Ignacio Ramonet. Irak. Histoire d’un désastre. Uitg. Galilée, Parijs. 201 blz.
Twee jaar na het begin van de oorlog tegen Irak, en ruim 1.500 Amerikaanse doden later, wist president George W. Bush de wereld kond te doen dat het alsmaar beter gaat in Irak. Zowat 25 miljoen Irakezen zijn nu “vrij”, levensstandaard en voorzieningen allerhande verbeteren gestaag, aldus de president.
Beweringen die haaks staan op wat de Irakezen zelf en vele waarnemers, waaronder de samenstellers van het jaarlijkse verslag van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken over de mensenrechten rapporteren. In de editie 2004 staat immers te lezen dat er, alhoewel “in zijn geheel genomen” de mensenrechten in Irak worden gerespecteerd, “ernstige problemen” blijven. Het gaat om arbitraire vrijheidsberovingen, foltering, slechte levensomstandigheden in de gevangenissen en regelrechte moord op gevangenen. Merkwaardig aan dit rapport is dat het enkel handelt over de Iraakse autoriteiten niet over de Amerikaanse bezettingstroepen. Volgens The Lancet hebben die ruim 100.000 Irakezen gedood. Hun folteringen in Abu Ghraib en andere gevangenissen werden over heel de wereld berucht door de kiekjes die de soldaten van hun “heldendaden” maakten. En ze slagen er maar niet in de Irakezen water, elektriciteit en benzine te bezorgen. De werkloosheid beloopt zowat 60 %, geneeskundige zorgen en onderwijs zijn slechter dan ooit. De situatie is erger dan tijdens de embargo-jaren. Je moet het maar kunnen met miljarden dollar aan beloofde hulp en miljarden dollar olie-inkomsten. Maar dat geld schijnt in rook op te gaan (zie Miljarden dollars van VS-belastingbetaler en Irakese burgers verdwenen of gestolen, Uitpers, nr. 62, maart 2005). Als men dat alles onder ogen neemt is de titel van Ignacio Ramonet’s jongste boek “Irak. Histoire d’un désastre” zeker geen “overstatement”.
Volgens Ramonet werd de beslissing om Irak aan te vallen al genomen op woensdag 21 november 2001, 71 dagen na de aanslagen van 11 september. Toen vroeg Bush op een vergadering van de Nationale Veiligheidsraad aan zijn minister van Defensie Donald Rumsfeld welk militair plan hij had voor Irak. Daarmee werd het raderwerk dat zou leiden tot de invasie in maart 2003 op gang gebracht.
Daarmee is Ramonet vertrokken. Hij onderzoekt waarom Bush en zijn neoconservatieve medestanders zo hard focusten op Irak, ook al waren en zijn er geen aanduidingen dat Irak massavernietigingswapens had en banden had met Osama bin Ladens beweging Al-Qaeda. Hij onderstreept het gevaar voor de wereld van een unilaterale aanpak en van de pretentie van de “neocons” dat de Verenigde Staten het recht hebben eventuele toekomstige bedreigingen met geweld aan te pakken. Hij legt de manipulaties, onder meer van de media, bloot, die deze politiek moeten “verkopen” aan de wereld. En natuurlijk vertelt hij wat er allemaal is misgelopen en de Iraakse kwestie tot een ramp (désastre) heeft gemaakt.
Echt nieuwe inzichten en gegevens brengt Ramonet niet aan. Wie de Amerikaanse politiek en het Midden-Oosten op de voet volgt zal weinig nieuws in ontdekken in zijn boek. Het is een synthesewerk, geen echt origineel onderzoek, maar wel zeer vlot geschreven en tot een zeer leesbare 200 bladzijden beperkt.
Paul Vanden Bavière
(Uitpers, nr. 63, 6de jg., april 2005)