Hoewel de namen van Elon Musk, Peter Thiel of andere (Zuidafrikaanse) ‘techmiljardairs’ nergens in Eric Louw’s “Afrikaner Identity: From Anticolonial Struggle Through Hegemonic Nationalism to Disempowered Minority” genoemd worden, biedt dit boek een uitstekende introductie om de ideologie en sommige beleidsdaden van Trump’s VS-regering te begrijpen. Die kan immers m.i. in het apartheidsregime en de Afrikaner identiteit gezocht worden.
Elon Musk en Peter Thiel, als gepriveligeerde blanken, groeiden op tijdens de hoogdagen van het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Net als vele andere blanken emigreerden ze rond en na 1994 toen de apartheid officieel eindigde en het ANC met Nelson Mandela aan de macht kwam.
De auteur Eric Louw volgde een gelijklopende weg. Hij migreerde naar Australie, waar ik hem als hoofddocent aan de Universiteit van Queensland in Brisbane leerde kennen, toen ik vijfentwintig jaar geleden aan het hoofd stond van de School of Journalism and Communication aldaar.
Wie zijn de Afrikaners?
Dit boek richt zich op slechts één van de etnische groepen van Zuid-Afrika, namelijk de Afrikaners. In het land van ongeveer 63 miljoen inwoners werden in 2024 elf hoofdtalen gesproken. Afrikaans staat als 14% geregistreerd, naast Zoeloe (22%), Xhosa (16%), Engels (10%), Pedi (9%), Tswana (8%), Sotho (8%), Tsonga (4%), Swazi, (3%), Venda 2% en Ndebele (2%). Ongeveer 40% van de Afrikaans-sprekers identificeert zich als Afrikaner.
Louw probeert een aantal vragen over deze Afrikaners te beantwoorden. Waarom zijn ze een identificeerbare groep geworden? Hoe de identiteit van de Afrikaners in de loop van de tijd vorm kreeg. Hoe het Afrikaner-zijn zich vormde in relatie tot andere groepen in Zuidelijk Afrika. Hoe en waarom het Afrikaner-nationalisme zich in de twintigste eeuw verder ontplooide. Welke impact dit Afrikaner-nationalisme had op de Afrikaner-identiteit. En wat de impact was op Afrikaners toen ze na 1994 een politiek machteloze minderheid werden.
De Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC)
Het verhaal begint in de zeventiende eeuw met de migratie van (Nederlandse, Franse en Duitse) mensen die aanvankelijk door de VOC (Dutch East India Company 1602-1799) bijeen werden gebracht op de Kaap, als stopplaats op weg naar Nederlands Indie, het huidige Indonesie.
De Kaap was nooit bedoeld om een Europese nederzettingskolonie te worden. De VOC was een zakelijke onderneming – de eerste “transnational” avant-la-lettre — die werd gemotiveerd door winst en handel met Azië in plaats van geïnteresseerd te zijn in het idee om een Europese kolonie in zuidelijk Afrika te creëren.
Het bedrijf investeerde geen grote sommen geld aan het opzetten van een bestuursapparaat buiten de directe omgeving van Kaapstad (zoals bvb de Britten wel deden). Als gevolg hiervan ‘outsourcete’ de VOC het meeste bestuur aan lokale gemeenschappen. Deze stijl van minimaal bestuur had een grote impact op de vorming van de Afrikaner identiteit omdat het een sterke neiging tot lokaal zelfbestuur creëerde, evenals een algemeen wantrouwen jegens een verre (onpersoonlijke) autoriteit. Geleidelijk klonterden deze groepen samen tot een etnie die zichzelf “Boere” (Boeren) en/of “Afrikaners” (Afrikanen) noemde.
In wezen ging de Boeren/Afrikaner identiteit een sterke zelfredzaamheid coderen, en een voorkeur voor zelfbestuur op lokaal niveau om autoriteit te vestigen in het gezin en in lokale gemeenschappen.De VOC monopoliseerde en concentreerde zich dus op de handel met Azie, stichtte koloniën en handelde in specerijen, slaven en andere goederen. Want een andere belangrijke beslissing die de VOC nam, was om slaven te importeren om te voldoen aan de arbeidsbehoeften van de Kaap.
