Er was veel aandacht voor het mislukken van de jongste Europese top in Brussel. De Europese strategienota die er in de marge is goedgekeurd glipte echter (daardoor?) door de mazen van het medianet. Dit amper 14 pagina’s tellende document met titel “Een veiliger Europa in een betere wereld”, maakt een analyse van onze veiligheidsuitdagingen: terrorisme, massavernietigingswapens (in ‘verkeerde’ handen), mislukte staten, georganiseerde criminaliteit en regionale conflicten (zie ook Uitpers nr 47).
Onze buitenwereld is onveilig want “in een groot aantal ontwikkelingslanden veroorzaken armoede en ziekte onnoemelijk leed en ernstige veiligheidsproblemen.(…) In veel gevallen hield het falen van de economische ontwikkeling verband met politieke problemen en gewelddadige conflicten. Veiligheid is een voorwaarde voor ontwikkeling.”
Tot daar is er niets mis met dit document. Het bevestigt wat wetenschappers en vredesactivisten al jaren poneren: geweld komt niet uit de lucht vallen, maar heeft maar al te dikwijls wortels in een falende economie, milieuvernietiging, begeerde grondstoffen, etc. Vorig jaar publiceerde de Wereldbank een rapport dat de band tussen armoede en burgeroorlog bevestigt.(1) Volgens dat rapport maken de arme landen 15 keer meer kans op een burgeroorlog dan industrielanden. Het rapport helpt het fabeltje van de etnische en religieuze burgeroorlogen uit de wereld, die “veel minder belangrijk zijn dan algemeen wordt aangenomen”. De risicofactoren die de Wereldbank daarin opsomt zouden zo uit de stal van de derdewereld- of vredesbeweging kunnen komen : “Als een land er economisch op achteruitgaat, afhankelijk is van export van primaire grondstoffen en een laag en ongelijk verdeeld inkomen heeft per hoofd van de bevolking, dan is het risico op een burgeroorlog zeer groot”.
Het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) publiceerde in 1994 al een rapport met daarin een pleidooi voor ‘menselijke veiligheid’ met een pleidooi om het veiligheidsdenken niet louter meer in militaire termen te bekijken en meer aandacht te geven aan economische, sociale en milieufactoren. Het lijkt erop dat dit brede veiligheidsdenken eindelijk ook andere internationale instellingen heeft bereikt.
Nu komt echter de grote maar. De Wereldbank stelt in zijn rapport weliswaar dat “standaardelementen voor een ontwikkelingsstrategie – markttoegang, politieke hervormingen en hulp” niet als algemeen recept mogen worden gebruikt. Toch krijgen de mensen van de Wereldbank het niet over hun lippen om de verantwoordelijkheid van de “economische achteruitgang” van de armste landen bijvoorbeeld eens te zoeken bij de (kapitalistische) keuzes die de machtige landen maken bij het organiseren van de globale economie. De heersende teneur in het rapport zouden we als volgt kunnen samenvatten: de landen zijn ziek omdat ze zichzelf ziek hebben gemaakt. Illustrerend is de manier waarop het de problematiek van de strijd om grondstoffen schetst. Hele pagina’s gaan naar wat de wereldbank de “violence entrepreneurs” noemt, de zakenmensen-oorlogsvoerders die zich met geweld toegang verschaffen tot de rijkdommen van een land en profiteren van de zwakte van staatsinstellingen. Het klopt dat zij winst puren uit oorlog. Maar dat kan meestal maar met de hulp van multinationals. In het rapport worden ze echter vooral genoemd als slachtoffer van “afpersing door rivaliserende groepen” of slechte investeringsomstandigheden.
In onze nieuwe Europese veiligheidsstrategie klinkt het niet anders. Daar zijn de arme landen met de term ‘mislukte staten’ bedacht. Reden van hun mislukken: “Slecht bestuur – corruptie, machtsmisbruik, zwakke instellingen en gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel – en burgerconflicten tasten staten van binnen aan”. De ongelijke Noord-Zuidverhoudingen, onrechtvaardige grondstoffenprijzen, dumping van landbouwproducten, schuldenlast, wapenhandel, etc…, neen, die factoren van onveiligheid zijn ‘vergeten’. De strategienota zegt daarentegen dat we het ledenaantal van “centrale instellingen van het internationaal bestel, zoals de wereldhandelsorganisatie (WTO) en de internationale financiële instellingen (…) (moeten) vergroten en terzelfdertijd hun hoge normen handhaven”.
