“Veel mensen, die Cuba en Miami goed kennen, hebben opgemerkt dat elk een bijzondere spiegel van de ander is. … Het is onmogelijk om de Cubaanse Revolutie te begrijpen zonder Miami te begrijpen, en het is onmogelijk om Miami te begrijpen zonder de Cubaanse Revolutie te begrijpen”, schrijft Ada Ferrer op pagina 419 van haar magistrale Pulitzer Prize Winner boek: Cuba. An American History. Ze is sinds 1995 de Julius Silver Professor van History and Latin American and Caribbean Studies aan de New York University.
Bij vorige gelegenheden was Miami voor mij een stopover op weg naar Latijns-Amerika. Nu ik enkele weken in Miami vertoef, ben ik gefascineerd geraakt door deze culturele, ideologische en etnische melting-pot.
Het boek van Ada Ferrer heeft als een goede gids gediend. Het is een poging om de binaire interpretaties van Washington en Havana te corrigeren en deels zelfs te weerleggen. Het verhaalt meer dan vijf eeuwen en maakt ons getuige van de ontwikkeling van de moderne natie, met zijn dramatische staat van dienst van verovering en kolonisatie, van slavernij en vrijheid, van onafhankelijkheid en gemaakte en mislukte revoluties. Onderweg onderzoekt Ferrer de soms verrassende, vaak gespannen intimiteit tussen de twee landen, waarbij ze niet alleen de invloed van de Verenigde Staten op Cuba documenteert, maar ook de vele manieren waarop het eiland — 140 kilometer uit de kust van Florida — vaak aanwezig is geweest in Amerikaanse aangelegenheden. De rode draad die door de 33 vlot leesbare hoofdstukken loopt, is immers de aanwezigheid van Cuba’s grotere buur in het noorden.
Een ander belangrijk doel van het boek is om binnen de spiegelende geschiedenissen de ervaringen van gewone gemeenschappen en mensen, die weinig toegang tot macht hadden, op de voorgrond te plaatsen.
Ada Ferrer
Ada Ferrer is geboren in Cuba maar opgegroeid in de Verenigde Staten. Ze reist sinds 1990 naar het eiland voor onderzoek en familie-bezoek.
Met dit boek is Ferrer niet aan haar proefstuk. Ze is reeds de auteur van ‘Insurgent Cuba: Race, Nation, and Revolution, 1868–1898’, winnaar van de Berkshire Book Prijs voor het beste eerste boek van een vrouw op welk gebied van de geschiedenis ook, en ‘Freedom’s Mirror: Cuba and Haiti in the Age of Revolution’, waarmee ze de Frederick Douglass Book Prize van het Gilder Lehrman Center aan Yale University won, evenals meerdere prijzen van de Amerikaanse Historische Vereniging.
De operatie ‘Bumpy Road’
Op 17 april 1961 voerden door de CIA gesteunde Cubaanse ballingen een ambitieuze amfibische landing uit op een afgelegen deel van de Cubaanse kust. De nu beruchte invasie van de Varkensbaai – de CIA gaf het de codenaam ‘Bumpy Road’ — was een militaire mislukking. Als de invasie was geslaagd, verwachtte Washington het einde van de opkomende revolutie in Cuba.
“Er wordt verwacht”, leest het CIA-rapport van 4 januari 1961, “dat deze operaties een algemene opstand in heel Cuba en grote delen van het Cubaanse leger en de milities zullen veroorzaken”. Ada Ferrer merkt cynisch op dat zo’n visie “optimisme is dat grenst aan waanzin” (p. 359).
In werkelijkheid waren de meeste Cubanen maar al te blij met het vertrek van Fulgencio Batista, de door de VS gesteunde militaire dictator die sinds 1933 de Cubaanse politiek met tussenpozen had gedomineerd.
