Tussen 1998 en 2000 woedde er een zware oorlog tussen de buurlanden Ethiopië en Eritrea. Na intensieve besprekingen slaagde men er eind 2000 in om een akkoord te bereiken dat een einde moest maken aan de vijandigheden en een oplossing moest bieden voor de problemen. Ondertussen zijn we negen jaar verder, maar er heerst nog steeds geen vrede tussen de beide landen.
Toen het conflict in 1998 uitbrak, reageerde de wereld geschokt aangezien niemand het had zien aankomen, maar de wortels van het conflict gaan al decennia terug en hebben voor een stuk te maken met de Eritrese eis tot onafhankelijkheid. Toen de Europeanen Afrika aan het einde van de 19e eeuw opdeelden, slaagde Ethiopië er met veel moeite in om onafhankelijk te blijven. De noordelijke provincie van het land, Eritrea, werd echter in 1936 wel gekoloniseerd en kwam zo in Italiaanse handen terecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verjoegen de Britten de Italianen uit Eritrea waarna het land een Brits protectoraat werd. In 1950 besliste de Algemene vergadering van de VN om Ethiopië en Eritrea opnieuw samen te voegen in een federatie. Eritrea werd opnieuw een provincie van Ethiopië, maar mocht een onafhankelijk beleid voeren. Dat was een doorn in het oog van Eritrea dat gehoopt had om onafhankelijk te
kunnen worden op basis van het zelfbeschikkingsrecht. Ook de Ethiopische keizer, Haile Selassie, vond die regeling maar niets en annexeerde Eritrea in 1962.
Daarop brak in Eritrea een onafhankelijkheidsoorlog uit. Die oorlog inspireerde ook onderdrukte bevolkingsgroepen in Ethiopië, die op hun beurt de wapens opnamen tegen de keizer. De groepen verenigden zich en slaagden er na de grote hongersnood van 1974 in om Selassie van de macht te verdrijven. Er kwam een militaire regering, genaamd de Derg, aan de macht, maar Eritrea bleef een afhankelijk deel van Ethiopië. Drie jaar later pleegde kolonel Mengistu Haile Mariam een staatsgreep waarna hij Ethiopië tot een socialistische volksrepubliek probeerde om te vormen. Ook nu sloegen de Ethiopische en Eritrese groepen de handen ineen en slaagden ze er in 1991 in om Mengistu te verdrijven.
Nu de gemeenschappelijke vijand verslagen was, dook de Eritrese eis tot onafhankelijkheid opnieuw op. De nieuwe Ethiopische regering onder leiding van Menes Zenawi was bereid die eis in te willigen en na een referendum in 1993 werd Eritrea onafhankelijk onder Isayas Afewerki.
Aanvankelijk waren de relaties tussen de vroegere bondgenoten optimaal. Er werd een soort economische federatie tussen de beide landen opgezet om zo de handel en heropbouw te bevorderen. Ethiopië, dat door de onafhankelijkheid van Eritrea afgesloten was van de zee, kreeg vrije toegang tot de havens van Massawa en Assab terwijl Eritrea de Ethiopische munt, de Birr, behield. In de loop der jaren maakte de vriendschappelijke sfeer echter plaats voor een toenemende economische concurrentie. In 1997 introduceerde Eritrea haar eigen munt, de Nakfa, waarna er een einde kwam aan de wisselkoerspariteit. Daarnaast eiste Eritrea dat Ethiopië zou betalen (in dollars) voor het gebruik van de havens Massawa en Assab.
Bovenop de economische rivaliteit kwamen ook nog de verschillende toekomstvisies die beide leiders met betrekking tot Eritrea hadden. Zenawi droomde ervan op termijn opnieuw een federatie tussen Ethiopië en Eritrea te bewerkstelligen, die de voorbode zou zijn van een Groot-Ethiopië. Om die reden had hij in 1993 ook ingestemd met een aantal economische akkoorden, die voordeliger waren voor Eritrea dan Ethiopië. Hij hoopte de Eritreeërs op die manier welwillender te maken voor een politieke samenwerking naar de toekomst toe. Afiwerki interpreteerde die economische samenwerking echter als een beloning voor de bittere onafhankelijkheidsstrijd die Eritrea gevoerd had. Hij had geen zin om die onafhankelijkheid in de toekomst opnieuw uit handen te geven. Die verschillende visies bestonden al tijdens de gezamenlijke strijd tegen respectievelijk Selassie en Mengistu en zorgden af en toe voor een bekoeling van de relaties. Maar uiteindelijk vond men elkaar altijd terug in de strijd tegen de dictatuur. Eenmaal die gemeenschappelijke doelstelling wegviel, laaiden de ideologische spanningen op.
De niet-afgebakende grens tussen de beide landen zorgde ook voor steeds meer wrijvingen. Vooral rond het grensdorp Badme liepen de spanningen soms hoog op.
