Ik heb het in mijn boek onder meer over de nefaste rol van De Morgen in de affaire Abou Jahjah. De hoofdredactie van De Morgen heeft er doelbewust voor gekozen de krant te gebruiken als politiek wapen in de diabolisering van Abou Jahjah. De Morgen heeft honderden artikelen geschreven over de AEL, maar Abou Jahjah zelf is niet één keer aan het woord geweest. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de voorliefde van hoofdredacteur Yves Desmet voor het paarse project van premier Guy Verhofstadt, en met de banden die de krant onderhoudt met allochtone politici van de Spa, die concurrent Abou Jahjah rauw lusten. Dat vertaalt zich in een viscerale aversie voor onafhankelijke radicale allochtonen, en meer in het algemeen, in de groeiende invloed van nieuwrechtse ideologen zoals Paul Scheffer of Paul Cliteur op de redactionele lijn.
Maar niet enkel De Morgen treft schuld. Het is een probleem van de hele pers, ook van die andere kwaliteitskrant De Standaard, ook van de populaire dagbladen. Het Volk en De Morgen hebben op een bepaald ogenblik hun kolommen opengesteld voor een dossier dat hen ter beschikking was gesteld door de staatsveiligheid. Een dossier dat berustte op verdachtmakingen, leugens en halve waarheden. Zonder de informatie ook maar even te checken is dat allemaal afgedrukt. Meer nog: nadat de materiële bewijzen waren geleverd dat het om manifeste fouten ging, heeft De Morgen die fouten nadien opnieuw afgedrukt. Men manipuleerde informatie, of verzweeg ze. In het Nederlandse televisieprogramma Nova zei Abou Jahjah dat hij voorstander was van de scheiding tussen kerk en staat. Hij eiste echter wel het recht op om op basis van een geloofsovertuiging aan politiek te doen. De Morgen, in het zog van het VRT-magazine TerZake, maakte daarvan: Abou Jahjah is tegen de scheiding van kerk en staat. Verder kwam TerZake – pas na de arrestatie van Abou Jahjah voor zijn vermeende rol in de rellen na de moord op Achrak – met beeldmateriaal op de proppen dat in zijn voordeel pleitte. Het Laatste Nieuws manipuleerde zelfs een foto van AEL’ers. Een jongen met een wit hemd werd eraf geknipt, zodat er nog enkel in het zwart geklede AEL’ers op de foto stonden, als “bewijs” dat de organisatie een geüniformeerde militie is… En zo zou ik nog een tijdje kunnen doorgaan.
De persgeneraals bereikten uiteindelijk hun doel: Abou Jahjah werd geïsoleerd in de publieke opinie, afgesneden van autochtone steun. Maar de prijs is hoog: de campagne leidde tot een xenofobe opstoot bij autochtonen en tot een algemeen gevoel van onbehagen en afwijzing bij allochtonen. Autochtone xenofobie en allochtone verkramping zijn ook de bittere vruchten van de jarenlange lijdensweg van de goedkeuring van het geamputeerd migrantenstemrecht in het parlement, en meer in het algemeen, van een islamonvriendelijk discours dat het bedje spreidt voor rechts-radicalen zoals een Filip Dewinter, een Jean-Marie Le Pen of een Geert Wilders.
U hekelt ook “de slagschaduw” van het zionisme, als bron van etnische spanningen, monoculturalisme en islamofobie.