Het boek schetst vervolgens het verhaal van deze Boere/Afrikaners terwijl ze naar het oosten en noorden migreerden en zich in nieuwe gebieden vestigden. Het was pas in de twintigste eeuw dat “Afrikaner” werd geregulariseerd als de manier waarop Afrikaners zichzelf noemden, waarbij de termen “Boere” en “Afrikaner” tot in de negentiende eeuw door elkaar werden gebruikt.
Cruciaal was dat deze Boeren zichzelf niet langer als Europeanen beschouwden. Calvinistische waarden werden een centraal kenmerk van de opkomende Afrikaner-identiteit. Dit is de reden dat het christendom een terugkerend kenmerk is in het Afrikaner-verhaal. Een eeuw en een half nadat de Hugenoten arriveerden, zou hun vurige calvinisme worden gecodeerd in het Afrikaner-christelijk nationalisme, de ideologie die apartheid voortbracht.
Op dezelfde manier omvatte de vorming van de Afrikaner/Boere-identiteit ook een lange en complexe reis die zich in de loop van de tijd ontvouwde in drie heel verschillende contexten, namelijk de Kaapkolonie, de Boerenrepublieken en vervolgens de verenigde staat Zuid-Afrika.
De Afrikaner-identiteit (en het nationalisme) ontstond en muteerde dus doorheen vijf fasen: de door Nederland geregeerde Kaap; het Britse imperiale tijdperk; de Boerenrepublieken; de blanke hegemonie van Zuid-Afrika 1910-1994; en het door zwarten geregeerde Zuid-Afrika sindsdien.
Afrikaner nationalisme
Negentiende-eeuwse oorlogen tussen deze Boere/Afrikaners en de Britse plus Afrikaanse stammen hadden invloed op hoe ze zichzelf en hun relatie met andere etniciteiten om hen heen zagen.
De Boerenoorlog (en de manier waarop deze oorlog de Britse hegemonie over Zuidelijk Afrika consolideerde) had een bijzonder krachtige invloed op de vorming van de Afrikaner-identiteit en op de stimulering van de groei van het Afrikaner-nationalisme. En dit Afrikaner nationalisme zou een diepgaande impact hebben op alle Zuid-Afrikanen. Hoewel Afrikaners een minderheidsgroep vormden, hadden ze een onevenredige invloed in Zuid-Afrika. Hun alomtegenwoordigheid komt voort uit hoe de geschiedenis Afrikaners heeft ingebed in de structuur van het hele land, argumenteert Louw.
Hij onderzoekt gedetailleerd de opkomst van Afrikaner nationalisme (tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw) en de manier waarop Afrikaner nationalisten het politieke systeem gingen domineren van 1948 tot 1993.
Om dit nationalisme te begrijpen, wordt ook de rol onderzocht die dit nationalisme speelde bij het vormgeven van de evolutie van de Afrikaner identiteit, en van de christelijk nationalistische identiteit in het bijzonder.
Ook de verschillen tussen pre-nationalistische, nationalistische en post-nationalistische Afrikaner identiteiten worden besproken.
Een op ras en slavernij gebaseerde kastenmaatschappij
Het besluit van de VOC om slavenarbeid te gebruiken, creëerde een (op ras gebaseerde) kastemaatschappij in de Kaap. Dit maatschappijmodel werd later door het Britse Rijk verspreid over heel zuidelijk Afrika. In feite werd de Kaap het draaipunt dat niet alleen Afrikaners en kleurlingen voortbracht, maar ook een vorm van sociale en economische organisatie die het model werd voor alle staten in Zuidelijk Afrika, van Zuid-Afrika tot Zambia.
