Les Hmongs: een stukje Laos in een Frans-Guyanese setting. Goed voor één procent van de bevolking, maar voor veel meer van de landbouwopbrengsten. De levensgeschiedenis van Siong Tsa is tevens het verhaal van het dorp Javouhey. Een successtory met een zeer droevige achtergrond.
Via een heuvelende weg, die nog werd aangelegd door Franse dwangarbeiders van het beruchte bagno van Saint-Laurent-du-Maroni, rijden we naar Javouhey. Dat is de naam van het dorp waar de Hmongs van Frans-Guyana wonen en werken. Het zijn kleine, tengere mensen met fijne Aziatische gelaatstrekken. Ik zag ze voor het eerst op de markt van Saint-Laurent-du-Maroni waar ze alle groentekramen beheersen. Tegen redelijke prijzen verkopen ze er grote, gezonde lemmetjes, paprika’s, komkommers, sla, tomaten en boulangers om ‘u’ tegen te zeggen. Als je honger hebt, kun je er ook nog een heerlijke soep of een andere lekkernij uit de verfijnde Laotiaanse keuken proeven. Hoewel ze slechts één procent van de Guyanese bevolking vertegenwoordigen, hebben ze toch vijftien procent van de Guyanese landbouw in handen.
Hmong-markt (foto: Anne Van den Bril)
De weg naar Javouhey ligt er verhakkeld bij. Het regenseizoen heeft weer haar jaarlijks afbraakwerk gedaan. De drilboor van de tropen gaat door het hardste asfalt. Onze kleine Peugeot 205 laveert behendig tussen de kraters door. Er komt een grote harige spin uit een gat gekropen. Is dit een voorteken? Vroeger was het dorp ontoegankelijk. Het was een verdoemd oord. Daar leefden melaatsen, weggestopt van de wereld, in een leprozerie.
“Seide Eltane”, staat er op een brievenbus voor een zeer vervallen eenkamerwoningetje. Ville noire staat eronder: ‘zwarte stad’ is de lugubere naam van deze plek. We zijn in de oude leprozerie. De melaatsen zijn verdwenen, maar er zijn blijkbaar nieuwe sukkelaars gekomen. In 1992 wilde de Franse overheid hier Surinaamse vluchtelingen parkeren, maar ze weigerden. Je zou voor minder. ‘André Pinas’ staat er op een ander bordje. Dat klinkt wel zeer Surinaams. Aan de voet van een stenen standbeeld voor de kerk slaapt een hond. Het is zuster Javouhey, de beschermster van de melaatsen. Zij gaf haar naam en haar leven aan deze plek.
Siong Tsa
In het nieuwe Javouhey gaat het er vrolijker aan toe. Het is een relatief klein dorp van ongeveer 1000 inwoners. Het centrum met een marktplaats, een voetbalveldje en een volleybalterrein is zeer open. Het is zondag. Bezoekers flaneren langs de groentestalletjes. Hmong vrouwen in traditionele klederdracht brengen hun waren aan de man.
Hmong-vrouw (foto: Anne Van den Bril)
Aan lange houten tafels wordt er ijverig uit grote soepbollen gelepeld. Even verder is er een stalletje met verrukkelijke fruittaarten en ijsjes. Er zijn ook allerlei attracties in en rond het dorp. Je kunt er met een korjaal de rivier op, paard rijden, wandelen of gewoon wat lekker rondkuieren en kijken naar de traditionele houten Hmong-woningen. Voor het centre des soupes hangen enkele jonge Hmongs op hun gloednieuwe scooters. Enkele andere spelen verwoed soccer met houten voetballers. Er staat ook een pingpongtafel.
Er stopt een grote Kia voor de deur. Uit de nieuwe terreinwagen springt een kwieke, kleine man. “Siong Tsa”, stelt hij zich voor in keurig Frans. Hij is landbouwer, ondernemer en restauranteigenaar. Ik schat hem ongeveer veertig jaar. Hij is ondertusen één van de oudste jongeren van de Hmong-gemeenschap. De eigenaar van het soepenparadijs is duidelijk geen armoedzaaier.
