Jeanne Boden is sinoloog. Een sinoloog, heel kort gezegd, is iemand die Chinees gestudeerd heeft en dat nog doet. Chinees leren is een voltijdse bezigheid. Chinese cultuur leren, wat zich achter het Chinees verbergt, vraagt een heel leven. Wie het er voor over heeft heel dat leven naar Chinees te blijven zoeken, wordt daarvoor beloond met stukken Chinese cultuur. Panden, zou je kunnen zeggen. De hele cultuur, kan niet. De hele hemel kan men ook niet kennen.
Dr. Jeanne Boden dan, PhD in Oosterse talen en culturen, schreef na tal van andere boeken, artikels, vertalingen, haar eigen boek, dat wil zeggen, het boek over haar leven met, en in, de Chinese taal en de Chinese cultuur: “De Grens. Een reflectie over de dood, rusteloosheid, schoonheid, Europa en China”. De Grens is een ongewoon en eigenzinnig boek. Van af de ondertitel al negeert het de (terecht) ongeschreven wet dat de schrijver van een boek het maar over één onderwerp tegelijk moet hebben. Ook zou de titel een hint moeten geven, waar het boek over zal gaan? Neen.
Voor Jeanne Boden, die als kind achter in de tuin een metalen grenspaal zag staan, “die de grenslijn kristalhelder aangaf”, was de grens achter in haar tuin het klare bewijs dat de wereld groter was dan haar dorp. Dat er achter de grens een wereld bestond, en dat zij die zou moeten gaan onderzoeken. Tot hier over die dus zeer exact adequate titel.
Het boek zelf begint niet met de wereld maar met de dood. Hoe Jeanne er, veertien jaar oud, kennis mee maakte en er, mettertijd, van doordrongen geraakte. Hoe ze er door Chinese verhalen te lezen een andere kijk op kreeg, misschien een taoïstische kijk of misschien een algemeen Chinese: “Hoe dan ook,” schrijft ze, “toen ik over de vlinders en het water van het taoïsme leerde, kreeg de dood een nieuwe hoedanigheid. Ze is er nog altijd, maar ze is zachter. Ze stroomt langs me heen. Ze wappert en flappert, maar trekt me niet meer mee in de zinloosheid. Ik kan haar beter in mijn buurt verdragen. Ze geeft me wat meer vrijheid. en ademruimte.” (p. 20)
De dood, die je ànders zou bekijken uit een Chinees standpunt, of een taoïstisch, zoals je ook de tijd en veel andere zaken anders zou bekijken, dat is één van de krachtlijnen die Jeanne door haar boek trekt. Een tweede krachtlijn is het verborgen conflict tussen haar dorp en de overgrote rest van de wereld. Van China was nog geen sprake in het grensdorp. Op school werd gevraagd zilverpapier te verzamelen, voor de missies. De kolonisator werd nog niet kolonisator genoemd, schrijft Jeanne, hij was een held. Maar ga over de grens, ga naar China of waar je ook verzeilt, en je botst op de kolonisatie, en wat de gekoloniseerden daarvan vinden, als je daar oog voor hebt. Dat, de kolonisatie van de wereld en de reactie daartegen, is de tweede lijn.
China is de hoofdlijn.
China. Het klinkt als een prentenboek, schitterend en veelkleurig, vuurwerk, draken en lampions, en zen- of taoïstische verhalen die je denkt te begrijpen. Yin en Yang, het altoos draaiende wit-zwarte oersymbool waar wit altijd iets van zwart in zich draagt, en zwart iets van wit: de moeder van alle relativiteit, en je merkt de sinistere kant daarvan niet zo direct op. Zelfs de zo moeilijke Chinese taal, die zo mooi kan zijn in kalligrafie, zo aantrekkelijk in poëzie.
Een vriendin die twintig jaar in China woonde, vertelde me van haar aankomst in het beloofde land dat toen nog half maoïstisch was en straatarm, hoe ze zo catastrofaal verpletterend ontgoocheld was toen, dat ze weken lang in haar kamertje in Peking in een hoek had zitten wenen.
Jeanne Boden reisde voor het eerst naar China in het begin van de jaren 1990. Dit waren de donkere jaren na het bloedige neerslaan van de euforische manifestaties op het Tiananmenplein op 4 juni 1989. Heeft ze zitten wenen?
“Ik was diep ontgoocheld. Beijing was lelijk, en plat, en er hing een misselijkmakende stank die je in het gezicht sloeg zodra je uit het vliegtuig stapte. Het was er smerig en vuil.” (p. 49)
Langzamerhand — ze heeft de tijd, ze zal er dertig jaar mee bezig zijn — zal ze eraan wennen. Ze zal zien, hoe China open gaat in de jaren onder presidenten Jiang Zemin en Hu Jintao. Ze zal ook het vuile China zien schoonmaken. Zien en horen hoe rochelen op straat verboden wordt — en hoe de Chinezen daar ook mee stoppen. Ze zal de smog zien verdwijnen uit Peking en het land zien openbloeien in een lente van nieuwe cultuur. Ze is jaren in de leer geweest om Chinese landschapschilderkunst onder de knie te krijgen, daarom ziet ze hoe de nieuwe cultuur, uit de restanten van de Culturele Revolutie naar het licht gekropen, hoe westers zij ook lijkt, kind is van de oude cultuur, die waar het haar om begonnen was. Ze heeft veel Chinese vrienden en heeft geleerd hoe ermee om te gaan. Ze houdt van China, van het Chinees, van de Chinese schrijvers.