Escalatie
De spanningen escaleerden uiteindelijk na een banaal schietincident tussen een Ethiopische militie en een Eritrese grenspatrouille in het dorpje Badme, waarop de Ethiopische president de oorlog aan Eritrea verklaarde. De Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE), de Verenigde Staten en Rwanda ondernamen onmiddellijk een bemiddelingspoging om de twee staten met elkaar te verzoenen en een verdere escalatie te vermijden, maar dat leverde niets op. Ook de volgende jaren werden verschillende diplomatieke initiatieven genomen, maar die konden niet verhinderen dat de geschiedenis tussen 1998 en 2000 met bloed geschreven werd. Het grootste deel van het conflict werd uitgevochten tussen de beroepslegers van de beide staten, maar men schuwde geen mensenrechtenschendingen. Aan beide zijden werden kindsoldaten ingeschakeld, vrouwen werden op systematische wijze verkracht, men verhinderde voedselproductie door landbouwgronden vol te leggen met mijnen, er werden grootschalige luchtbombardementen op dorpen uitgevoerd, enz. Doordat de beide legers aan elkaar gewaagd waren, kwam het nooit tot een beslissende veldslag en bleef het conflict aanslepen. Volgens schattingen van internationale organisaties sloegen ongeveer 1 miljoen mensen op de vlucht. Velen van hen trokken naar de buurlanden Soedan en Somalië, waar ze in nieuwe oorlogssituaties terechtkwamen. Degenen die in hun eigen land bleven, eindigden in vluchtelingenkampen waar een chronisch voedselgebrek heerste. Twee jaar later en 80.000 doden verder, slaagden de Ethiopische troepen erin een doorgang te forceren en de Eritrese troepen terug te dringen tot hun positie van 1998, waarna de beide partijen eindelijk rond de onderhandelingstafel gingen zitten.
Vredesonderhandelingen
De onderhandelingen vonden plaats onder leiding van de Afrikaanse Unie (AU), de opvolger de van de OAE. Naast leden van de AU waren er ook vertegenwoordigers van de Europese Unie, de Verenigde Staten en de Verenigde Naties aanwezig. De gesprekken leidden in juni 2000 tot een staakt-het-vuren dat in december opgevolgd werd door het vredesakkoord van Algiers. In het akkoord werd afgesproken dat beide partijen zich zouden terugtrekken naar de posities die ze voor 1998 innamen. Er zou een grenscommissie (Eritrea-Ethiopia Boundary Commission, EEBC) opgericht worden die zich moest bezighouden met de afbakening van de grens. Zowel Ethiopië en Eritrea gaven hun woord dat ze de beslissing van de commissie als bindend en finaal zouden beschouwen. Verder werd er een bufferzone op de betwiste grens ingesteld die onder controle kwam van de VN-missie UNMEE (United Nations Mission in Ethiopia and Eritrea). Die werd daarbij geholpen door een missie van de AU zelf, de ‘Organisation of African Unity Liaison Mission for Ethiopia/Eritrea’ (OLMEE). Die laatste bestond uit militairen afkomstig van Algerije, Ghana, Kenia, Nigeria, Zuid-Afrika en Tunesië. Samen moesten ze ervoor zorgen dat er geen nieuwe onlusten uitbraken terwijl de grenscommissie haar werk deed.
De beslissing van de EEBC
In 2002 stelde de grenscommissie haar rapport voor. Op basis van enkele koloniale verdragen uit 1900, 1902 en 1908 werd Badme, de stad waar de oorlog uitgebroken was, toegekend aan Eritrea. Het betwiste gebied stond al sinds het eind van de jaren 1970 onder Ethiopisch toezicht. Daarvoor was het echter altijd Eritrees eigendom geweest. Verder kreeg Eritrea ook een deel in handen van de Tigrayprovincie, waar de meeste Ethiopische leiders van afkomstig zijn. Ethiopië ging niet akkoord met deze beslissing en ging in beroep bij de grenscommissie en bij de Veiligheidsraad van de VN. Het land vroeg of enkele betwiste grenspunten herzien konden worden, opdat er een grens zou komen die voor iedereen aanvaardbaar was. Het verzoek werd echter in beide organen afgewezen.