Pas toen Castro’s regime rond 1963 een duidelijke wending nam naar een door de staat geleid socialisme, raakte de binnenlandse opinie verdeeld. Duizenden Cubanen ontvluchtten het eiland waar ze geboren waren (inclusief Ferrers eigen ouders), en de meesten vestigden zich in Miami.
“De Amerikanen bezaten zoveel in Cuba, en Washington was er zo aan gewend om daar de macht uit te oefenen, dat het nakomen van de beloften van de revolutie noodzakelijkerwijs de Amerikaanse belangen in gevaar bracht. Naarmate de vijandigheid van de VS steeds duidelijker werd, werd het makkelijker voor de Cubaanse regering om radicale maatregelen te verdedigen, niet alleen op basis van het verleden, maar ook op basis van soevereiniteit en patriottisme … De contouren van een groot conflict waren in vorm aanwezig van bij het begin en werden met de dag duidelijker” (p. 350).
De antipathie van Cubaanse ballingen tegenover Castro vormde het kader voor de perceptie van een groot deel van de Amerikaanse burgers (en politici !) over de eilandstaat en voor velen is er al die jaren weinig veranderd. De Cubanen die bleven, werden naar het andere uiterste geduwd en gingen hun naaste buur zien als een ‘imperialistische’ kapitalistische opperheer.
Paralellen
Ada Ferrer poogt in dit gepolariseerde historische debat enig perspectief te brengen. De betrekkingen tussen de VS en Cuba zijn niet altijd ijzig geweest, benadrukt ze. Ongeveer een eeuw vóór de breuk van Cuba met Spanje waren de culturele, economische en politieke banden tussen deze twee Amerikaanse gebieden breed en diep. Door suiker, zo betoogt Ferrer, zijn Cuba en de Verenigde Staten op een diepgaande historische parallel terechtgekomen: de gedeelde ervaring van slavernij. In de suikerrietvelden van Santiago de Cuba en op de katoenplantages van Mississippi werd het leven beheerst door precies dezelfde barbaarse omstandigheden en inhumane logica.
‘Suiker en slavernij’ verbonden Cuba en de VS sinds de landing van de Engelsen in 1762. “De Britse bezetting heeft de Cubaanse suikerindustrie niet gecreëerd, maar wel een indrukwekkende impuls gegeven. Het was een voorbode van een nieuw Cuba – en een blijvend Cuba” (p. 53).
Ferrer is hier volgens The Guardian duidelijk over: “Cuba – zijn suiker, zijn slavernij, zijn slavenhandel – maakt deel uit van de geschiedenis van het Amerikaanse kapitalisme.”
De slavenhandel stopte niet toen Engeland en Spanje deze in 1807 officieel beëindigden. Meer nog, “van alle Afrikanen die daar in de loop van drie en een halve eeuw onder dwang naartoe werden vervoerd, arriveerde meer dan 70 procent nadat Spanje de handel in 1820 illegaal maakte. (Bovendien) waren Amerikanen diep betrokken bij die illegale handel” (p. 92).
Een andere parallel is die van het kolonialisme. Beide landen zijn onderworpen geweest aan Europese (Engeland en Spanje) machten. Toch verschoven de Verenigde Staten bij de eerste kans van gekoloniseerd naar kolonisator.
Ferrer vat de rol van de VS bij de zgn. ‘bevrijding’ van Cuba in 1898 als volgt samen: “De Amerikaanse interventie in 1898 … was niet bedoeld om de Cubanen te helpen een overwinning op Spanje te behalen. Die was in ieder geval aanstaande. De Amerikaanse interventie was juist bedoeld om dit te blokkeren”. “Vertegenwoordigers van Spanje en de Verenigde Staten ontmoetten elkaar in Parijs in december 1898 om het verdrag te tekenen dat het einde van het Spaanse bewind over Cuba bezegelde. Opnieuw werden de Cubanen van de onderhandelingstafel geweerd” (p. 165). “In 1820-21 kwam meer dan 60 procent van de suiker, 40 procent van de koffie en 90 procent van de sigaren die in de Verenigde Staten werden geïmporteerd uit Cuba” (p. 86).