Groot-Brittannië nam de Kaap in 1795 in beslag om te voorkomen dat het in Franse handen zou vallen tijdens de Napoleontische oorlogen (nadat Frankrijk Nederland had veroverd). In 1806 werd de Kaapkolonie formeel overgedragen van Nederland aan Groot-Brittannië.
De Britten introduceerden de Britse monarchie, Anglo-liberalisme en de Engelse taal tot de Kaap. De twee grootste etnische groepen waren Boeren/Afrikaners en Kleurlingen.
In 1822 maakte de Britse gouverneur Engels de officiële taal van de Kaapkolonie. De verandering van de officiële taal, gekoppeld aan de aangroei van een aanzienlijke Engelse bevolking in de Kaap, vertegenwoordigde een significante herconfiguratie van de culturele omgeving. Dit veroorzaakte politieke onrust onder Afrikaners/Boeren die in de jaren 1820 buiten de noordelijke grenzen van de Kaap nieuwe te koloniseren gebieden begonnen te zoeken die buiten het bereik van de Britse regering lagen. Dit zou uiteindelijk leiden tot de Grote Trek (1835-1840), toen ongeveer twintig procent van de bevolking van de Kaapkolonie uit de kolonie migreerde om te ontsnappen aan de Britse overheersing en om hun eigen Boerenrepublieken te stichten.
Anglo-liberalisme
De tweede grote sociaal-economische verandering die door de Britten werd doorgevoerd, was de afschaffing van de slavernij in 1834. Dit verstoorde de landbouweconomie van de Kaap ernstig en het gebrek aan overleg veroorzaakte grote ontevredenheid onder de Boeren, zodat veel boeren zich bij de migratie naar de Boerenrepublieken in het noorden aansloten.
Het einde van de slavernij, samen met de immigratie van Angelsaksische kolonisten plus de groeiende invloed van Britse missionarissen, diende om de invloed van het Anglo-liberalisme binnen de Kaapkolonie te verspreiden.
Hiertegen rees verzet uit Afrikaner hoek. Zo werd in 1875 een Afrikaanse taalvereniging opgericht, de Genootskap van Regte Afrikaners (Genootschap van Echte Afrikaners). Deze vereniging streefde ernaar om Afrikaans te promoten; een Afrikaans woordenboek te produceren; en een Afrikaanse vertaling van de Bijbel te publiceren. Deze taalbeweging wordt gezien als een belangrijk moment in het proces van het ontstaan van de specifiek Afrikaner-identiteit die zou evolueren tot een Afrikaner-nationalisme. Maar het waren de twintigste-eeuwse Afrikaner-nationalisten in de Unie van Zuid-Afrika die deze verschuiving consolideerden en het gebruik van “Afrikaner” verankerden.
Het Britse Rijk deed evenwel meer dan alleen invloed uitoefenen op het culturele en taalkundige milieu van Zuid-Afrika. Een belangrijk resultaat van de ontdekking van diamanten en goud was hoe dit Zuidelijk Afrika transformeerde van een dor, dunbevolkt achterland tot een plek die aantrekkelijk werd voor het Britse Rijk.
Diamanten transformeerden de economie van de Kaapkolonie. Nadat Cecil Rhodes de diamantproductie van Kimberley had geïndustrialiseerd (via zijn bedrijf De Beers) stroomde de rijkdom door de hele kolonie, wat resulteerde in een belangrijke periode van spoorwegbouw en economische ontwikkeling. Het trok ook veel nieuwe Angelsaksische kolonisten naar de kolonie.
Rhodes was ook een pionier op het gebied van een nieuw model van mijnbouw dat profiteerde van de overvloedige ongeschoolde (laagbetaalde) arbeid in Afrika. Hij bouwde een systeem van zwarte migrantenarbeid dat zich nestelde binnen het model van sociale segregatie van het Britse Rijk.
Voorheen waren de Britten vooral geïnteresseerd in de Kaap als marinebasis om hun handelsroute tussen Londen en India veilig te stellen. Maar nu begon Zuidelijk Afrika eruit te zien als een plek die genoeg rijkdom kon genereren om de kosten van het Britse imperium in de Indische Oceaan te helpen financieren.