Ondertussen eiste Eritrea dat de grens afgebakend werd zoals de EEBC beslist had. Tegen 2003 zat de situatie door deze tegengestelde visies muurvast. Uiteindelijk besloot Ethiopië een toenaderingspoging te doen en schoof het een vijfpuntenplan naar voren dat de impasse moest doorbreken. Ethiopië was bereid om de beslissing van de grenscommissie uit te voeren na onderhandelingen over de precieze manier waarop de afbakening moest gebeuren (visueel of op papier). Eritrea weigerde echter met Ethiopië te praten zolang er geen grensafbakening was. Begin 2006 ondernam de VS een nieuwe onderhandelingspoging. De Eritrese regering ging echter niet akkoord met de aanstelling van Susan Rice, de Amerikaanse onderhandelaar, en weigerde mee te werken. De Ethiopische regering sprak wel met haar, waardoor het erop begon te lijken dat de uitkomst in het voordeel van Ethiopië zou uitvallen. Eritrea verklaarde op voorhand dat het de beslissing die op die manier bereikt werd niet zou aanvaarden.
Na deze aanvaring mengde de EECB zich opnieuw in de discussie. De commissie bepaalde via moderne technieken de coördinaten van de grens en zette alles op kaart. Die documenten gaven ze aan beide partijen met de vraag om erover te onderhandelen. Ze kregen een jaar de tijd om tot een akkoord te komen. Als dat niet lukte, dan zou de beslissing uit 2002 unilateraal doorgevoerd worden. Een jaar later was er nog niets veranderd, waardoor de grens uit 2002 de officiële grens werd. Eritrea ging akkoord met deze grens, Ethiopië niet. Na deze unilaterale grensafbakening begon Eritrea zware beperkingen aan de VN-missie in Ethiopië en Eritrea (UNMEE) op te leggen. De brandstoftoevoer van de VN-troepen werd afgesneden, er mochten geen helikoptervluchten meer boven Eritrea uitgevoerd worden,… waardoor het voor de soldaten onmogelijk werd om hun taken uit te voeren. Op die manier hoopte Eritrea de organisatie het land uit te krijgen aangezien ze vond dat de VN daar niets meer te zoeken had nu er een grensafbakening was. Verder begon Eritrea ook troepen te ontplooien in de tijdelijke veiligheidszone. Ethiopië greep de situatie aan als een excuus om zelf het Algiers-akkoord te schenden en begon op haar beurt troepen te ontplooien. Tegen eind 2007 liepen de spanningen zo hoog op dat men vreesde voor een nieuwe oorlog. De VN reageerde op de dreiging door het mandaat van UNMEE met zes maand te verlengen om zo te vermijden dat de situatie helemaal zou escaleren. Eritrea voerde daarop een complete brandstofban tegen UNMEE door waarna de VN de activiteiten van UNMEE opschortte en haar troepen begon terug te trekken. Eind juli 2008 verlieten de laatste UNMEE troepen de regio. Vandaag zit de situatie nog steeds vast en elke vonk is voldoende om de situatie opnieuw te doen oplaaien.
Gevolgen falende vredesakkoord
De huidige situatie is nefast voor de ontwikkeling van beide landen, die in autoritaire regimes veranderd zijn. De leiders hebben alle macht naar zich toegetrokken en elke vorm van verzet wordt genadeloos neergeslagen onder het mom dat men eenheid moet tonen in tijden van conflict. De mensenrechten worden op grote schaal geschonden, de pers ligt aan banden en democratische hervormingen worden op de lange baan geschoven. In Eritrea geldt de noodtoestand al jaren waardoor het land in een complete impasse terechtgekomen is. In Ethiopië werden er in 2005 presidentsverkiezingen gehouden, maar die verliepen incorrect. De president riep zichzelf uit tot winnaar nog voor alle stemmen geteld waren. De mensen kwamen op straat om nieuwe verkiezingen te eisen, maar ze werden monddood gemaakt toen de Verenigde Staten de verkiezingsuitslag aanvaardde. Met draconische maatregelen verzekeren de leiders hun overleven. Ze weten immers zeer goed dat de bevolking hen niet meer steunt en dat bij de eerstvolgende democratische verkiezingen een einde gemaakt wordt aan hun heerschappij.
Verder kennen beide landen ook enorme economische problemen. Vooral in Eritrea is de situatie problematisch. Een groot deel van de bevolking vervult er momenteel de militaire dienstplicht, wat de staatskas enorm veel kost. Heel wat jongeren ontvluchten bovendien het land om geen kanonnenvlees te worden. Verder geraakte het land ook een groot deel van haar inkomsten kwijt aangezien Ethiopië andere havens gezocht heeft om haar goederen te verschepen. De werkloosheid in de industrie is torenhoog, maar ook in de landbouw is de situatie dramatisch als gevolg van droogtes en misoogsten. Verder schroefde de regering de sociale voorzieningen terug om zo haar militaire bewapening te financieren. De situatie in Ethiopië is iets beter, maar ook daar zou vrede meer opbrengen.
