De “verloren erfenis van de Italiaanse communistische partij”
Hoe kom je er als Nederlandstalige Belg bij om anno 2024 nog een Franstalig Belgisch werkstuk te lezen, over een Italiaanse politieke partij die 33 jaar geleden zichzelf opdoekte ? Was het niet dat ik auteur Hugues Le Paige (°1946) al jaren ken als een fijne, integere journalist, ik had het boek nooit gekocht. Zonder de minste verwachting begon ik er toch maar in te lezen.
Maar wat een verrassing werd het. Op de één of andere manier – nu ja, het boek opent én met een ‘Waarschuwing’ (‘Avertissement’) én met een proloog over ‘Twee begrafenissen’ – wist Hugues me meteen te boeien en in twee opeenvolgende avondlezingen werden de 286 pagina’s van de eerste tot de laatste verslonden.
Dromen
Nu was die partij in wiens opkomst, bloei en ondergang Hugues zich verdiepte, niet de eerste de beste. Zoals op de achterflap te lezen staat was de Italiaanse KP de machtigste communistische partij en de meest originele van West-Europa. Op het einde van de jaren 1970 vertegenwoordigde de PCI 1/3 van de Italiaanse kiezers. De partij beheerde talloze steden en regio’s en oefende ‘een hegemonische invloed’ uit op de culturele wereld. De PCI onderscheidde zich ook door een massale politieke participatie van zijn militanten. De partij liet links Europa dromen.
Voormalig RTBF-journalist Hugues Le Paige is goed geplaatst om de geschiedenis van de PCI te reconstrueren want hij was jarenlang correspondent in Rome. Hij was erbij toen de laatste belangrijke leider van de PCI, Enrico Berlinguer, op 13 juni 1984 in Rome begraven werd en zo’n 2 miljoen Italianen – 1 miljoen volgens Wikipedia – voor hem de straat opkwamen. Hugues draaide ook documentaires waaronder eentje over het rode Toscane: “Il fare Politica – Chronique de la Toscane rouge 1982-2004”.
In zijn proloog brengt Hugues ons meteen bij de begrafenis van Enrico Berlinguer. Die was overleden nadat hij tijdens een speech op een verkiezingsbijeenkomst getroffen werd door een hersenbloeding. Amper 62 jaar. Op de begrafenis waren ook mensen aanwezig zoals de Palestijnse leider Yasser Arafat en Michail Gorbatsjov, toen nog de nummer twee van het Kremlin. Zelfs de Italiaanse fascistenleider Giorgio Almirante kwam opdagen, om eer te bewijzen aan “een extreem eerlijk mens”. Berlinguer was volgens Le Paige een timide en discrete man, een stille kracht met toch een bijzonder charisma. Na het overlijden van Berlinguer realiseerde de PCI voor het eerst ‘le sorpasso’: de partij werd voor één keer maar dan ook de enigste keer, bij de verkiezingen met 33,33 % groter dan eeuwig concurrent ‘Democratia Christiana’ (DC) die strandde op 32,96 %.
De partij van Gramsci en Togliatti
Gesticht werd de Italiaanse KP – de ‘Partito Comunista Italiano’ – PCI – op 21 januari 1921 op een congres in Livorno nadat linkse socialisten onder leiding van Amedeo Borga, Palmiro Togliatti en Antonio Gramsci uit de voor hen te reformistische, te weinig revolutionaire Italiaanse Socialistische Partij (PSI) waren gestapt.
Het waren jaren van felle klassenstrijd in Italië waarbij de in 1910 opgerichte en nog steeds bestaande organisatie van het Italiaanse Patronaat – ‘Confindustria’ – knokploegen op stakende arbeiders af stuurde. Dat patronaat financierde ook de opkomst van de vroegere socialist Benito Mussolini die een nieuwe, fascistische partij stichtte en in 1922 de macht greep. Daarop werd ook de intellectueel van de PCI, Antonio Gramsci, gevangengezet. Maar in de gevangenis kon Gramsci ver van het interne gekrakeel in de PCI en de druk van Stalin op de communistische partijen wereldwijd, zijn theorieën over culturele hegemonie ontwikkelen. Tot hij in 1937 overleed.
