Soms lijkt het wel alsof de twintigste eeuw niet heeft bestaan. Twee wereldoorlogen met tientallen miljoenen doden hadden nochtans tot enkele elementaire inzichten geleid met ernstige pogingen om tot een vreedzame en rechtvaardiger wereldorde te komen. In het kielzog van het vredesverdrag van Versailles van 1919 werden de Volkenbond en de Internationale Arbeidsorganisatie gesticht.
Die laatste is een unieke internationale instelling waarin naast de regeringen ook de werkgevers en de werknemers vertegenwoordigd zijn. Ze kwam tot stand omdat men ging beseffen dat vrede zonder sociale rechtvaardigheid niet mogelijk was. Haar stichters wilden bovendien vermijden dat sociale rechten, lonen en arbeidsvoorwaarden elementen van oneerlijke internationale concurrentie zouden worden.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Verenigde Naties in het leven geroepen en werd er een Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens afgekondigd. De VN ging ijveren voor het zelfbeschikkingsrecht van de kolonies en zette een grootscheeps ontwikkelingsproject op het getouw. De instellingen van Bretton Woods zouden zorgen voor monetaire stabiliteit en middelen voor ontwikkeling ter beschikking stellen. Dit wereldwijde sociaal pact werd in de rijke landen vertaald in de uitbouw van verzorgingsstaten.
Uiteraard waren de mooie woorden van toen niet gespeend van bijbedoelingen en verborgen agenda’s. De machtspositie van de rijke landen en de Koude Oorlog hebben er bovendien voor gezorgd dat heel wat mooie plannen nooit zijn uitgevoerd. Dat neemt echter niet weg dat de voorstanders van internationale samenwerking en van een internationale rechtsorde doordrongen waren van het besef dat vrede en sociale rechtvaardigheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Vandaag lijkt het soms alsof men dit wil vergeten. Brute machtsuitoefening, repressie en uitbuiting worden opnieuw gebanaliseerd en goedgepraat. Wat twintig jaar geleden nog onmogelijk leek, krijgt vandaag nog nauwelijks aandacht in de media, dagelijkse bombardementen op Irak bijvoorbeeld, het gevangenzetten van Afghaanse strijders op Cuba, een bezettingsmacht in de Balkan…
En naarmate de eis voor democratie en goed bestuur in de arme landen harder gaat klinken, wordt in de rijke landen de klok nochtans een heel eind terug gedraaid. De sociale zekerheid komt op de helling, openbare diensten worden geprivatiseerd, meer en meer burgers nemen ongestraft het recht in eigen handen, jongeren én maatschappelijk werkers komen in de gevangenis… Ik wil in onderstaand artikel enkele internationale en binnenlandse ontwikkelingen overlopen die mijns inziens een duidelijke trendbreuk aangeven en voor de nieuwe eeuw, op korte termijn, weinig goeds voorspellen.
armoede en terrorisme
Ook de afgelopen vijftig jaar hebben de rijke landen nooit geaarzeld om geweld te gebruiken wanneer hun belangen op het spel stonden. De Tweede Wereldoorlog was nauwelijks afgelopen toen het geweld zich tegen de opstandige kolonies keerde. Later werden de vele militaire interventies van vooral de Verenigde Staten keer op keer verantwoord met de verdediging van de vrijheid, de mensenrechten en de democratie, lees het afwenden van een echte over vermeende communistische dreiging.
Ondertussen werd echter ook het internationale recht verder uitgebouwd en konden de arme landen zich beginnen ontwikkelen. Vanaf het begin van de jaren 1980 begon het tij echter te keren. De invloed van de internationale financiële instellingen werd groter en na het wegvallen van de communistische dreiging werden nieuwe argumenten gezocht om ongewenste ontwikkelingen in arme landen tegen te houden. De drugsbestrijding in Latijns-Amerika is er het beste voorbeeld van. De jongste jaren en tot 11 september 2001 zag het er naar uit dat armoedebestrijding het nieuwe controle-instrument zou worden. Sindsdien werd ook een link gelegd met terrorisme. Het zijn twee reële en tragische problemen die door de rijke landen worden misbruikt om hun controle op de arme wereld te versterken.