Ooit was het anders. Dat verneem ik van hem terwijl we samen aan een biertje zitten. Hoe zijn de Hmongs in Frans-Guyana terechtgekomen? Dat is mijn uitgangsvraag. Siong Tsa grinnikt en blijft verder heel de tijd aan het woord. Achter zijn merkwaardig jong gebleven gezicht gaat de tragedie van een volk schuil dat, zoals de joden, eeuwen in de diaspora heeft geleefd. “Wij zijn afstammelingen van de Mongolen”, begint hij. “Vandaar onze naam. Op zoek naar een beter leven zijn onze voorouders eeuwen geleden door de Gobi woestijn naar China getrokken. Daar hebben zij aan de zijde van Chiang Kai-Shek gestreden tegen de communistische troepen van Mao Tse Tung.”
Het is opmerkelijk dat de Hmongs in heel hun geschiedenis steeds de anticommunistische zijde kozen. Dat is hun zeer zuur opgebroken, want zij behoorden steeds tot het verliezende kamp. Na de overwinning van Mao zijn de Hmongs naar het noorden van Vietnam gevlucht en daar kozen zij in de onafhankelijkheidstrijd de zijde van de Franse kolonisator. Na de nederlaag bij Dien Bien Phu door de troepen van Ho Chi Ming sloegen zij opnieuw op de vlucht en kwamen zij in het noorden van Laos terecht. Daar werden ze tijdens de Vietnamoorlog door de CIA aangeworven, maar na de val van Saigon in 1975 stonden zij alweer aan de verliezende kant. “Om ze uit de handen van de Rode Khmer te kunnen houden hebben de Amerikanen toen enkele honderdduizenden Hmongs naar UNO-vluchtelingenkampen in het veiliger Thailand geëvacueerd. Niet iedereen was zo gelukkig.”
Siong Tsa toont me een reportage uit Le Monde. “Een aantal Hmongs zijn niet gevlucht en voeren tot vandaag een uitzichtloze guerrillaoorlog in Moung Xaysomboune, ergens in het noorden van Laos. “Kijk maar naar deze vreselijke foto’s” zegt Siong Tsa, terwijl hij enkele jongeren uitnodigt te komen kijken. Bolle buiken, onverzorgde kogelwonden, afgezette ledematen. Het wordt stil rond de welvaartstafel waaraan zij zitten. Iedereen is onder de indruk van de gruwelijke beelden. Het had ook anders kunnen lopen met hen. Die pover bewapende mannen, vrouwen en kinderen die in de jungle proberen te overleven zijn immers ook Hmongs.
Javouhey
“Zij hebben de verkeerde beslissing genomen”, zegt Siong Tsa gepijnigd terwijl hij zijn ogen afwendt van de beelden om zijn zijn historisch relaas te vervolgen. “Een aantal onder ons zijn dan in 1979 onder de rechtse regering van Giscard d’Estaing naar Frankrijk kunnen vertrekken. Dat was een buitenkansje want de Franse taal en cultuur waren ons bekend.
Siong Tsa kent die historie zeer goed, want het is tevens zijn levengeschiedenis. Hij was toen een jongeman van veertien jaar. “De meeste Hmongs waren bergbewoners en niet geschikt om in een fabriek te gaan werken. Zij hadden ruimte nodig. Het voorstel van de overheid om naar Frans-Guyana te gaan, viel dan ook in goede aarde. Van de 15000 Hmongs in Frankrijk gingen er ongeveer 1000 op het emigratievoorstel in.”
Siong Tsa herinnert zich nog levendig dat de Hmongs in Frans-Guyana niet hartelijk werden ontvangen.
“Toen wij aankwamen waren er manifestaties van de lokale bevolking die dachten dat wij Japanners waren en dat wij besmettelijke ziektes meebrachten. Wij werden zeer streng gefouilleerd en door opiumhonden besnuffeld.” Siong Tsa weet nog goed dat zij in konvooi en begeleid door militairen op het vliegveld Rochambaud werden afgehaald. “Er waren slechts twee Guyanese burgemeesters die ons wilden ontvangen: die van Cacao dichtbij Cayenne en die van Mana.”
Eerst kregen de Hmongs de oude leprozerie aangeboden, maar dat zagen zij niet zitten. “Wij wilden liever op een nieuwe plek beginnen”, zegt Siong Tsa en wijst om zich heen. “Het was bijna onmogelijk om in 1981 hier te geraken. Dit was een stuk tropisch regenwoud met heel veel insecten en dus malariagevaar. Op een stuk van ongeveer 500 hectare zijn wij met ongeveer tachtig families begonnen. De meeste waren eenvoudige bergbewoners die geen Frans spraken, maar die wél bereid waren hard te werken.”