In zijn tweede hoofdstuk gaat Hugues Le Paige diep in op de betekenis van Gramsci (1891-1937) die er allesbehalve van uitging dat revoluties zomaar automatisch uit economische crisissen zouden voortvloeien. Daarvoor is ook een revolutionair gedachtengoed nodig. Een synthese van de onderbouw (de economie, waar Marx zo de nadruk op legde) en de bovenbouw (cultuur en ideologie). En dus is een communistische partij nodig die de capaciteit heeft om zich te bezinnen, om te debatteren, om voorstellen te doen en om te leiden onder de vorm van een intellectueel collectief. Gramsci zijn gedachtengoed zal lang na zijn dood blijven naleven en wordt nu zelfs door extreem rechts – in België bijvoorbeeld Filip Dewinter – aangehaald.
In Wereldoorlog Twee streed Mussolini aan de kant van Hitler maar al in 1943 landden de geallieerden op Sicilië en begon in Italië een burgeroorlog waarbij de communisten een hoofdrol speelden in de strijd tegen zowel Italiaanse fascisten als de Duitse troepen.
PCI-leider Togliatti keerde terug uit Moskou en hielp de PCI uitgroeien tot een massa-partij, die sterk Italiaans was. De PCI werd dan wel een grote partij maar door de anticommunistische Koude Oorlog-mentaliteit van eind jaren 40 en de jaren 50 bleef de partij aan de zijlijn staan. De sfeer in die dagen was vaak grimmig in Italië en de repressie van sociale bewegingen bikkelhard.
In die context werd Togliatti op 14 juli 1948 het doelwit van een moordaanslag. De partijleider overleefde het net zoals hij eerder in Moskou de ‘zuiveringen’ van dé grote communistische roerganger Stalin weten te overleven had.
Dat de PCI voor de gewone Italiaanse arbeider eind jaren 40 en in de jaren 50 heel belangrijk was illustreert Hugues Le Paige aan de hand van de film ‘De fietsendiefstal’ van Vittorio de Sica waarin een door de diefstal van zijn fiets werkloos geworden arbeider nadat hij door de politie wandelen gestuurd werd, zijn toevlucht zoekt en steun vindt bij de lokale communistische afdeling. De Italiaanse KP was op dat moment echt op alle terreinen actief, zowel cultureel, met vormingen, feesten, media enzoverder. De partij was ook stevig lokaal ingepland.
1956: een scharnierjaar
Begin 1956 beefde wereldwijd de communistische beweging toen Sovjet partijleider Chroesjtsjov in een eerst geheimgehouden rede, een aantal van de misdaden van Stalin aankloeg. Eind 1956 volgde de onderdrukking door Sovjet-troepen van de Hongaarse opstand. De Italiaanse vakbond CGIL die dicht bij de PCI stond, veroordeelde bij monde van zijn secretaris generaal Giuseppe di Vittorio, de Sovjet-invasie. Di Vittorio kreeg daarvoor de volle laag van alle leiders van de PCI. Alle ? Neen, één deed daar niet aan mee: de jonge Enrico Berlinguer. De PCI-leiding betaalde haar stellingname door het vertrek van belangrijke intellectuelen en het verlies van zo’n 200.000 leden.
Ondertussen was de Italiaanse economie aan een opgang toe en werd het land een belangrijke industriële macht met weliswaar een groot onevenwicht tussen het noorden en het zuiden van het schiereiland. Voor de economische opgang betaalden de arbeiders een hoge prijs in de vorm van lage lonen.
In 1964 verloor de PCI haar secretaris-generaal toen Palmiro Togliatti tijdens een vakantie op de Sovjet-Krim plots overleed. Luigo Longo trad aan als opvolger; een overgangsfiguur. Togliatti’s favoriet Berlinguer werd nog te jong geacht.
