Dree Peremans sr. Naar de bronnen van de folk. EPO, Berchem, 2006. 207 blz. € 20.
De tweede helft van de jaren 1960 zal in het geheugen van velen blijven hangen zijn als jaren van geweld: gewelddadige protesten in 1966 in Zwartberg tegen de sluiting van de mijnen, hevige rellen in Leuven en elders toen de Belgische bisschoppen besloten de Walen in Leuven te houden; een gewelddadig jaarbegin in Leuven en heel Vlaanderen in 1968 rond de kwestie “Leuven Vlaams” en daarna de mei-revolte in Parijs die uitdeinde over heel Europa. Met zijn uitlopers in de terroristische Duitse “Rote Armee Fraktion”, de Italiaanse “Brigate rosse” en het Japanse “Rode Leger”.
Tussen al dat geweld heen door klonken op de radio, op muzikaal gebied, heel nieuwe tonen. Wannes van de Velde zong onder meer over “de jager die uit jagen ging”, Walter De Buck had het over “zijne vlieger” die opging en Willem Vermandere bezong de “mensen van te lande”. “De Vlier” liet, onder impuls van Hubert Boone, zijn eerste tonen weerklinken. En eens de stofwolken van de revolutionaire en anarchistische periode in Leuven waren opgetrokken, was er plots de groep Rum. Waarvan de “wereldpremière”, dixit wijlen de stichter van de groep, Dirk Lambrechts (+ 17.10.06), die geen kleine overdrijvingen vreemd waren, in september 1969 in een jeugdclub in Willebroek plaats had.
Het jaar 1968 was een keerpunt. Niet alleen had de periode van autoritair gezag plaats moeten maken voor “inspraak” en “medebeheer” in vele instellingen, de “kleinkunst” moest wijken voor (de revival van) de folk, de volksmuziek en/of de traditionele muziek. Alle drie begrippen, waar geen sluitende definities van bestaan, maar die Dree Peremans in zijn boek toch zo nauwkeurig als mogelijk probeert af te bakenen.
Dree Peremans is daar de geknipte man voor. Niet alleen is hij afkomstig van Nederokkerzeel, de bakermat van De Vlier; is hij familie van Hubert Boone, die zijn hele leven lang al bezig is met volksmuziek (zowel academisch als praktisch: na De Vlier met Het Brabants Volksorkest), maar was hij, tot hij, zoals zovele jonge “ouderen van dagen” (de auteur van dit stuk weet hier ook over mee te spreken) aangepord werd om “op te hoepelen”, producer bij de radio en specialist in de “folk”.
Gelukkiglijk heeft hij begrepen dat “ledigheid des duivels oorkussen is”. Hij doodt zijn tijd niet alleen met aangename vergaderingen der “Fundación patagonista”, waarvan hij voorzitter-voor-het-leven is, maar blijft actief op zijn vakgebied. En van zijn “ballingschap” in Frankrijk (hoewel, ik vrees dat het meer “leven als god in Frankrijk” is) heeft hij gebruik gemaakt om een boek te schrijven over de folk, het onderwerp waar hij inderdaad alles van weet.
Hij heeft het de “Naar de bronnen van de folk” genoemd. Bronnen staan er zeker veel in. De auteur heeft immers in zijn leven zowat alle artiesten in het genre/de genres meermaals ontmoet en talloze gesprekken met hen gevoerd. Een deeltje – een miniem deeltje vermoedt ik – van dit materiaal is hier gepubliceerd. Maar naar onze mening is de titel wat te bescheiden want, alhoewel het zeker – god spare ons – geen encyclopedie is geworden, is het ook een “geschiedenis van de folk” hier te lande geworden. Zelfs meer dan dat, want er komen ook mensen en groepen (Laïs, Qadril) aan het woord die nog geen geschiedenis zijn, hun carrière nog niet hebben afgerond of aan het uitbollen zijn.
Als historicus (praktiserend) kunnen we ons er alleen maar over verheugen dat Dree Peremans een kleine helft van zijn boek heeft gewijd aan de mensen, die het “liederlijke” erfgoed – en dus de geschiedenis ervan – hebben verzameld, bewaard en gepubliceerd. Van Jan Frans Willems, over Florimond van Duyse tot de Frans-Vlaamse advocaat en rechter Edmond De Coussemaker (1805-1876). En dan vermeld ik er vele andere niet.
De Coussemaker was een van de merkwaardigste, vinden wij toch. Hij moet enorm veel energie en vrije tijd hebben gehad, want naast zijn werk als rechter, dit op het gebied van Vlaamse liederen en volkspoëzie, heeft hij ook, ik onderstreep hier: onder meer, een vierdelig werk, in kwarto, gepubliceerd met bronnen uit alle Noord-Franse archieven over de opkomst van het protestantisme, de beeldenstorm van 1566 en de repressie van de deelnemers. Voor geïnteresseerden, het werk heet: Troubles religieux du XVIe siècle dans la Flandre Maritime 1560-1570, 4 delen, Brugge 1897 (een anastatische herdruk werd in 1987 door Flandria Nostra te Torhout, uitgegeven). Een standaardwerk van onschatbare waarde.
Een andere figuur die ons altijd geïntrigeerd heeft is ene August Heindrich Hoffmann von Fallersleben (1798-1874). Van hem hebben we, nu al ruim 40 jaar geleden, ooit ergens een aantal in middeleeuws Nederlands geschreven gedichten gelezen.We dachten toen dat het om een of andere Duitse rijke Freiherr (baron, zoals von Münchhausen) ging die zich onledig hield met excentrieke zaken zoals het leren van Middelnederlands en het dichten in die taal. Dankzij Dree Peremans weet ik nu dat de man veel berooider en ook kleurrijker was. En er in slaagde met zijn neppoëzie zelfs de toenmalige dichterspaus Willem Bilderdijk om te tuin te leiden. Deze dacht dat de hem door Hoffmann von Fallersleben voorgelegde tekst ouder was dan Hoffmann’s suggestie dat hij uit de 15de eeuw stamde. Je moet het maar kunnen. Niet verwonderlijk dat Hoffmann noteerde: “Ich ging ganz befriedigt heim”.
Dit laatste zou ik ook hebben kunnen zeggen als ik Dree’s boek niet thuis had gelezen.
(Uitpers, nr. 80, 8ste jg., november 2006)
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
De link:
http://www.groenewaterman.be/anne/index.dll?webpage=index.htm&inpartcode=296622&refsource=uitp