De jonge Siong Tsa was een van de weinige die Frans sprak en kon schrijven. “Met behulp van het leger en de Hmongs van Cacao hebben we eerst twee grote houten woningen gebouwd. In de beginfase kregen we van de overheid 50 Franse frank per persoon en per dag, maar na anderhalf jaar moesten wij autonoom draaien.” De jonge gemeenschap werkte hard en leefde zeer spaarzaam. De Hmongs legde per maand een klein bedrag opzij om gezamenlijke aankopen te kunnen doen. Zo kwamen zij in het bezit van een vrachtauto en enkele tractoren.
Succes
Siong Tsa benadrukt dat er bij hun aankomst bijna geen groenteteelt bestond in Frans-Guyana. “Wel vlees en vis, maar de meeste groenten en fruit – ook de rijst – kwamen van Suriname. Twee keer per week kwam er een vrachtauto vanuit Paramaribo. Na die opstartperiode zijn we dan ook begonnen met rijst- en groenteteelt. In 1982 gingen we voor het eerst met onze groenten naar Mana en Saint-Laurent. Met onze fiets vertrokken we van hier heel vroeg in de ochtend en dan reden we van deur tot deur. We vroegen maar een klein beetje geld, want we wisten toen niet eens wat onze producten waard waren. Daarna begonnen we met een bescheiden stalletje op de markt. Enkele planken en wat plastiek. Stilaan is ons kliënteel uitgebreid en nu – na ongeveer twintig jaar – vormen wij een vertrouwd beeld op de markt van Saint-Laurent. Dezelfde evolutie heeft zich voorgedaan met de Hmongs van Cacao, die nu de omgeving van Cayenne bevoorraden.”
Siong Tsa beschrijft zonder veel poeha de successtory van Javouhey. “Wij zijn geen supermensen; maar we kunnen wel hard werken.Wij hebben in de grootste misère geleefd en dat vergeet je niet. Voor ons, Hmongs, was het ook de eerste keer dat we in een land terecht kwamen waar geen oorlog heerste.”
Twintig jaar later bekijken de meeste Guyanezen die rare Hmongs toch op een andere manier. “De meeste burgemeesters, ook socialistische, staan nu positief tegenover ons. De markten staan open voor ons.”
Na al die tijd blijft Javouhey toch bijna uitsluitend een Hmong-dorp. Er zijn weinig niet-Aziaten in deze gemeenschap. Blijft het een stukje Laos in een Frans tropische setting? Volgens Siong Tsa is dat niet zo ongewoon: Javouhey is nog steeds een klein dorp, een kleine gemeenschap met een eigen landbouwritme waarin stedelingen zich waarschijnlijk niet thuis voelen. Toch zijn de meeste Hmongs ondertussen gewone Franse staatsburgers geworden die op hun manier deelnemen aan het maatschappelijk leven in Frans-Guyana.
Siong Tsa zelf is ook een gerespecteerde Hmong én Franse onderdaan. In 1981 is hij gehuwd. Zijn kinderen zijn nu 18 en 20 jaar. Hij is secretaris van de gemeentechef en voorzitter van de landbouwcoöperatieve van Javouhey. Enkele keren per jaar gaat hij naar Paramaribo, maar echt zaken doen daar, komt nog niet goed van de grond. “Dat moet nochtans kunnen, want de groenten en het fruit zijn zeer duur in Suriname.” Siong Tsa kent de prijzen: “Drie kleine lemmetjes voor 1000 gulden, terwijl wij hier een kilo grote, mooie citroenen verkopen voor één euro! Nochtans is de grond hier niet beter en is de temperatuur dezelfde. Handige Surinamers kennen dat prijsverschil ook en zij verkopen onze producten aan de andere kant van de Marowijne. Wij verkopen wel in Martinique en Guadeloupe.”
Terwijl Siong Tsa een lange reeks prijzen uitspuwt om te bewijzen dat Javouhey concurrentieel is, krijgen we een groot bord heerlijke soep onder de neus. Siong Tsa nodigt ons lachend uit om te beginnen. Laotiaanse gastvrijheid in een ex-melaatsennederzetting dat nu een welvarend dorp is geworden. Dank zij die kleine Aziatische mensen van wie Siong Tsa éen van de oudste jongeren is. De reportage met de gruwelijke foto’s van de Hmongs in het noorden van Laos ligt naast mijn bord. Wat met hen? Vraag ik ten afscheid.
“Als Frankrijk politieke druk wil zeggen dan zijn wij bereid om deze mensen mee op te vangen”, antwoordt Siong Tsa zonder nadenken.
(Uitpers, nr 85, 8ste jg. , april 2007)