Mark Juergensmeyer. Terror in the Mind of God. The global rise of religious violence.
University of California Press, 2000.
Eind augustus kwamen 1.000 religieuze leiders voor een vierdaagse ontmoeting samen op de zetel van de Verenigde Naties in New York. Ze sloten hun bijeenkomst af met een verklaring dat ze een actieve rol willen spelen in het realiseren van globale vrede, het verminderen van oorlog en armoede en ook de bescherming van het milieu een prioriteit vinden. Ook kwamen ze op voor erkenning van de gelijkheid van alle godsdiensten en van man en vrouw.
Het zal wel een vrome wens blijven. Al op de bijeenkomst zelf werd er nogal wat gebakeleid en historisch bekeken zijn godsdiensten in de loop van de eeuwen een onuitputtelijke bron van oorlogen en geweld geweest en hebben ze, buiten liefdadigheid, weinig aan de armoede gedaan – dikwijls verkozen ze een alliantie met de rijken.
De laatste tijd worden ze ook meer en meer een bron van terrorisme. Nieuw is het fenomeen niet. De best bekende religieuze terroristen uit de geschiedenis zijn de Assassijnen, die van eind de 11de eeuw tot begin de 13de eeuw in Syrië, Palestina en Iran actief waren en politieke moord als wapens hanteerden.
De Amerikaan Mark Juergensmeyer, professor aan de University of California in Santa Barbara, heeft van het religieus fanatisme en terrorisme zijn studieobject gemaakt. Maar zijn synthesewerk valt wat tegen. Zijn boek is immers geen systematische noch volledige studie van het wereldwijde verschijnsel. Hij probeert het fenomeen te omschrijven door de studie van enkele beperkte gevallen, om dan in een tweede deel de theoretische toer op te gaan.
Aan bod komen in de eerste plaats de christelijke activisten in de Verenigde Staten, die zich schuldig hebben gemaakt aan aanslagen op abortuscentra en op moordaanslagen op dokters die abortussen uitvoeren. Dit domein met de “Dominion Theology” die van een Amerika een christelijke staat wil maken, de “Reconstruction Theologie” die opkomt voor een theocratische straat, en “Christian Identity”, waarin racisme en bijbelse wet samengaan, is het onderwerp dat Juergensmeyer duidelijk het best kent.
Verdere hoofdstukken zijn gewijd aan aspecten van het joods religieus terrorisme, van het islamitisch terrorisme (vooral met betrekking tot aanslagen in de Verenigde Staten en met Hamas), de strijd van de sikhs en aan de Aum Shrinrikyo-sekte in Japan, die op 20 maart 1995 gifgas verspreidde in de metro van Tokyo, waarbij twaalf doden vielen en meer dan 5.500 gewonden. Tussendoor komen ook andere zaken, zoals het groeiend hindoe-militantisme, en personen zoals de onvermijdelijke Osama bin Laden aan bod.
In het tweede deel tracht de auteur een beeld te schetsen van het waarom, wie en waar en een gemeenschappelijke noemer te vinden tussen de terroristen van de diverse godsdienstige groepen. Daar valt wel wat voor te zeggen, maar de uitwerking is niet altijd even verhelderend. Zo kan aan alles wat wordt aangevallen een symboolwaarde worden toegekend. De eeuwige strijd tussen goed en kwaad, oorlog voor de bescherming van eigen identiteit en waardigheid zijn ook open deuren. Dikwijls geraakt Juergensmeyer er ook niet aan uit als hij probeert het type van de religieuze terrorist te scheppen: meestal zijn het mannen, maar soms ook vrouwen; dikwijls uit armere, maar soms ook uit rijkere milieu’s??? Enizins potsierlijk wordt het als hij het heeft over de ongehuwde, seksueel gefrustreerde jongemannen, voor wie een schietwapen een fallus is, waarmee ze hun frustratie kunnen afreageren.
Religieus fanatisme en terrorisme is een boeiend fenomeen. Met het boek van Juergensmeyer is er nog lang niet het laatste woord over gezegd.
(Uitpers – Oktober 2000)