Het zionisme is een ideologie die het recht op zelfbeschikking van het joodse volk heeft gekaapt en geperverteerd tot een racistisch project dat ten koste gaat van het Palestijnse volk dat zijn grond en zijn basisrechten wordt ontzegd en in de woorden van de joodse professor Kimmerling “een politicide” wordt opgelegd. Alle zionisten steunen dat project, zowel die van “links” als die van “rechts”. Zowel Peres, Rabin, Barak als Sharon wijzen een echt onafhankelijke Palestijnse staat binnen de grenzen van 1967 af, hoewel dit de Palestijnen uiteindelijk maar 22% van het oorspronkelijke Palestina zou opleveren. Het voortschrijdende koloniseringproces van Israël wordt gerechtvaardigd met een ontmenselijking van de Palestijnen, en islamofobe ingrediënten zijn dan niet ver weg. In de Israëlische publieke opinie worden Palestijnen voorgesteld als terroristen of “aanhangers van een cultuur van de dood”. Men bepleit openlijk de noodzaak van “chemotherapie” of massaslachtingen in de bezette gebieden, tot en met de deportatie of ethnic cleansing van de Palestijnen. De Palestijnse verzetsorganisaties worden gereduceerd tot “terroristencellen”. En de Palestijnse leiders die Israël nog tolereert – het gaat om de oude garde rond Arafat; de anderen worden vermoord – worden voorgesteld als huichelachtig, sluw, corrupt, wreed.
Anders dan in Nederland of Frankrijk heb je bij ons niet veel openlijk opererende pro-Israëlische denktanks of prominenten, die onvoorwaardelijk het zionisme omarmen. Er zijn enkele uitzonderingen: lobbygroepen die de Europese instellingen in Brussel bewerken, de Brusselse Cercle Ben Gourion, de leiders van het Forum der Joodse Organisaties, enkele politici zoals Claude Marinower (VLD) en ook Mia Doornaert, journaliste van De Standaard en graaggevraagde gast in VRT-programma’s. Ze schrikt er niet voor terug om een hiërarchie aan te brengen in racisme: voor haar is antisemitisme erger dan islamofobie. Meer zelfs: ze stelt dat je wel “goed gek” moet zijn om geen islamofoob te zijn. Doornaert beoefent intellectuele chantage, want volgens haar speelt kritiek op Israël “terroristen” in de kaart. Antizionisme bestempelt ze als een “progressieve” vorm van antisemitisme. Het is een lamentabele poging om elke kritiek op Israël en het zionisme te smoren als racistisch. Alsof een pleidooi voor de liquidatie van de Zuid-Afrikaanse apartheidsstaat van weleer of de Sovjetunie van Stalin uitingen zouden zijn van antiblank of anti-Slavisch racisme!
Het probleem reikt echter verder dan Mia Doornaert. Als de invloed van het zionisme in onze publieke opinie tastbaar is, dan is het vooral onder invloed van het dominante atlantisme – van de politiek-ideologische solidariteit van onze elite met de VS, en bij uitbreiding met Tel Aviv, de junior partner van Washington. En er is natuurlijk ook het economische gewicht van de diamantsector en de havenbelangen, sterk aanwezig in Antwerpen. Dat alles leidt in de media tot wat Louis Michel het beleid van de “équidistance” noemt: we houden een gelijke afstand van Israëli’s en Palestijnen. Het is een laffe houding, want achter de schermen en in de praktijk trekt men volop de kaart van Israël, dat bij ons en in Europa economisch en politiek in de watten wordt gelegd. Journalisten vertalen die basishouding in een berichtgeving waarin gewezen wordt op een aantal formele kenmerken die zowel Israëli’s als Palestijnen delen: er heerst “haat” langs beide kanten; er zijn “extremisten” langs beide kanten; er is “een spiraal van geweld” die beide partijen aanwakkeren; enzovoorts. Het is een verhaal van “barbaars geweld” (van Palestijnen) tegen “beschaafd geweld” (van Israël) – hoewel de moordpartijen van Israël zowel absoluut als relatief veel meer slachtoffers maken onder kinderen dan deze van Palestijnse kamikazes. Het is een verhaal van opiniemakers die oppervlakkigheid verwarren met objectiviteit en neutraliteit. De genese, de context, de essentie blijven uit beeld: het is een conflict tussen onderdrukkers en onderdrukten, tussen kolonisatoren en gekoloniseerden, tussen een bruut imperialisme en coalitie van nationale bevrijdingsbewegingen.
(Uitpers, nr. 59, 6de jg., december 2004)