Deze nieuwe Britse interesse in de regio resulteerde in vier oorlogen. In 1879 begon Groot-Brittannië drie oorlogen die bedoeld waren om de macht van de drie grootste stammen in Zuidelijk Afrika te breken, namelijk de Xhosa, Zoeloe en Pedi.
Fusies van voortrekkerrepublieken leverden twee Boerenrepublieken op. Deze republieken waren in grote mate verlengstukken van de Kaapse trekboercultuur en gedurende de negentiende eeuw bleven hun bevolkingen groeien vanwege een voortdurende stroom van Afrikaners/Boerenmigranten uit de Kaapkolonie.
Een Brits imperium
De eerste helft van de twintigste eeuw was succesvol voor Groot-Brittannië. Het won de Boerenoorlog en vestigde de Unie van Zuid-Afrika als een Brits Dominion. Anglo-kolonisten waren economisch en cultureel dominant in deze Unie, en deze Unie functioneerde om de macht die Groot-Brittannië wereldwijd uitoefende te versterken. Zuid-Afrika vocht, bijvoorbeeld, voor Groot-Brittannië in twee wereldoorlogen.
Hoewel Groot-Brittannië echter van 1910 tot 1948 met succes hegemonische controle over Zuid-Afrika uitoefende, werden er volgens Louw drie fouten gemaakt. En elk van deze fouten droeg bij aan de groei van het Afrikaner-nationalisme dat uiteindelijk in 1948 aan de macht kwam.
De eerste van deze fouten was om de verarming van zoveel Afrikaners na de Boerenoorlog toe te staan. In de jaren 1930 leefde ongeveer 25 procent van de Afrikaners in bittere armoede en woonde in gemengde sloppenwijken. Wat alarmerend werd voor de Anglo-kapitalisten in Zuid-Afrika was de groei van anti-imperialistische en anti-kapitalistische ideologieën onder deze verarmde mensen.
De tweede fout was hoe premier Botha omging met de opstand van 1914-15, en de derde fout was hoe premier Smuts omging met de Rand-opstand van 1922.
Al deze fouten voedden de opkomst van het Afrikaner-nationalisme. Voor veel Zuid-Afrikaanse Anglo’s waren de verkiezingen van 1948 een existentiële schok, omdat het voelde alsof de Unie die ze hadden opgericht hen zojuist was ontnomen. Maar de belangrijkste reden dat 1948 een keerpunt vormde, was dat dit het begin was van het apartheidtijdperk.
Integratie, segregatie of apartheid
Hoofdstuk 3 van het boek gaat dieper in op de politiek die leidde tot de verkiezingen van 1948 en hoe apartheid hieruit voortkwam. Louw argumenteert dat radicale nationalisten apartheid bedachten omdat ze betoogden dat Zuid-Afrikanen moesten kiezen tussen drie opties, namelijk integratie, segregatie of apartheid.
Segregatie versus integratie was al lang besproken in de Angelsaksische wereld, maar zeker na de oprichting van de National Party (NP) in 1914 werd betoogd dat het debat moest worden verbreed om een derde optie op te nemen, namelijk volledige verdeling (of apartheid).
Integratie hield in dat verschillende etnische groepen economisch, sociaal en politiek werden samengebracht in één gedeeld land. Er zou geen onderscheid of scheiding zijn tussen deze etniciteiten. In plaats daarvan zouden ze allemaal vrijelijk met elkaar vermengen. Hybridisering en culturele homogenisering zouden de waarschijnlijke uitkomst zijn. Zuid-Afrikaanse politieke partijen zoals het ANC pleitten voor integratie. De NP verwierp integratie omdat het zou resulteren in minderheidsgroepen (zoals Afrikaners) die cultureel zouden worden overspoeld door grotere etnische groepen.