Armoede is geen nieuw probleem. Echter, de manier waarop de internationale organisaties het hebben gedefinieerd en op hun agenda hebben geplaatst, houdt in dat armoedebestrijding niet langer een kwestie van sociaal beleid is en zelfs aan de controle van arme landen wordt onttrokken. Armoede wordt niet langer gezien als een probleem van ongelijke welvaartsverdeling – mondiaal of nationaal – maar als het gevolg van discriminatie en slecht bestuur.
Ook al is er meer en meer sprake van “ownership” en “empowerment“, de beleidskeuzen van arme landen zitten gewrongen in het nauwe keurslijf van de macro-economische evenwichten, de liberaliserings- en privatiseringsdwang, en een sociaal beleid dat niet langer voortbouwt op rechten maar op een vrije (arbeids)markt waarop elk individu voor zichzelf verantwoordelijk is. De vastgestelde armoededrempels zijn tegelijk de grens tussen de als rechtmatig en als onrechtmatig aangemerkte sociale eisen. Op die manier kan elke sociale strijd worden onderdrukt en is verzet tegen een onrechtvaardige maatschappelijke orde van tevoren gediskwalificeerd. Enkel wie “arm” is volgens de definitie van de Wereldbank heeft nog recht van spreken en mag vragen wat de rijke landen besloten hebben te willen geven.
Terrorisme is evenmin een nieuw probleem en even moeilijk te definiëren als armoede. Sinds 11 september ziet het er echter naar uit dat elke bevrijdingsstrijd en elk verzet tegen de onrechtvaardige internationale orde als terroristisch kan gebrandmerkt worden en dus met geweld kan worden onderdrukt. Landen die niet in de pas lopen worden schurkenstaten en hun leiders worden terroristen. De VN en de Wereldbank brengen terrorisme meer en meer in verband met armoede. Indien dit gebeurt om de band tussen vrede en ontwikkeling opnieuw onder de aandacht te brengen kan dit alleen maar worden toegejuicht. Echter, veeleer ziet het er naar uit dat het recht op verzet wordt ontnomen aan al wie boven de armoedegrens uitkomt.
Politieke eisen worden zo per definitie onrechtmatig. Nochtans zijn het slechts zelden arme mensen die naar de wapens grijpen. De gewapende strijd is meer het resultaat van uitbuiting, vernedering, frustratie en uitzichtloosheid in een situatie waarin de fundamentele rechten van mensen en volken met voeten worden getreden en waarin democratische participatiekanalen ontbreken of tekort schieten. Terrorisme is meestal politiek en niet sociaal geïnspireerd. Door de ontwikkelingsagenda te herleiden tot armoedebestrijding en de groeiende kloof tussen arm en rijk niet langer als probleem te willen zien, wordt het gevaar groot dat het verzet in en van arme landen toeneemt maar meteen zal worden afgedaan als terrorisme.
Op de jongste internationale conferenties – Doha, Monterrey, de G8, de aidsconferentie en de voedseltop – is erg duidelijk geworden dat de rijke landen niet langer bereid zijn nog bij te dragen tot de ontwikkeling van armere landen. Alle heil wordt verwacht van internationale handel waar logischerwijs de sterkste en rijkste partners het meest voordeel uit halen. Men aarzelt niet langer om de verantwoordelijkheid voor de ellende in de wereld bij de armen zelf te leggen. Na twintig jaar van “structurele aanpassingen” zijn de nationale staten erg verzwakt, en juist nu eist men van deze staten “goed bestuur” en een investeringsvriendelijk klimaat. Wie daarin slaagt, krijgt nog wat hulp. Het is opvallend dat “ontwikkelingssamenwerking” in heel wat nieuw gevormde Europese regeringen – en in de Europese Unie zelf – verdwijnt als zelfstandig departement. Hulp wordt een zoethoudertje voor wie zich gedraagt, op het vlak van handel, investeringen en migratie. Voor de anderen wacht meer geweld. Niet toevallig wordt meer en meer het leger ingeschakeld voor het verstrekken van “humanitaire hulp”. Medewerkers van premier Blair pleiten niet enkel voor oorlogsschepen in de Middellandse Zee, maar ook voor een nieuw imperialisme. Vooraanstaande intellectuelen in de V.S. staan achter het concept van de “rechtvaardige oorlog”. In de V.N. wordt het interventierecht verdedigd.