De Monroe-doctrine van 1823 stelde dat het westelijk halfrond niet langer openstond voor het Europese kolonialisme. Europese naties zouden zich ook niet mogen bemoeien met de geplande territoriale expansie door de Verenigde Staten. De VS konden dus de plaats van Europa innemen. “In de strijd tussen Cuba en Spanje,” schrijft Ferrer over de Amerikaanse interventie in de Cubaanse Onafhankelijkheidsoorlog, “waren het de VS die als overwinnaar uit de strijd kwamen” (p.94). Na de Spaanse nederlaag in 1898 was het de Stars and Stripes die boven Cuba werd gehesen.
US-Cuba
Over Cuba en de US-Cuba relaties heeft iedereen een mening. Maar of die op meer dan ideologie gebaseerd is, is vaak de vraag. Feit is dat in 1961, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, de Verenigde Staten de diplomatieke betrekkingen met Cuba verbraken en een embargo instelden.
Meer dan een halve eeuw duurt de impasse al voort – gedurende de ambtstermijn van tien Amerikaanse presidenten en het vijftigjarige bewind van Fidel Castro. Zijn dood in 2016 en de pensionering van zijn broer en opvolger Raúl Castro in 2021 hebben opnieuw vragen doen rijzen over de toekomst van het land.
Ondertussen heeft de politiek in Washington – het bezoek met belofte van ‘normalisering’ van Barack Obama in 2016, de omkering van dat beleid door Donald Trump en de verkiezing van Joe Biden – de relatie tussen de twee naties opnieuw tot onderwerp van debat gemaakt.
Barack Obama was, na President Calvin Coolidge in 1928, de eerste VS-president in functie die in maart 2016 Cuba bezocht. Obama verklaarde openlijk zijn verzet tegen het VS-embargo en vertelde de Cubanen dat “we hetzelfde bloed delen”, in navolging van de woorden van zijn aankondiging van een mogelijke normalisatie op 17 december 2014: “Todos somos Americanos.” “We zijn allemaal Amerikanen”.
“Obama vertrok van het voor de hand liggende: het Cuba-beleid van Washington had nooit gewerkt; er was geen logische reden om ermee door te gaan. Hij liet ook weten bereid te zijn bilaterale gesprekken met Cuba aan te gaan – zonder enige voorafgaande voorwaarden” (p. 455). Ferrer verheugt zich hierover. “Hier was een moderne Amerikaanse president die het woord ‘Amerikaans’ gebruikte als iets anders dan een synoniem voor de Verenigde Staten.”
Met nog maar acht maanden te leven was de 89-jarige Fidel Castro echter niet overtuigd. “Het eerste dat we moeten overwegen’, schreef hij in de staatskrant Granma, ‘is dat ons leven slechts een fractie van een historische seconde is en dat mensen de neiging hebben hun rol te overwaarderen” (p. 462).
Ben Rhodes, de plaatsvervangend nationaal veiligheidsadviseur tijdens Obama, die in Ferrers boek wordt opgevoerd als de architect van de al te korte normalisering van de betrekkingen met Cuba tijdens de regering-Obama, vertelde Ferrer dat hij wenste dat hij ‘Cuba: An American History ‘ had kunnen lezen voordat hij aan dat project was begonnen.
Met het aantreden van de 45e Amerikaanse president, Donald Trump, bleef er van de Obama-hotels in Cuba-aanpak niet veel meer over. Vóór Trump’s aantreden had hij reeds, in strijd met de Amerikaanse wet, de mogelijkheid laten onderzoeken om te bouwen. Ook het verbod op geldtransfers werd opnieuw van kracht, hoewel Cubanen in de Verenigde Staten gedurende de decennia van embargo, voorafgaand aan het bevel van Trump in november 2020, contante hulp mochten sturen naar familieleden op het eiland.