Die is echter wel actief in het zoeken naar uitbreiding van de bondgenootschappen van de PCI met o.a. de antikoloniale bewegingen waarvoor hij heel wat afreist. En uiteraard zijn er ook al de maatschappelijke contestatie-bewegingen die uiteindelijk zullen leiden naar wat Hugues Le Paige omschrijft als “de lange mei 68”. Mei 68 kende inderdaad een lange voorgeschiedenis en zou ook nog lang nazinderen. In Italië gaf het ook het ontstaan aan een buitenparlementaire linkerzijde van wie de PCI het verwijt krijgt dat ze te gematigd geworden is.
1968 is ook het jaar van de onderdrukking van de Praagse lente door Sovjet-troepen. Dit keer neemt de Italiaanse KP heel duidelijk stelling: ze schaart zich resoluut aan de kant van de Tsjechoslovaakse hervormers onder leiding van Alexander Dubcek. Berlinguer gaat het Italiaanse standpunt ook verdedigen in Moskou maar daar wordt daar niet mee gelachen. Eén van de gevolgen is dat de financiële steun van de Sovjet-Unie aan de PCI in 1969 daalt van 5,6 naar 3,7 miljoen dollar. “De autonomie heeft zijn prijs” noteert Hugues Le Paige.
“De jaren Berlinguer”
In deel twee ook weer een tweedeling. Hoofdstuk 8 titelt : “Le premier Berlinguer”. Die eerste Berlinguer kan je samenvatten als de man die, na zijn aantreden als secretaris-generaal dat volgde in maart 1972 op de dood van Luigi Longo, zou proberen om met de grootste Italiaanse partij, de ‘Democratia Christiana’, tot een akkoord te komen om samen te regeren. Berlinguer werkte in die jaren ook het concept van het Eurocommunisme uit: een communisme dat resoluut democratisch zou zijn.
AIs belangrijkste partner voor Berlinguers ‘historisch compromis’ aan katholieke kant was er Aldo Moro. Maar die aarzelde altijd weer én Italië kende destijds grote binnenlandse spanningen. Bovendien was er de niet-aflatende Amerikaanse druk op de DC om absoluut niet met de communisten samen te gaan.
1975-1976 werd volgens Hugues Le Paige misschien wel de gelukkigste periode uit de geschiedenis van de PCI. Die zette bij de gemeentelijke en regionale verkiezingen van 1975 de geweldige score van 33,5% van de stemmen neer. Amper iets minder dan de 35,3 % van de DC. In 1976 opnieuw een verkiezingssucces: 34,4%. Maar de DC blijft de grootste met dit keer 38,7%. De socialisten van PSI halen dat jaar 9,2%, een historisch minimum wat Bettino Craxi toelaat om zich meester te maken van de partij.
Na die verkiezingen met twee winnaars, zoals Aldo Moro het uitdrukt, verwacht de aanhang van de PCI een regeringsdeelname. Maar kunnen de communisten wel in zee gaan met een christendemocratie die verantwoordelijk is voor de vele kwalijke kanten van de Italiaanse politiek ? Met name de wijdverbreide corruptie !
Alles zal echter kantelen op 9 mei 1978: die dag vermoorden de ‘Rode brigades’ de door hen ontvoerde Aldo Moro. Ze geven daarmee doelbewust de doodsteek aan het historisch compromis tussen communisten en christendemocraten. De moord op Moro zal ik me altijd blijven herinneren doordat ik de avond nadien als student door de straten van Leuven stapte met een AMADA-vriend die vrolijk liep te roepen ‘Aldo Moro e morte ! Aldo Moro e morte !” (AMADA: de maoïstische voorloper van de huidige PVDA/PTB)
Het jaar daarop, in 1979 dus, besloot Berlinguer zijn steun aan de DC-regering onder leiding van de corrupte Giulio Andreotti op te zeggen. Want het mogelijk maken – ter wille van het economisch ‘herstel’ van Italië of dat was toch de bedoeling – van Andreotti’s harde beleid, werd de KP door velen kwalijk genomen.