Ook al neemt de Europese Unie een veel minder oorlogszuchtige houding aan dan de V.S. – die zich het recht voorbehouden “preventief” aan te vallen – toch is ook hier de trend meer dan zorgwekkend. De Europese Unie kan nog steeds op veel goodwill van de arme landen rekenen doordat ze een middenpositie inneemt. Op heel wat punten, zoals o.m. de terrorismebestrijding, slaagt ze er niet in een zelfstandige koers te varen. De keuzen die worden gemaakt in het conflict in het Midden-Oosten en in de dreigende oorlog tegen Irak zullen bepalend zijn voor de toekomst.
interne veiligheid
De ontwikkelingen in verschillende Europese landen wijzen eveneens op een erg veranderd klimaat in vergelijking met tien, twintig of dertig jaar geleden. Onveiligheid is het allesoverheersende politieke thema geworden, hoewel dit erg restrictief wordt ingevuld. Men schijnt niet te willen zien dat een krimpende sociale zekerheid logischerwijs tot sociale onzekerheid en angst leidt.
Het sociaal beleid wordt grondig herzien. De actieve welvaartstaat legt alle mensen “inzetbaarheid” en een plicht tot arbeid op, hoewel nog steeds niet duidelijk is waar alle nieuwe banen vandaan moeten komen. Het probleem van de werkloosheid werd stilzwijgend van de agenda afgevoerd en vervangen door de bezorgdheid om de werkgelegenheidsgraad. Nadat de ministers van sociale zaken eerst geen mogelijkheid kregen om hun beleid ook Europees gestalte te geven en nadat ze daarna tot de conclusie waren gekomen dat een harmonisatie van de verschillende stelsels niet wenselijk en niet mogelijk was, zijn het nu de ministers van financiën die de verschillende sectoren één voor één proberen te stroomlijnen. De pensioenen worden deels geprivatiseerd en de gezondheidssector wordt vanuit het oogpunt van de financiële duurzaamheid onder handen genomen. De volgende sector wordt wellicht de werkloosheidsverzekering, niet toevallig ook een lekkere hap voor het verzekeringswezen.
Het is moeilijk in te zien hoe de trend naar een verdere dualisering kan worden omgekeerd. Ook in Europa ziet het er naar uit dat enkel de armen alle aandacht zullen blijven krijgen, maar dat de ongelijkheid van de agenda verdwijnt. Met “gelijke kansen” wordt ieder individu zelf verantwoordelijk voor de maatschappelijke plaats die hij of zij kan verwerven. De concurrentie en de herverdeling situeren zich voornamelijk aan de onderkant van de maatschappij, tussen arm en iets minder arm. In België wordt het leefloon opgetrokken, maar beperkt in de tijd. Meer en meer mensen worden verplicht atypisch werk en slecht betaalde banen te accepteren. In Frankrijk en Groot-Brittannië neemt het aantal werkende armen toe, en zijn er zelfs werkende daklozen.
