Tegen de achtergrond van onze Westerse consumptie- en informatiemaatschappij tekent zich een waslijst van nakende milieucatastrofen af, die de (on)leefbaarheid van onze planeet in belangrijke mate zullen determineren. Het ‘succes’ van de technologische ontwikkelingen lijkt ‘de wereldleiders’ onder te dompelen in een roes van euforie. Dat is de boodschap die het Worldwatch Institute in haar rapport ‘State of the world 2000’ (1) naar buiten wil brengen. Het Worldwatch Institute is een non-profit organisatie die sinds 1984 wereldwijd milieuproblemen onderzoekt en daar jaarlijks over rapporteert. In het eerste rapport was de lijst van problemen al onrustbarend lang (ontbossing, erosie, tekort aan drinkbaar water, uitsterven van talrijke organismen, dalend visbestand…). Ondertussen hebben tal van nieuwe bedreigingen de kop opgestoken, die bovendien een synergetisch karakter vertonen: globale opwarming, toegenomen aantal destructieve stormen, afstervende koraalriffen, smeltende gletsjers… Lester Brown, voorzitter van het Worldwatch Institute, vat de hachelijke toestand van de aarde op een originele wijze samen: ‘Als de Dow Jones stijgt, gaat de gezondheid van de aarde blijkbaar achteruit.‘
Ondanks alle mooie woorden van (meestal mannelijke) politici en ondernemers over een ‘nieuwe economie’ die sociale en milieuaspecten zou incorporeren, ziet het er evenwel niet naar uit dat van het pad van de oude economie, die winst op korte termijn nastreeft ten koste van eco-socio-culturele destructie, zal afgeweken worden. Paradoxaal genoeg kwam op de recente conferentie van het World Economic Forum in Davos na een dubbele (!) stemming door o.a. regeringsleiders en topondernemers, tot eenieders verbazing, ‘de klimaatwijziging als grootste uitdaging voor deze wereld’ uit de bus (2). Reden te meer om de sociale en ecologische impact van het klimaatvraagstuk eens grondig onder de loep te nemen.
Wat is klimaatwijziging?
Het klimaat op aarde is het resultaat van complexe interacties tussen de atmosfeer, oceanen, landmassa’s en levende organismen. De inkomende UV-straling van de zon die praktisch volledig het aardoppervlak bereikt, wordt door de aarde geëmiteerd als IR-straling die door broeikasgassen wordt geabsorbeeerd en gedeeltelijk teruggestraald richting aarde. Dankzij een natuurlijke balans van deze gassen bedraagt de gemiddelde temperatuur van de atmosfeer op de aardkorst ongeveer 14 à 15°C i.p.v. -19°C (zonder natuurlijk broeikaseffect). Klimaatwijziging is het door menselijke activiteiten veroorzaakte – bruuske (3) – effect op het natuurlijke klimaat, gesuperponeerd op de – bijzonder langzame – natuurlijke klimaatevolutie (4). De industriële maatschappij beïnvloedt het klimaat aanzienlijk door de emissie van grote hoeveelheden broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor het natuurlijke evenwicht van deze gassen uit balans wordt gebracht. Koolstofdioxide (CO2) vertegenwoordigt het hoofdaandeel van de menselijk geproduceerde broeikasgasemissies. De verbranding van fossiele brandstoffen – kolen, olie en gas – voor verwarming, elektriciteit en transport vormt de voornaamste bron van deze koolstofemissies.