“Le second Berlinguer”
Gebotst als hij was op het onvermogen van de DC om te veranderen, gesaboteerd vanuit Washington én geconfronteerd met een nieuwe fase in het kapitalisme, die van het ultra-liberalisme dat gemeenzaam aan de figuren Thatcher en Reagan gekoppeld wordt, gaat Berlinguer op zoek naar nieuwe bondgenoten van de arbeidersklasse: met name de vrouwenbeweging, de jongeren, de pacifisten, de ecologisten.
Hij maakt het zichzelf echter moeilijk door zich voorstander te tonen van een niet door iedereen begrepen soberheidspolitiek, als alternatief voor het (veel verleidelijker) consumptiekapitalisme. Een keuze die weliswaar terecht is vanuit ecologisch standpunt en waarmee Berlinguer zelfs als één van de voorlopers van het ‘décroissance’-denken gezien kan worden.
Door ook de nadruk te leggen op de ‘morele kwestie’ zet hij zich af tegen de wijdverbreide corruptie in Italië, iets wat hem noodzakelijkerwijze in botsing brengt met de christendemocratie die helemaal gedegenereerd is. Denk hierbij aan de beruchte loge ‘P2’ waarin heel wat machtige Italiaanse kopstukken elkaar vinden, waaronder ook ene Silvio Berlusconi. Het affairisten-regime van de DC zal pas in 1991 de genadeslag krijgen door de ‘Propere handen-operatie’ van de Milanese rechters.
Tussendoor laat Hugues Le Paige de kritiek aan bod komen van de Belgische trotskisten-leider Ernest Mandel op zowel het eurocommunisme als op de stellingen van Gramsci. Kort samengevat: Mandel vindt het allemaal te ambigu, te flou …
Ook andere critici zoals Enzo Traverso komen ter sprake. Traverso omschreef de PCI als een communistische sociaaldemocratie. Rare combinatie.
Le Paige blijft echter Berlinguer verdedigen in zijn poging om communisme en democratie te verenigen omdat echte democratie pas mogelijk wordt voorbij het kapitalisme. Iets wat mezelf ooit ook eens door een Gentse staalarbeider werd uitgelegd die stelde dat je pas in een samenleving waarin niemand behoeftig is, aan echte democratie kunt toekomen.
Berlinguer had het in zijn tijd echt niet gemakkelijk omdat hij ook aan de linkerzijde geconfronteerd werd met één van de meest corrupte Italiaanse politici van zijn generatie: de zogenaamd sociaaldemocratische Bettino Craxi die uiteindelijk voor al zijn gesjoemel zal aangehouden worden en naar Tunesië zal vluchten.
Op pagina 178 geeft Hugues Le Paige misschien wel de beste omschrijving uit het boek van wat Berlinguer beoogde. Ik vertaal het even letterlijk:
“Strijden voor de waarden van broederlijkheid, solidariteit, de bevrijding van elke vorm van onderdrukking, de volledige bevestiging van de persoonlijkheid van elke mens, en het meest fundamenteel, strijden voor de waarde van de democratie, de effectieve tussenkomst en de participatie van het volk in de omschrijving van de doelstellingen die de ontwikkeling van de samenleving en de actie van de staat moeten omkaderen, inbegrepen de middelen om daartoe te komen: ziedaar hoe Berlinguer omschrijft wat het betekent communist en revolutionair te zijn in een democratisch land.”
Dat alles schuift Berlinguer naar voor in een tijd waarin het ultraliberalisme – of neoliberalisme – zegeviert en de sociaaldemocratische partijen verworden tot sociaal-liberalen. In die context gaat het Italiaans patronaat begin jaren 1980 over tot grote herstructureringen en massaontslagen zoals die bij Fiat in Turijn. (Min 83.000 arbeidsplaatsen op 6 jaar tijd !) Waar uiteraard groot vakbondsprotest tegen georganiseerd wordt. Het patronaat geholpen daarbij door Craxi, zal ook blijven proberen om de vakbonden te verdelen.