In dit klimaat van groeiende bestaansonzekerheid worden verzet en dissidentie meer en meer gecriminaliseerd. Het optreden tegen de activisten van de andersmondialiseringsbeweging – “rijkeluiskinderen” – is meer dan tekenend. Terwijl iedereen wordt aangemoedigd zich te verrijken, wordt duidelijk dat voor heel wat jongeren van de lagere klassen – en vooral migranten – de weg wordt geblokkeerd. Via de media wordt een beeld verspreid van flinke meisjes die hard werken en er dus wel komen. Jonge mannen worden steevast als rondhangende nietsnutten – de kutmarokkaantjes – voorgesteld. Ze stelen handtassen, dealen in drugs en kunnen nooit echt hebben gewerkt voor de mobieltjes en de auto’s waar ze mee pronken. Het bewijs van hun integratie wordt zo tot een bewijs van deviant gedrag gemaakt.
Wie deze nefaste beeldvorming in twijfelt durft trekken, wordt verweten geen oog te hebben voor de “echte problemen” van de mensen. In veel gevallen hebben die echte problemen vooral te maken met onverdraagzaamheid en angst en is het voldoende dat enkele sjofel uitziende jongeren doelloos in een buurt rondlopen om de politie te alarmeren. Wie echt deviant gedrag en criminaliteit probeert te verklaren, wordt verweten dat ook goed te praten en onverantwoord tolerant te zijn. Het zijn immers altijd de hogere klassen die bepalen wat mag en wat niet mag, welke rijkdom legitiem is en welke niet. Onze maatschappij accepteert dat werknemers hun baan, hun inkomen en hun status moeten inleveren aan hebzuchtige aandeelhouders, maar niet dat ze hun auto kwijtraken aan stoutmoedige Oost-Europeaantjes die zich dringend willen integreren in het kapitalistische systeem. Ondertussen blijft de witteboordencriminaliteit welig tieren en doen de regeringen nog nauwelijks moeite om ze tegen te gaan. Enkel de financiële stromen van “terroristen” blijken vrij makkelijk in kaart te brengen.
Op deze manier is op korte tijd in heel Europa het idee van jeugdgevangenissen aanvaardbaar gemaakt. In de plaats van opvoeding en preventie komt nu verplichte arbeid. In Frankrijk kunnen jongeren voortaan vanaf 13 jaar worden opgesloten. In Groot-Brittannië gaan de eerste “workhouses” weer open. Het werk waar jongeren in vrijheid geen toegang toe krijgen, wordt hen achter de tralies en tegen een nog lager loon opgelegd.
Wat deze nationale en internationale ontwikkelingen gemeenschappelijk hebben zijn m.i. drie punten:
– ongelijkheid wordt weer als onvermijdelijk voorgesteld. Alle mensen en alle landen krijgen zogenaamd gelijke kansen en het hangt dus enkel van henzelf af of ze er iets van maken of niet. Ze worden gedwongen om met elkaar in concurrentie te gaan door zichzelf aan de minstbiedende te verkopen.
– solidariteit en herverdeling gelden nog enkel ten aanzien van die mensen en landen die het niet kunnen helpen dat ze onder de hongerdrempel zitten: kinderen, zieken en bejaarden, slachtoffers van oorlogen en natuurrampen.
– zoals steeds zijn er goede armen en slechte armen, zij die zich gedragen zoals het hoort – meisjes en vrouwen die onderbetaald werk accepteren, b.v. – en zij die hun rechtmatige straf niet kunnen ontlopen – spijbelende kruimeldieven b.v.. Legers en polities maken zich klaar om de strijd met “terroristen” en “criminelen” aan te binden. Politiek en individueel verzet zijn niet langer legitiem in een wereld waarin iedereen zijn verantwoordelijkheid moet opnemen en enkel de allerarmsten recht hebben op steun. Er geldt nog slechts één waarheid en elke dissidente stem wordt gesmoord. Bij conflicten wordt minder en minder gezocht naar duiding en compromissen, maar wordt er hard opgetreden met repressie en geweld.