Klimaatwijziging is reëel
Er heeft een intens wetenschappelijk debat plaatsgevonden over de globale opwarming en de invloed van menselijke activiteiten op het klimaat. De broeikasnegationisten hebben dit debat handig voor hun kar gespannen om twijfel te zaaien tussen de beleidsmakers en de publieke opinie. Niettegenstaande de grote meerderheid van zowel de wetenschappers (5) als de regering van de VS, en zelfs het leeuwendeel van de privé-sector, het erover eens zijn dat klimaatwijziging reëel is, rest er een select clubje klimaatsceptici die speculeren over onzekerheden (6). Het wetenschappelijk debat stelt zich niet langer de vraag of globale opwarming zal plaatsvinden, maar eerder hoe en hoe gauw! Recente weersevenementen bevestigen niet alleen de theorie van de antropogene broeikasgassen die een globale opwarming veroorzaken, maar ook de reeds significante aantasting van het klimaat. Concentraties van broeikasgassen lopen hoger op dan eender welke periode in de laatste 220.000 jaar. Zeven van de warmste jaren van deze eeuw vonden plaats in de jaren ’90 met ’98 als uitschieter, op de voet gevolgd door ’97. De afname van de ijskap aan de Noord- en Zuidpool neemt alarmerende vormen aan. Sedert ’80 observeert men een stijging van zowel droogtes als overstromingen die ongelijk verdeeld zijn over de wereld. De bewolking is toegenomen in bepaalde regio’s, nachttemperaturen stijgen, koraalriffen zijn met uitsterven bedreigd… Als het aantal extreme weersomstandigheden die de wereld recent heeft meegemaakt – dodelijke orkanen, overstromingen en hittegolven – de voorbode zijn van wat nog komen moet, dan zal onze planeet inderdaad een harde dobber hebben aan de broeikasproblematiek. Een kleine temperatuursstijging zet bovendien het licht op groen voor de verspreiding van allerhande zowel verwachte (malaria, cholera…) als eerder onverwachte ziektes (7). De globale opwarming kan eveneens de reeds problematische wereldvoedselproductie treffen. De landbouwstrategieën die grotendeels gebaseerd zijn op gecumuleerde historische ervaring, kunnen immers gedeeltelijk in gebreke blijven in de broeikastoekomst (8).
Het Kyoto-protocol (1997)
Het Kyoto-protocol – de belangrijkste internationale overeenkomst inzake klimaatwijziging – kwam tot stand na onderhandelingen in het kader van de conventie inzake klimaatwijziging (FCC) onder de auspiciën van de VN, waaraan nagenoeg alle regeringen van de wereld hebben deelgenomen. Het Kyoto-protocol erkent het probleem van de klimaatwijziging en schrijft reducties voor van de koolstofemissies van de geïndustrialiseerde landen tegen 2008-2012. Voor de VS en Europa ligt het streefcijfer hiervoor resp. 7% en 8% onder het niveau van 1990. Ontwikkelingslanden worden hierbij niet direct verzocht om acties te ondernemen. Na het ondertekenen van de Conventie in november ’98, heeft de Amerikaanse Senaat evenwel duidelijk gemaakt dat ze deze niet zal ratificeren tenzij er belangrijke veranderingen worden aangebracht, met inbegrip van een ‘betekenisvolle participatie’ van ontwikkelingslanden. Zonder de VS – de grootste producent van broeikasgassen (9) – dreigt het protocol dode letter te blijven, daar het pas in werking treedt als 55 landen, die minimaal 55% van de emissies vertegenwoordigen, overgaan tot ratificatie. Alhoewel het protocol getuigt van een duidelijk gebrek aan éénsgezindheid en doortastendheid, ondersteunen de meeste milieugroeperingen het als een eerste stap in de goede richting en lobbyen zij – hierbij o.a. geruggesteund door kapitaalkrachtige religieuze groeperingen (10) – voor een versterking van de voorwaarden. De olieindustrie daarentegen blijft heftig gekant tegen het protocol.
Het debacle van Bonn
Om de resultaten te bereiken die opgenomen zijn in het Kyoto-protocol, mogen de landen die een reductie dienen na te streven (de zgn. Annex-I-landen) gebruik maken van een aantal ‘flexibiliteitsmechanismen’ zoals o.a. trading, joint implementation (JI) en het clean development mechanism (CDM). Met trading kunnen landen emissierechten opkopen van landen met een overschot aan emissierechten (vb. Rusland) om hun eigen doelstelling te bereiken. Bij JI kan een emissiereducerend project tussen twee Annex-I-landen, een ‘donor’ die bij een ‘gast’ financiert, de donor ter compensatie een gedeelte van de gerealiseerde emissiereducties als krediet toegewezen worden. Aansluitend hierbij is er ook een CDM gedefinieerd, waarbij de emissiereducties van een project in niet-Annex-I-landen als kredieten worden toegekend aan de financierder.
De olielobby in de VS wenst haar verplichtingen enkel en alleen na te komen op voorwaarde dat een ongelimiteerd gebruik van die mechanismen wordt toegelaten, terwijl de EU pleit voor een beperking van 50%. Dit betekent dat de VS geen substantiële reducties in eigen land wensen te verwezenlijken. De olie-lobby in de VS (i.s.m. de top van de Amerikaanse mijnwerkersvakbond (11)) blokkeren intussentijd de ratificatie – dat volgens hen een globale economische zelfmoord zou betekenen – met de argumenten dat ontwikkelingslanden door het protocol een oneerlijk voordeel bekomen en het probleem sowieso fel overdreven is. Tijdens de recente wereldklimaatconferentie (COP-5, 1-5 november 1999, Bonn) hebben de VS, die het protocol in wezen een stille dood willen laten sterven (12), hun bekrompen politiek nogmaals in de verf gezet.