Goed tien jaar geleden wezen onderzoekers van het Transnational Institute (TNI) enkele van die instellingen, namelijk de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds, met de vinger omdat ze een model opleggen dat “verwondt en martelt voordat het doodt”. (2) Hun onderzoek legde een verband tussen schuldenlast en burgeroorlog. De afbetaling van die schuld zorgde voor perverse effecten : “in het actueel stadium is het sleutelelement het wegdraineren van de materiële en geestelijke rijkdom van de derde wereld voor het verminderen van de schuldenlast. Het gaat om geweld ; als antwoord daarop lijkt geweld in de ogen van enkelen de enige, of in elk geval, de beste optie. Dat geweld neemt soms de vorm aan van een opstand, soms dat van een nieuwe oorlog of in bepaalde omstandigheden dat van een klassieke oorlog…. “
Susan George, de bekende WTO-IMF-Wereldbank-criticus van TNI, citeert een studie van het Peace Research Institute in Oslo waarin gesteld wordt dat burgeroorlogen zich voornamelijk voordoen in arme landbouwlanden, met een grote schuldenlast, dalende exportinkomsten en een geschiedenis van ingrijpende IMF-bemoeienissen. “Het IMF heeft de markten van schuldenlanden in het Zuiden en het Oosten opengebroken en heeft deze landen verplicht om hun kapitaalsrekeningen te liberaliseren zodat het kapitaal naar believen kan binnen- en buitenstromen, heeft hen verplicht om zich toe te leggen op exportgewassen, heeft hen verplicht om zo goed als alles te privatiseren en open te gooien voor internationale investeringen.”
IMF en Wereldbank hebben gelukkig al wat bijgestuurd – en ooit ook de WTO? – maar fundamenteel raken aan de cocktail – critici spreken graag van heilige drievuldigheid – van liberaliseren, privatiseren en dereguleren zit er vooralsnog niet in. Binnen IMF en Wereldbank bezitten de rijke landen de meerderheid van stemmen – stemmen naargelang er kapitaal is ingebracht – wat dan tot de logica leidt dat ze nooit zullen raken aan hun eigen belangen en meer nog, zichzelf wat meer in de watten zullen leggen. Zolang zal ‘volledige schuldkwijtschelding’ het dan ook niet halen. Of zullen bedrijven uit die landen wat meer op hun wenken worden bediend, zoals we dat zien in de politiek van de privatisering van nutsvoorzieningen, zoals waterdistributie.
(Burger)oorlogen zijn maar al te dikwijls een belangrijk nevenverschijnsel van die neoliberale politiek. Ze dienen zelfs de daarbij horende belangen, maar kunnen evengoed storend werken. Daarvan hangt het af of we al dan niet ingrijpen en hoe we ingrijpen.
Ooit schreef een Amerikaans senator (en voormalig adviseur van president Reagan), Rudy Boschwitz in Time Magazine het volgende : “Als we niet onze landbouwprijzen verlagen om deze landen (de derde wereld) nu te ontmoedigen, dan zal onze wereldwijde competitieve positie verder teloor gaan en zal het steeds moeilijker worden dit te boven te komen. Deze ontmoediging zou een van de belangrijkste doelen moeten vormen van onze landbouwpolitiek”.
Het kan ook korter, namelijk door de bekende militaire deskundige, Von Clausewitz, te parafraseren: oorlog is niets anders dan economie met andere middelen.
(Uitpers, nr. 50, 5de jg., februari 2004)
Noten
(1) Breaking the conflict trap: civil war and development policy. (Wereldbank, mei 2003) is te vinden op http://econ.worldbank.org/prr/civil
(2) Susan George. L’effet Boomerang. Choc en retour de la dette du tiers monde. Editions La découverte, Parijs, 1992