Segregatie hield in dat verschillende etnische groepen werden samengebracht in één gedeelde economie, maar dat ze na werktijd sociaal werden gescheiden (bijvoorbeeld door residentiële segregatie). Een model van samenwerken/apart leven bevorderde culturele homogenisering, maar ontmoedigde hybridisering. Het Britse Rijk had op veel plaatsen segregatie ingevoerd (waaronder Zuid-Afrika). Zuid-Afrikaanse politieke partijen zoals de SAP en UP pleitten voor segregatie.
Apartheid hield in dat etnische groepen volledig werden verdeeld in afzonderlijke natiestaten/landen. Elke etnische groep kreeg zijn eigen thuisland, eigen staat, eigen economie en eigen regering. Terwijl segregatie een halve verdeling/halve integratie inhield, hield apartheid een volledige verdeling/scheiding in. De NP verwierp zowel segregatie als integratie ten gunste van apartheid. Apartheidstheoretici verwierpen segregatie omdat het op de lange termijn politiek onhoudbaar zou zijn.
Daarom was apartheid gebaseerd op NP-principes. Ten eerste had elke etnische groep recht op zijn eigen culturele identiteit en taal. Ten tweede was er, omdat Zuid-Afrika meerdere verschillende etnische groepen had, een volledig verdelingsmodel (geen segregatie) nodig om elke etnische groep zijn eigen rechten en instellingen te geven. Elke etnische groep had recht op zijn eigen culturele instellingen (bvb. scholen en overheid); soeverein nationaal thuisland; en instellingen die culturele reproductie mogelijk maakten.
De Afrikaner denkbeeldige gemeenschap
Hoofdstuk 4 richt zich op de rol van de media bij het opbouwen van het Afrikaner-nationalisme en de Afrikaner denkbeeldige gemeenschap.
Deze denkbeeldige gemeenschap die groeide in de eerste helft van de twintigste eeuw ontwikkelde een identiteit die gevormd werd door drie fenomenen. Ten eerste leefden ze in een samenleving die gedomineerd werd door Anglo’s die Afrikaners behandelden als een lagere klasse. Ten tweede waren veel Afrikaners na de Boerenoorlog van het land verdreven en naar stedelijke sloppenwijken verhuisd. De door de Britten opgebouwde economie had na de oorlog en de snelle verstedelijking ongeveer 25 procent van de Afrikaners verarmd. Ten derde werd de macht van het Engels als wereldtaal ervaren als een echte bedreiging voor het voortbestaan van het Afrikaans.
Leven in een moderne kapitalistische economie/maatschappij die in het Engels werd gerund, creëerde de dagelijkse ervaring van hoe het Britse Rijk en de wereldwijde Angelsaksische cultuur functioneerden om agressief kleinere culturen te assimileren en kleinere volkeren/talen (zoals Afrikaners) te absorberen in een gehomogeniseerde wereldwijde (Angelsaksische) cultuur.
Maar de ervaring van veroordelende, spottende Anglos die neerbuigend Afrikaners als inferieur behandelden, diende om precies de omstandigheden te creëren die nuttig waren voor de groei van het Afrikaner-nationalisme. Dit leidde volgens Louw tot een vorm van verzet dat catch-up nationalisme kan genoemd worden.
De post-nationalistische verschuivingen na 1994
De post-nationalistische verschuivingen na 1994 waarmee Afrikaners te maken hadden, kunnen worden onderverdeeld in twee soorten veranderingen. Ten eerste waren er grote contextuele veranderingen in het externe milieu waarin Afrikaners leefden (aangezien het niet lang duurde voordat het ANC-bestuur vijandigheid toonde jegens Afrikaner-waarden en -belangen). Ten tweede onderging de interne levenservaring van Afrikaners noodzakelijkerwijs een aantal schokken, omdat ze werden getroffen door grote veranderingen die door het ANC-beleid in hun wereld werden teweeggebracht.