Ze zal niet slechts de schrijvers vertalen naar het Nederlands, maar ook China naar België, naar Europa.
China conduct heet de organisatie die ze eind jaren 90 opricht om als brug te dienen voor Europeanen die met China willen werken en niet weten hoe. “De hype die was ontstaan omdat er veel geld te verdienen viel, zorgde voor exotisme en een ontstellende goedgelovigheid en naïviteit.
Zowat iedereen die met internationale samenwerking bezig was, wilde naar China.” (p.225)
Maar, schrijft Jeanne Boden, de zakencultuur in China is anders dan in Europa. Er is de altijd aanwezige zij het niet altijd zichtbare invloed van de Communistische Partij. Er is de piramidale structuur van heel de Chinese maatschappij. De keizer boven, alle anderen beneden. De Han-Chinezen boven, alle “minderheden” beneden. Enzovoort. “Wat China ‘rule of law’ noemt is geen onafhankelijk rechtssysteem. China kent geen scheiding der machten, noch is er een goed functionerend rechts- of justitieapparaat. Wetgeving, organisatie, communicatie, relaties, omgaan met tijd en planning, leiderschap, dynamieken in vergaderingen… werken anders dan in Europa. Toch werden de klok rond internationale contracten ondertekend en werd de politieke vervlechting welwillig genegeerd.” (p. 226)
Wat natuurlijk voor twee kanten geldt: “Ik hoor dat jij advies geeft over China. Kun je ons advies. geven over Europa?”
Het Rijk achter de muren
China is verslaafd aan muren, ook al is in de duizenden jaren van de Chinese beschaving rijkelijk bewezen dat die muren niet doeltreffend zijn, zie maar naar de befaamde “Chinese Muur”. Toch, tot men er in ernst aan begint te krabben kunnen die muren, schermen of hagen veel omhullen. Niet de minst doeltreffende muur is die van de propaganda. Jeanne Boden heeft daar haar vorige boek over geschreven. (Chinese Propaganda verblindt de wereld, Punct, 2019) Het algemene taalgebruik in China is dat van de Chinese Communistische Partij, en wordt ook gecontroleerd door de Partij. De Partij heeft namelijk de obsessie àlles te willen controleren: China is daar te groot voor, maar de Partij doet haar best. Op die manier is de taal zelf een propaganda-instrument geworden, en soms moet men moeite doen om achter de indoctrinatie de werkelijkheid te ontwaren.
Als het bijvoorbeeld over niet-Chinese in het Rijk ingelijfde gebieden gaat zoals Xinjiang of Tibet, duurt het even eer Jeanne Boden, ook door ervaring ter plaatse, ten volle inziet dat het hier niet om broederlijke omhelzing gaat maar om een soort kolonisatie, met “Chinese karakteristieken” als men wil, die de plaatselijke cultuur willens en wetens uitroeit, en de bevolking er wil vervangen door bona fide Han-Chinezen.
De hele tijd en hoe dieper ze gaat hoe langer hoe meer, is China dubbel voor Jeanne. Zoals ze houdt van de taal en van de Chinezen, maar niet noodzakelijk van hun strak hiërarchische regime. Ze houdt van de culturele, artistieke en soms zelfs politieke uitbarstingen in de tijd van opening die ze heeft meegemaakt, maar terwijl ze er op zit te kijken draait het regime weer dicht. Met Xi Jinping aan de macht als nieuwe president voor het leven, wordt dag na dag weer verboden wat veel Chinezen dachten dat op het maoïsme, of op de tijd van Culturele Revolutie veroverd was. Opeens worden westerlingen of Europeanen weer vijanden, en hun pernicieuse ideeën zoals democratie, civil society, kritisch denken, moeten bestreden worden. Het leven in de Chinese Volksrepubliek wordt voor een Europese pottenkijker zoals Jeanne, wordt ook voor de gewone Chinezen, veel minder aangenaam. De dictatuur is van achter de muur gekomen.
Alles lijkt kapot te gaan. Ze klaagt daar over tegen een Chinese vriendin, maar “Ach, waarover maak je je druk, alles gaat toch weer veranderen,” zegt die.
“Alles verandert inderdaad voortdurend. Veel in China is ook hetzelfde gebleven. Het lawaai. De intensiteit. De schoonheid.” (p.292)
En het is alsof het eeuwige China helemaal gedraaid is, om de afstotende kanten te tonen die er misschien altijd geweest zijn, van de rijke, onnavolgbare, onuitputtelijk dynamische beschaving die er, nu verstopt aan de andere kant van de werkelijkheid, ook nog altijd is.
De Grens is een mooi boek, goed en met veel liefde geschreven in korte stukken, voor Europeanen maar ongetwijfeld ook voor Jeanne zelf, over haar China, zoals ze het probeert uit te leggen aan die Europeanen die er veel geld willen gaan rapen. Een uitstekende inleiding, “speaking truth to power”, ook en zeker voor wie er al eens geweest is.
Jeanne Boden: De Grens, Een reflectie over de dood, rusteloosheid, schoonheid, Europa en China, Uitgeverij Punct, Gent, 2024, 305 blz. 24,99 €.