Ook de huidige Amerikaanse regering onder Biden zegt, benevens holle steunbetuigingen aan het Cubaanse volk, alleen maar dat haar Cuba-beleid “op pauze” staat.
Ferrers verhaal over lange verwantschap en gedeelde geschiedenis zou een sterke basis voor een beter wederzijds begrip kunnen vormen. Maar voorlopig lijken beide landen in de greep te zijn van verlamming en stilstand. Het belangrijkste verschil is dat de Amerikaanse embargostrategie er consequent niet in slaagt haar doel te bereiken (als we aannemen dat het uitgesproken doel het omverwerpen van de Cubaanse regering blijft), terwijl de Cubaanse regering er (moeizaam) in slaagt aan de macht te blijven. Daarbij is de Europese Unie momenteel de grootste export- en handelspartner van Cuba en de grootste buitenlandse investeerder op het eiland.
Kijken van buitenaf
De hoofdstad van Cuba en bij uitbreiding het eiland zelf stond ooit bekend als de ‘sleutel tot de Nieuwe Wereld’. Oliver Balch van Americas Quarterly stelt daarom: “Door het verhaal van één klein eiland stelt ‘Cuba: An American History’ Amerikanen in staat naar zichzelf te kijken door de ogen van anderen.”
Meer dan een eeuw geleden deed José Martí, Castro’s revolutionaire muze, hetzelfde in omgekeerde zin. In New York in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw zag Martí met eigen ogen de harde realiteit van economische en raciale ongelijkheid – en besloot dat zijn vaderland een andere route moest nemen.
Martí hoopte dat echte Cubaanse onafhankelijkheid, versterkt door een krachtige solidariteit met de rest van Latijns-Amerika, de groeiende imperiale macht van de Verenigde Staten onder controle zou kunnen houden.
Dat is niet de geschiedenis die Ferrer kan vertellen. Na de suiker-boom droegen na de Eerste Wereldoorlog “geld, tijd, klimaat en nabijheid allemaal bij aan de populariteit van Cuba als toeristische bestemming voor Amerikanen. Maar dat gold ook voor iets heel anders: de Amerikaanse moraal … en de ‘Prohibition’, het verbod op de productie, vervoer en verkoop van alcohol” (p. 220). “Gokken, drinken, alles leek legaal in Cuba. En dat werd een belangrijk onderdeel van hoe Amerika naar Cuba keek. Amerikaanse reizigers prezen het eiland als een plek waar alles mogelijk was” (p. 221).
Ferrers verhaal kan Amerikanen onverwachte inzichten geven in de geschiedenis van hun eigen natie en hen daarmee helpen zich een nieuwe relatie met Cuba voor te stellen. Of, zoals The Economist stelde: “Lezers zullen dit fascinerende boek afsluiten met een gevoel van hoop”.
Hoop
Ferrer besluit haar boek immers met de hoop dat Cuba en de Verenigde Staten een toekomst zullen hebben die “meer is dan de som van de acties van de twee regeringen in kwestie.” Het boek laat op overtuigende wijze zien dat het verleden veel meer is geweest dan dat.
“Die inspanning zou ons in staat kunnen stellen het heden en de toekomst ook anders te begrijpen. Als elk heden een soort kruispunt is, dan lijkt dat vooral nu het geval te zijn, nu er zoveel op het spel lijkt te staan – van het lot van de planeet tot het gevaar voor raciaal en economisch onrecht. Dit specifieke heden zou de mogelijkheid in zich kunnen dragen voor een nieuwe relatie tussen Cuba en de Verenigde Staten, een kans om voorbij de vijandschap van de afgelopen zestig jaar en de ongelijke verhoudingen van lang daarvoor te komen. Maar die toekomst zal – net als het verleden – gevolgen hebben voor miljoenen levens” (pp. 469-70). Het is en blijft een ‘bumpy road’.