Van 1948 tot 1994 was het taalbeleid van de NP voor overheidsbureaucratieën tweetaligheid (Engels en Afrikaans) geweest. Maar kort nadat het ANC aan de macht kwam, verdween het gebruik van Afrikaans als taal van bestuur/bureaucratie. De centrale, provinciale en lokale overheid, plus staatsbedrijven en overheidsinstituten voor onderzoek, gebruikten alleen nog maar Engels.
Zo werd het Afrikaans-gebruik op SABC-televisie drastisch verminderd. Vóór 1996 werd Afrikaans gebruikt voor 50 procent van de TV1-uitzendingen. Dit werd teruggebracht tot slechts 14 procent van de TV2-uitzendingen.
Verder werd Afrikaans systematisch geschrapt als bewegwijzeringstaal op verkeersborden; op luchthavens; treinstations, enzovoort. Nog alarmerender voor Afrikaners was dat de overheid Afrikaanse scholen, hogescholen en universiteiten begon te dwingen over te stappen op Engelstalige lessen. Afrikaanse lerarenopleidingen werden gesloten.
En toen kwam Mandela’s toespraak op de ANC Nationale Conferentie van 1997, waarin hij effectief afstand deed van verzoening en blanken vertelde dat ze hun excuses moesten aanbieden voor de misdaad van apartheid.
Tijdens de presidentschappen van Mbeki en Zuma sloeg de onrust om in bezorgdheid en vervolgens in alarm toen de acties van het ANC werden gezien als een aanval op de belangen van zowel Afrikaners als Anglo’s. Afrikaners waren de eersten die in 2005 hun bezorgdheid publiekelijk uitten, en Anglo’s sloten zich in 2007 aan.
De aanleiding in 2005 was toen het ANC begon met het vervangen van Afrikaner-klinkende plaatsnamen door zwart-Afrikaanse namen in het noordelijke deel van het land. Afrikaners reageerden boos op de naamswijziging van Pretoria plus een reeks steden in de provincie Limpopo. Het naamswijzigingsproces daagde hun gevoel van verbondenheid en geworteldheid in het land uit en werd gezien als een aanval op de Afrikaner-geschiedenis. De blanke Zuid-Afrikaanse geschiedenis werd verguisd, standbeelden werden aangevallen en blanke kunst en bibliotheken werden verbrand.
In dit stadium werd een Zuid-Afrikaanse diaspora in het buitenland zichtbaar met de gestage emigratie van niet-zwarte Zuid-Afrikanen.
Twee (onderling verbonden) ANC-discoursen droegen veel bij aan deze exodus, namelijk het ’transformatie’-discours en het ‘meerderheids’-discours. Het ’transformatie’-discours ging over de noodzaak om Zuid-Afrika te veranderen naar een echte Afrikaanse samenleving. Dit ’transformatie’-discours promootte volgens Louw een marxistisch-afrikanistische interpretatie van de Zuid-Afrikaanse geschiedenis en samenleving die noodzakelijkerwijs de manier aanviel en ondermijnde waarop Afrikaners en Anglo’s zichzelf en de samenleving die ze hadden opgebouwd zagen. Voor Afrikaners die zichzelf zagen als Afrikanen – d.w.z. een product van en geworteld in Afrika – was dit diep vervreemdend en destabiliseerde het hun gevoel van wie ze waren.
Onzekere toekomst?
Wat na de onrust in juli 2021, waarbij 354 mensen gedood en 5500 gearresteerd werden, duidelijk werd, is dat blanke Zuid-Afrikanen meer aandacht kregen voor de ANC-regering en haar tekortkomingen. Ze raakten politiek betrokken omdat het slechte bestuur van het ANC nu echt een bedreiging vormde voor hun toekomstige welzijn. Er werd nu gesproken over een incapabele staat en de dreiging van een mislukte staat.
Wanneer blanken nu over het ANC spreken, hebben ze het over hoe de incompetentie, het wanbeheer en de corruptie van het ANC de uitstekende infrastructuur die het ANC in 1994 erfde, vernietigden, en hoe de evolutie naar een mislukte staat nu een echte bedreiging voor hun toekomst is.