In dit klimaat van de onveiligheidsideologie en van de angst die wordt gecreëerd, zullen velen bereid zijn uiteindelijk ook op mensenrechten in te binden. Waar blijft het nieuws over de gevangenen van Guantanamo? Waar verblijven de gevangen genomen Palestijnen? Waarom is niemand nog verontwaardigd over de opsluiting van “illegale” immigranten, wier enige misdrijf het is dat ze gebruik willen maken van hun “gelijke kansen”? Zelfs de lijken die aanspoelen op de Spaanse stranden worden nu al “illegaal” genoemd. Wie protesteert tegen de gevangenneming van maatschappelijk werkers die deze “illegalen” helpen?
Meer en meer komt de naoorlogse multilaterale orde in gevaar. Grootmachten als de VS zien nog enkel hun nationaal belang. Maar naast die belangen wordt stilaan duidelijk dat de meningsverschillen met de Europese Unie ook slaan op enkele fundamentele waarden in verband met internationale samenwerking, mensenrechten en mondiale publieke goederen. Het is in deze moeilijke context dat de andersmondialiseringsbeweging een strategie moet uitstippelen en haar terechte kritische houding tegenover het beleid van de internationale instellingen moet toetsen aan mogelijke alternatieven die kunnen voortvloeien uit de veranderende machtsverhoudingen. Daarbij zal een onderscheid moeten gemaakt worden tussen de economische en de politieke mondialisering. Een concreet voorbeeld is alweer de Europese Unie. Hoe groot het democratisch tekort er ook is, vanuit een mondiaal perspectief is ze een niet te verwaarlozen stap in de richting van grensoverschrijdende democratie met aandacht voor fundamentele rechten en structurele herverdeling. Het Europese “sociale model” wordt bedreigd maar is nog niet verloren.
pompen of verzuipen?
In de negentiende eeuw kende Frankrijk – net zoals andere Europese landen – een moeilijke periode van economische en maatschappelijke veranderingen door de industrialisering en de plattelandsvlucht. In de literatuur en in de media veranderde de beeldvorming van de werkende klasse naarmate de rijken bang werden de controle te verliezen. Het is een vergelijkbaar fenomeen dat zich nu op wereldvlak afspeelt en waar de beschrijving van L. Chevallier in grote mate van toepassing op is. De “misérables” van Victor Hugo werden niet enkel gezien als ongelukkigen, maar ook als criminelen. Gaandeweg werden de lagere klassen als wilden, als nomaden en barbaren beschreven. Ze werden gezien als een minderwaardig ras en niet als een klasse. Waarom wordt in enkele Europese legers tegenwoordig zoveel belang gehecht aan stadsoorlogsvoering?
Niemand kan deze ontwikkeling echt willen. Om ze te vermijden is het echter nodig ze duidelijker te omschrijven en te onderzoeken. Niemand is gebaat met geweld en onstabiliteit, maar om ze te vermijden zal er meer nodig zijn dan enkele goedbedoelde lapmiddeltjes. De andersmondialiseringsbeweging heeft een enorm potentieel om het neoliberale discours te delegitimeren, om concrete alternatieven aan te reiken en om vooral jonge mensen te mobiliseren. Wapens zaaien dood en vernieling, ze brengen nooit vrede, laat staan democratie. Noch de gezinnen, noch de scholen, noch de maatschappelijk werkers kunnen de problemen blijven opvangen van een economisch systeem dat steeds hogere eisen aan mensen gaat stellen en er meer en meer in de marginaliteit achter laat. Als het Belgisch Sociaal Forum van september een aanzet kan geven tot de totstandkoming van een breed front van verzet en tegenvoorstellen, dan is het zeker geslaagd.
* Francine Mestrum is auteur van het boek “Globalisering en armoede. Over het nut van armoede in de nieuwe wereldorde“. (zie Uitpers nr 31, juni 2002)
(Uitpers, nr. 34, 4de jg., oktober 2002)
(1) L. Chevalier, Classes laborieuses et classes dangereuses à Paris pendant la première moitié du XIXème siècle. Paris, Plon, 1958.