Klimaatwijziging en milieuracisme
Op globale schaal ziet het er naar uit dat de klimaatwijziging het grootste onderwerp van milieuonrechtvaardigheid ooit zal worden aangezien de armen zich in de meest kwetsbare positie voor de gevolgen van klimaatwijzigingen bevinden. Het milieuprogramma van de VN (UNEP) vat dit als volgt samen: “De voorspelde impact van de klimaatwijziging zal vermoedelijk de honger en armoede in de wereld versterken […] Mensen die in grote mate afhankelijk zijn van landbouw, visvangst of boscultuur zullen hun levensonderhoud vernietigd zien […] De armen zullen het meest te lijden hebben daar zij over minder opties beschikken om weerwerk te bieden aan de klimaatwijziging“. Het meest frappante aan deze onrechtvaardigheid is het feit dat de armste mensen – zowel in het Noorden als in het Zuiden – noch een wezenlijke bijdrage hebben geleverd tot het probleem, noch financieel baat hebben gehad bij de fossiele brandstofindustrie. UNEP gaat verder met de opmerking dat de vermoedelijke effecten van de klimaatwijziging kunnen leiden tot massale migraties, sociale en politieke conflicten, én een verlies aan culturele identiteit. Meer in het bijzonder zouden laag gelegen eilanden binnen afzienbare tijd onbewoonbaar worden, terwijl volledige bevolkingen afstevenen op een onzekere toekomst als “milieuvluchtelingen”. Andere landen die vermoedelijk zullen te lijden hebben, bevinden zich o.a. in Zuid-Azië, waar het leven zeer sterk afhankelijk is van het patroon van de moessonregens, en waar overstromingen een verwoestend effect hebben. In 1998 was de wereld getuige van een pijnlijk voorbeeld van de penibele positie van landen in Centraal-Amerika tegenover orkanen zoals Mitch, die grote delen van Honduras en Nicaragua vernietigde, waarbij duizenden mensen om het leven kwamen en honderdduizenden op de vlucht werden gedreven. In hetzelfde jaar hielden nooit geziene overstromingen in Bangladesh lelijk huis. Indien de internationale gemeenschap verzuimt te investeren in het voorkomen van dergelijke rampen, dan zullen we steeds meer met beelden van menselijke ellende, vernieling en dood geconfronteerd worden. De beelden uit Mozambique die recentelijk onze tv-schermen overspoelden, laten daar weinig twijfel over bestaan (13). In rijkere landen zullen in het bijzonder de minder welgestelden de invloed van de klimaatwijziging ondergaan. Mensen met een laag inkomen beschikken over minder middelen om te verhuizen, te herbouwen, nieuwe jobs te vinden, of hun gezondheid te beschermen.
De schuld van de consument?
Een algemeen aanvaarde wijsheid schuift de schuld in de schoenen van de verspilzieke consument. Maar de mogelijkheid van een individuele consument om enerzijds zijn/haar levensstijl radicaal te veranderen en anderzijds te blijven participeren in de “mainstream” maatschappij is streng gelimiteerd. Terwijl elk individu enige verantwoordelijkheid dient te nemen voor zijn/haar impact op het globale milieu, moet men ook begrijpen dat luchtvervuiling in grote mate kan toegeschreven worden aan de historische samenzwering van de olie- en autoindustrie om openbaar vervoer te ontraden en een afhankelijkheid te creëren van benzine verslindende auto’s. De mogelijkheid van de consument om het klimaat positief te beïnvloeden, wordt gedwarsboomd door de impact van de grote ondernemingen die instaan voor de ontginning, transport, raffinage en distributie van olie, nog altijd de primaire bron van koolstofemissies. Slechts 122 bedrijven nemen 80% van alle koolstofemissies voor hun rekening. En slechts vijf multinationale oliebedrijven – BP Amoco, Shell, Exxon Mobil, Chevron en Texaco (14) – produceren olie die bijdraagt tot 10% van ’s werelds koolstofemissies. Terwijl deze vijf bedrijven en hun bondgenoten in de Amerikaanse Senaat alles in het werk stellen om de consument de zwarte piet van de gigantische energieconsumptie toe te spelen en om “ontwikkelingslanden” een gebrek aan adequate stappen te verwijten om de globale opwarming in te perken, overschrijden de emissies van de brandstof die zij produceren ruimschoots het totaal aan broeikasgassen van Centraal-Amerika, Zuid-Amerika en Afrika tesamen!
