Jean Hatzfeld. Seizoen van de machetes, het verhaal van de daders. Uitg. De Bezige Bij, 2004
Het boek dat Jean Hatzfeld schreef is wel bijzonder. Het tracht ons een beeld te scheppen van de genocide in Rwanda 1994 door de moordenaars te laten spreken. Hij ging een tiental mensen langdurig in de gevangenis opzoeken en beloofde de gesprekken pas publiek te maken nadat hun geval door de rechter was behandeld.
Je krijgt een veelheid kleine en grote beweegredenen waarom inderdaad een deel van de Rwandese bevolking bereid was hoofdacteur te worden van een slachting op buren, vrienden of onbekenden. Wat bij mij sterk is blijven hangen is de groepsdwang om te participeren aan de moordpartijen. Het algemeen klimaat was al (tientallen) jaren gekneed in een wij-zij relaties. De moordenaars getuigen daar duidelijk over, niet zozeer als excuus – wat je bij dergelijk boekconcept zeker zou kunnen verwachten – maar eerder als schets van het breder kader waarin de Rwandese samenleving evolueerde. Allen spreken ze over de organisatoren van de slachting: de interahamwe. Ze lijken ze te beschouwen als een externe factor – waar ze soms de mensen wel persoonlijk van kennen – die hen meenam om op jacht gaan naar schuilende Tutsi’s in de moerassen. Na enkele dagen lijkt er een bijkomende reden de bovenhand te halen: de verdeling van de buit. Wie zich het actiefst toonde in de slachting, mocht op de eerste plaats staan als huizen, golfplaten, gronden, vee werden verdeeld. Alom aanwezig is ook het bier. En de groepsgeest. Je kon of mocht niet onder doen, of je werd publiek berispt, de buit ging aan je neus voorbij en je werd gedwongen tot meer brutaliteiten. Zo zag je Hutu mannen die met een Tutsi waren getrouwd als actiefste beulen optreden, om zo het leven van hun vrouw misschien te kunnen redden.
Het is een aangrijpend boek. Het is zeker geen treinliteratuur. Het boek bekleeft. Maar ik blijf toch een beetje op m’n honger zitten bij het macro-beeld "waarom". De auteur tracht af en toe vergelijkingen te maken met de holocaust. Hij hoort van de geïnterviewden hoe de bevolkingsgroepen tegen mekaar aankeken: een latente haat die maar moest worden aangewakkerd om tot wreedaardig geweld op te laaien. De vraag is dan waarom werd de haat aangewakkerd. En daar kom je niet uit enkel op basis van de persoonlijke verhalen van de daders. Een hoofdstuk met bredere analyse, die volgens mij zeker in het economische zit, ontbreekt toch wel. In Vrede hebben we hieromtrent de thesis aangehouden dat Rwanda over zo weinig economisch potentieel beschikt dat wie rijk wil worden zowel de economische als de politieke macht moet in handen hebben. De Arusha-akkoorden verplichtten de kliek rond de president de macht te delen met de terugkerende Tutsi’s. En dat was een absolute bedreiging van hun positie. Precies daarom moest, in onze kijk, de haat tegen de Tutsi’s naar een hoogtepunt worden gedreven.
Maar naast deze bemerking geeft het boek een bijzonder interessant beeld van de psychologie van de daders. Meer dan het lezen waard.
(Uitpers, nr. 57, 6de jg., oktober 2004)
(Eerder verschenen in Vrede, tijdschrift voor internationale politiek september 2004)