Allemaal problemen en uitdagingen voor Berlinguer die er wel in slaagt om aansluiting te vinden bij de groeiende feministische beweging.
Maar op 7 juni 1984 volgt de fatale hersenbloeding tijdens en toespraak in Padua en op 12 juni overlijdt Berlinguer op 62-jarige leeftijd. Met als gevolg een tijdelijke heropleving van de partij die zoals al vermeld, bij de verkiezingen voor één keer de grootste wordt.
Deel drie: « un suicide assisté »
Wat dan nog volgt is één grote afgang. Berlinguer wordt opgevolgd door alweer een transitiefiguur, Alessandro Natta. Hij zal het uitzingen tot 1988 wanneer hartproblemen hem tot ontslag dwingen. Dan is het aan Achille Occhetto om secretaris-generaal te worden. Hij wil de partij omvormen tot een soort sociaal-democratie om eindelijk te kunnen meeregeren. Door middel van heel wat maneuvers en terwijl er in de partij grote debatten plaatsvinden, zal Occhetto finaal in zijn doel ook slagen.
Hier moet wel weer de internationale context er bijgehaald worden. De titel van hoofdstuk 15 luidt als volgt: “Sterft de PCI in Berlijn ?” Meer bepaald op de ruïnes van de muur van Berlijn. Die titel staat er dus wel, maar in dit derde deel vind ik dat Hugues te weinig aandacht schenkt aan de enorme impact van niet alleen de val van de Muur in 1989 maar ook aan het proces richting het uiteenvallen van de Sovjetunie in 1991.
Wie zich de overgang van de jaren ’80 naar de jaren ’90 van de vorige eeuw nog herinnert, weet dat het toen echt het einde leek voor alles wat communistisch was. Vandaar dat ook in Italië de vice-directrice van het Gramsci-instituut, Claudia Mancini, ging gewagen van de “ruïnes van het marxisme”.
En net zoals het uiteenvallen van de Sovjetunie het leven van miljoenen in de Sovjetunie opgegroeide mensen zou verscheuren, zo verscheurde de ontbinding van de Italiaanse KP de levens van talloos veel Italiaanse militanten. Maar over het “communistische volk”, over wat communisten dreef en wat hen verbond, werden maar weinig studies gemaakt, stelt Hugues Le Paige vast. Twee documentaires wel: ‘La Cosa’ van Nanni Moretti en het al vermelde « Il fare Politica » over het rode Toscane, van Hugues zelf.
Het was echter partijleider Achille Occhetto die de PCI de doodsteek gaf op enkele congressen waarop wel nog hevig gedebatteerd werd maar zonder dat dit kon voorkomen dat het doek definitief viel op 3 februari 1991. Occhetto kon wel een nieuwe partij gaan leiden, de ‘Partito Democratico della Sinistra’ (PDS), waarna de marxisten zich onder leiding van Armando Cossutta afscheidden onder de naam ‘Partito della Rifondazione Comunista’. Geen van beiden werd een groot succes en na de verkiezingsnederlaag van 1994 – met maar 16,10 % voor PDS en 5,61 % voor de ‘Rifondzione’ – werd Occhetto zelf aan de kant gezet.
De PDS zal later ook nog de letter S laten vallen (‘sinistra’ staat in het Italiaans voor links) en als ‘Partido Democratico’ bestaat ze nu nog. Onder partijleider Walter Veltroni evolueerde de PD in de richting van de Amerikaanse ‘Democratische Partij. Veltroni ontkende zelf ooit een ‘ideologische communist’ te zijn geweest en hij werd daarin bijgetreden door Miriam Mafai, de volgens Hugues Le Paige ‘briljante journaliste’ van partijkrant ‘Unita’ en van ‘La Repubblica’ die in 1996 een zware aanval lanceerde tegen Berlinguer. Volgens haar moest Berlinguer volledig vergeten worden om zo definitief de communistische traditie te vergeten. En vergeten, dat is wat er sindsdien gebeurd is, besluit Hugues Le Paige. Een vergeten dat de Italiaanse linkerzijde volgens hem paralyseert. Verlamt.