Bovendien blijven de gevolgen niet beperkt tot de twee landen zelf, ook de omliggende landen lijden onder de situatie. Het strijdterrein van het conflict heeft zich naar Somalië en delen van Soedan verplaatst waar Eritrea en Ethiopië vijandige rebellenbewegingen ondersteunen in de hoop hun vijand zo te verzwakken of bondgenoten te ronselen voor het geval de situatie opnieuw zou escaleren. Zo schaarde Ethiopië zich aan de kant van de officieel erkende regering van Somalië, de ‘Transitional Federal Government’ (TFG), terwijl Eritrea de oppositionele ‘Unie van Islamitische Rechtbanken’ steunt. Internationale actoren maken op hun beurt van die situatie gebruik door de twee rivaliserende landen in hun eigen oorlogen in te schakelen. Ethiopië is bijvoorbeeld een van de bondgenoten van de VS in de ‘war on terror’ die in Somalië gevoerd wordt. In ruil daarvoor ziet de VS mistoestanden van Ethiopië in haar conflict met Eritrea sneller door de vingers.
Toekomstperspectief
Er is dus maar weinig ‘vrede’ terug te vinden in Ethiopië en Eritrea ondanks het vredesakkoord uit 2000. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de internationale gemeenschap en de grenscommissie het conflict louter als een grensconflict bekijken. Een belangrijk deel van de kwestie, namelijk de economische en politiek-ideologische problemen tussen beide landen, wordt volledig genegeerd. De schuld ligt voor een deel bij Ethiopië en Eritrea zelf. Ook zij vernauwen het conflict vaak tot een grensdispuut omdat ze daar meer begrip mee oogsten in de internationale gemeenschap dan met economische en politiek-ideologische disputen. Zolang men zich enkel met de grens bezighoudt, creëert men geen oplossing, maar wordt de situatie van voor het conflict opnieuw in het leven geroepen. Het is dan enkel afwachten tot een nieuw conflict om dezelfde redenen uitbreekt.
Verder vergeet men dat Ethiopië en Eritrea zeer wantrouwig staan ten opzichte van het Westen. Ze zijn nog niet vergeten dat het Westen hen verschillende keren onder de voet probeerde te lopen en dat het een trouwe bondgenoot was van Haile Selassie. Het is dan ook logisch dat Ethiopië noch Eritrea snel geneigd zijn om akkoorden tot stand gekomen onder Westerse voogdij na te leven.
Het Westen is eigenlijk ook niet echt geïnteresseerd in de ontwikkelingen in die regio. De VN-Veiligheidsraad bemoeide zich in de loop van het conflict nauwelijks in de vredesgesprekken. Pas toen de AU tot een vredesakkoord kwam, besloot men om zich te engageren in het project door middel van de UNMEE-missie. Van zodra men echter met tegenkanting te maken kreeg, werd de missie ontbonden en liet men de burgers aan hun lot over, ondanks de uitdrukkelijke belofte in te staan voor de naleving van het vredesakkoord. Ook vandaag doet men geen moeite om de leiders aan te zetten tot nieuwe onderhandelingen of tot de naleving van het bereikte vredesakkoord.
Toch wordt het dringend tijd dat men de beide leiders opnieuw rond de tafel krijgt en een akkoord uitwerkt dat meer inhoudt dan enkel de grensafbakening als men wil verhinderen dat het conflict eindeloos aansleept en andere conflicten in de Hoorn van Afrika blijft aanwakkeren. Alleen zo kan er een duurzame vrede ontstaan tussen Ethiopië en Eritrea.
(Uitpers nr. 116, 11de jg., januari 2010)
Deze tekst verscheen eerder in Vrede. Tijdschrift voor internationale politiek, 52ste jg., nr. 400, november-december 200, blz. 38-41
Bronnen:
M. Plant, ‘Towards a cold peace? the outcome of the Ethiopia -Eritrea war of 1988 – 2000’, Review of African Political Economy, 2001.
L. Cliffe, ‘Peace in the horn of Africa’, Review of African Political Economy, 2002.
M. Zeleke, ‘Corne de l’Afrique: Déstabilisation généralisée’, Afrique Asie, 2008.
P. Martell, ‘A View from Eritrea: Any Chance of Change Without War?’, Review of African Political Economy, 2008.
J. Boulden, ‘Dealing with conflict in Africa: The United Nations and regional organizations’, 2003.
http://www.undemocracy.com/S-2000-601.pdf http://www.un.org/NewLinks/eebcarbitration/EEBC-Decision.pdfhttp://www.peacestudiesjournal.org.uk/docs/DeceptiveHope.PDF http://www.eritreadaily.net/news/article20041128.htmhttp://www.globalpolicy.org/security/issues/ethiopia/2005/1222preventing.pdfhttp://www.cfr.org/content/publications/attachments/Ethiopia_EritreaCSR21.pdfhttp://www.cprdhorn.org/PeaceandSecurityintheHorn.pdfhttp://www.reliefweb.int/rw/RWFiles2008.nsfhttp://www.iss.co.za/dynamic/administration