Olie-onrechtvaardigheid
Deze en andere broeikasgangsters drijven de wereld naar de globale ecologische afgrond en zetten tegelijkertijd meedogenloos de vernietiging van de gezondheid en het welzijn van locale gemeenschappen en ecosystemen voort, daar waar de winst van olie lonkt. Met de hulp van de WHO en subsidies van de Wereldbank expanderen de broeikasgangsters hun exploratie naar nieuwe, niet in kaart gebrachte ecosystemen met een indigene bevolking. Big Oil slorpt eveneens nieuwe geprivatiseerde oliebedrijven op in landen zoals Rusland, Brazilië en Venezuela. De locale gemeenschappen die zich organiseren om hun mensen- en milieurechten te beschermen, worden hierbij maar al te vaak geconfronteerd met regeringsrepressie die in samenspraak met oliegiganten zoals Shell, TotalFina en Chevron verloopt. De escapades van TotalFina in Birma spreken hierover boekdelen (15). Intussen hebben tankers en pijpleidingen die toebehoren aan bedrijven zoals Texaco en Exxon Mobil olie in rivieren en zeeën laten lekken, waarbij marine-ecosystemen verwoest werden en het levensonderhoud van locale vissersgemeenschappen in het gedrang kwam. Het ongeval met de olietanker Erika, gecharterd in naam van TotalFina, toonde eens te meer aan dat afschuiven van verantwoordelijkheid, zowel van de oliepotentaten als van de EU-instituten en de lidstaten, leidt tot een niet te tolereren impact op gezondheid en milieu (16). Ondertussen voeren de broeikasgangsters besparingen door in hun thuisbasissen, door het ondergraven van de gezondheid en veiligheid van hun arbeiders en het afstoten van jobs, om op die manier “competitief” te blijven. Daarenboven sluiten ze onderling fusies waaruit een groep van immens grote bedrijven oprijzen – kolossen van een schaal die, sedert het uiteenvallen van de Amerikaanse oliegigant Standard Oil, bijna een eeuw geleden, van het wereldtoneel verdwenen waren.
Besluit
Het klimaat kan onmogelijk opnieuw in balans gebracht worden via marktfundamentalisme (vb. verhandelbare emissie(vervuilings)rechten) en/of blind techniekoptimisme (‘we zullen er wel een oplossing voor vinden’). Er is nood aan een holistische visie die de onderlinge verbondenheid van de talrijke milieu- en sociaal-economische problemen erkent en zich baseert op het Voorzorgsprincipe (‘voorkomen is beter dan genezen’). Het IPCC, een netwerk van ’s werelds toonaangevende klimaatwetenschappers, roept dit principe in bij de argumentatie dat de onzekerheden over de exacte intensiteit en de gevolgen van de globale opwarming geen belemmering mogen vormen voor preventieve maatregelen. Sociaal-economische en ecologische duurzaamheid dienen een centrale plaats te verwerven in een rehumaniserend toekomstproject waarin het zijn het hebben overstijgt. In het klimaatdebat houdt dit o.a. een drastische reductie van koolstofemissies in zoals voorzien in het Kyoto-protocol evenals substantiële investeringen in duurzame en hernieuwbare energievoorziening vanwege zowel nationale als supranationale instanties. Op middellange termijn moet een mentaliteitsverandering teweeggebracht worden door het van jongs af aan aanleren van een aantal basisprincipes inzake milieuvriendelijkheid. Dat dit alles niet van een leien dakje zal verlopen, is evident. In die context is er een krachtig signaal gekomen vanuit Seattle – dat de rol van katalysator kan vervullen – waar voor de eerste keer in de geschiedenis allianties zijn gesmeed tussen de meest diverse bewegingen (vakbonden, ecologisten, boeren- en mensenrechtenorganisaties, feministen, derdewereldbewegingen…), die voorheen soms (schijnbaar) tegengestelde belangen verdedigden. Geconfronteerd met de destructieve sociale en ecologische gevolgen van de dictatuur van de financiële markten, moeten al deze bewegingen, in een sfeer van solidariteit, de toekomst opnieuw in eigen handen nemen, via de strijd van onderuit voor een democratisch gecontroleerde ‘eco’-nomie.
Noten
- ‘State of the world 2000’, Worldwatch Institute (www.worldwatch.org).