Epiloog: “De erfenis terugvinden”
In zijn epiloog probeert Hugues Le Paige lessen te trekken uit het uiteenvallen van wat eens zo’n machtige volkspartij was. Tal van oorzaken passeerden al de revue waaronder het blijvend veto van Washington tegen regeringsdeelname maar er was ook het onvermogen van de PCI om de capaciteit in te schatten van het kapitalisme om zich te herstructureren. Met alle bijhorende sociale en culturele evoluties. Het in de vergetelheid laten verdwijnen van de decennialange Italiaanse communistische ervaring, heeft volgens Hugues Le Paige de Italiaanse linkerzijde verlamd en toegelaten dat Berlusconi gedurende twee decennia het land en zijn cultuur vercommercialiseerde.
Anno 2024 is 1991 al 33 jaar geleden en wat voor maatschappelijke veranderingen heeft de wereld, heeft Europa sindsdien niet nog te verwerken gekregen ? Er is de klimaatproblematiek, er is de vluchtelingenproblematiek met nooit eerder zoveel mensen op den dool én er is de snelle multiculturalisering van Europa waartegen extreemrechts electoraal succesvol storm loopt en waar het patronaat handig gebruik van maakt om voor een deel van de werkende bevolking de precariteit weer te doen toenemen. Hoe zou Berlinguer daar nu mee omgaan ? Hoe zou hij de erfgename van Mussolini’s MSI-fascisten die nu premier van Italië is, Giorgia Meloni, van antwoord dienen ? Met een soort beleid zoals dat in Denemarken ontwikkeld werd door de socialiste Mette Frederiksen ? Merkwaardig overigens hoeveel vrouwelijke politici – denk ook aan Marine Le Pen in Frankrijk – zich ‘profileren’ op de migratieproblematiek. Had Berlinguer dat kunnen voorzien ?
Wie kan nu voorzien hoe door de huidige oorlogen, de klimaatontregeling, de wereldwijde migratiebewegingen en bv. ook de opkomst van de zogenaamd ‘artificiële intelligentie’ (in handen van machtige multinationals à la Microsoft) de wereld evolueren zal ? Hoe lang nog dat we ons eerder het einde van de wereld dan het einde van het kapitalisme kunnen voorstellen ?
De grootste verdienste van het boek van Hugues Le Paige is dat hij ons de poging van de Italiaanse communistische linkerzijde in herinnering brengt om wel degelijk een alternatief te ontwikkelen. Met name door toedoen van dictators zoals Stalin en Mao werd heel de communistische geschiedenis voor veel mensen er eentje om zo snel mogelijk op de vuilhoop van de geschiedenis te gooien. Maar een ander communisme, een democratisch communisme was misschien ook mogelijk geweest en is het misschien nog steeds. Maar dan moet het er wel eentje zijn zonder het ‘democratisch centralisme’ dat veel communistische partijen én sommige van hun opvolgers – denk aan de PVDA/PTB – kenmerkte en nog kenmerkt. Zonder de hiërarchische ‘top down’-aanpak die maakt dat als de leiding het begeeft, heel het kaartenhuis ineenstort.
Overigens bestaat er zoiets als een sociologie van het verenigingsleven en die brengt ons een oude volkswijsheid over familiebedrijven in herinnering: de eerste generatie bouwt op, de tweede zet het verder en de derde generatie laat alles weer teloorgaan … Reden waarom vernieuwing steeds nodig is, maar dan liefst wel met een goed historisch inzicht in het werk van de voorgangers, want wie de geschiedenis niet kent, is al te vaak gedoemd haar fouten te herhalen.
Hugues Le Paige, “L’héritage perdu du parti communiste italien – Une histoire du communisme démocratique’, Les impressions nouvelles, Bruxelles, 2024, ISBN 978-2-39070-120-0 ; 20 euro, info@lesimpressionsnouvelles.com