Op 13 oktober 1961 wordt Louis Rwagasore, de zoon van de mwami, de koning van Urundi, en, sinds hij zestien dagen eerder op 28 september de eed afgelegd had, eerste minister van zijn land vermoord. Het gerechtelijke onderzoek naar de moord laat aanwijzingen van mogelijke Belgische betrokkenheid links liggen. Wat volgt is een uittreksel uit het net verschenen boek ‘De moord op Rwagasore, de Burundese Lumumba’ van Guy Poppe (EPO, 201, 272 blz – isbn: 9789491297052)
Als kort na de moord resident-generaal Harroy het in het ziekenhuis opgebaarde lijk van Rwagasore komt groeten, kruist hij de moeder van de prins, Thérèse Kanyonga, van wie de mwami (de koning van Urundi) in 1945 gescheiden is. Ze geeft de residentgeneraal een oorveeg. Dat geeft aan wie er in haar ogen schuld heeft aan de dood van haar zoon. Is dat louter en alleen een kwestie van perceptie?
Dat kan, maar het loont de moeite na te trekken in welke mate Belgen met gezag in het voogdijgebied voor en vooral achter de schermen een rol gespeeld hebben. We zullen tot de conclusie komen dat de reactie van Rwagasore’s moeder door meer dan alleen buikgevoel ingegeven was. We halen het archief erbij.
Hoge koloniale ambtenaren zetten in gesprekken de deur open voor een onbestrafte opruiming van Rwagasore. Zo kunnen we de verklaringen van enkele verdachten samenvatten. ‘Er schiet maar een mogelijkheid over, Rwagasore doden.’ Zo citeert een anonieme correspondent, op wie we later nog terugkomen, resident Regnier. Koning Boudewijns kabinetschef André Molitor speelt de nota van de correspondent door aan minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak. Volgens de nota spreekt Regnier de woorden uit in zijn bureau op 21 september. De verkiezingen zijn drie dagen achter de rug. De uitslag is bekend, Rwagasore’s UPRONA (Union pour le Progrès National) heeft brandhout gemaakt van de door de voogdijoverheid lang gekoesterde oppositie. In zijn bureau verkeert Regnier in het gezelschap van acht Belgen: madame Belva, Pierre Bibot, F. Gérard, Jacques, Hubert Léonard, Jacques Troquet, Testaert en Warnimont, allemaal in dienst van de voogdijoverheid of van de Burundese regering, de laatste twee als gewestbeheerder.
Gewestbeheerder Léonard is de ex-kabinetschef van Joseph Cimpaye, eerste minister in de overgangsregering. Troquet is de voormalige kabinetschef van Ntidendereza.(1) Regnier heeft zich al eerder laten opmerken door meer dan opruiende verklaringen, lezen we in de bewuste tekst. Op een dag suggereerde hij Belva dat de oppositie Rwagasore zou oppakken, hem een formidabel pak slaag zou geven en hem dan geboeid bij zijn vader afleveren, de ultieme vernedering. Bij verscheidene gelegenheden liet hij de opposanten van het Front Commun weten dat ze gewapende bendes hadden moeten oprichten om UPRONA te vuur en te zwaard te bestrijden. Een praktijk die hij in Rwanda had leren kennen, waar hij tot voor zijn aanstelling in Burundi aan de slag was.
De volgende dagen komt Regnier bij Belva herhaaldelijk terug op zijn idee om Rwagasore te vermoorden. Hij wil er kennelijk Ntidendereza, de christendemocratische voorman voor wie ze al geruime tijd het secretariaatswerk doet, voor warm maken. Als Belva Regniers woorden bij Ntidendereza ter sprake brengt, geeft die de indruk ze niet ernstig te nemen. Een andere bron, een van de beschuldigden, Jean Ntakiyica, verwoordt tijdens zijn eerste bekentenissen een ander aspect van Regniers boodschap aan de Burundese oppositie, namelijk dat wie Rwagasore uitschakelt, erop kan rekenen dat er geen al te grondig onderzoek zal volgen. Het is ongeveer in die bewoordingen dat de resident voor Burundi, Regnier, zich drie dagen na de verkiezingen uitspreekt ten overstaan van een groep Belgen met wie hij een onderhoud heeft. Ambtenaren in dienst van de voogdijoverheid en van de Burundese overgangsregering zijn op die ontmoeting aanwezig, zoals madame Belva. Verwijst Ntakiyica naar dezelfde vergadering met dezelfde Belgen als Boudewijns anonieme bron?
Het lijkt erop.
Er is hier een parallel te trekken met Lumumba. Ook over hem is er gesproken in termen van ‘éliminer’ (‘uitschakelen’) of ‘mettre hors de nuire’ (‘onschadelijk maken’). Het was aan de experts die de Lumumbacommissie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers aangesteld had om uit te maken wat de precieze draagwijdte van die termen was. Met betrekking tot wat Regnier publiekelijk – zij het en petit comité – verklaarde, geldt krek hetzelfde.
Zware beschuldigingen zonder verdere gevolgen
Op het proces in eerste aanleg komen de uitspraken van Regnier niet aan bod. Was dat de uitdrukkelijke bedoeling van de beschuldigden? We zullen het nooit te weten komen. De al eerder geciteerde advocaat Chomé besteedt er hooguit een voetnoot aan, in zijn in december 1962 in Remarques Congolaises verschenen artikel over de zaak-Rwagasore. Maar nogmaals, we mogen natuurlijk niet uit het oog verliezen dat Chomé aangesproken was om de verdediging van de mwami en Rwagasore’s weduwe op zich te nemen en dus nooit rechtstreeks met wie dan ook van de beschuldigden in contact geweest is. Vandaar waarschijnlijk dat hij niet meer dan een voetnoot besteedt aan hun beweegredenen om de voogdijoverheid uit de wind te zetten.
Het is misschien meer een veronderstelling van zijn kant dan wat anders.
De rechtbank van eerste aanleg dagvaardt geen Belgische getuigen. Het proces zoomt in op de concrete omstandigheden van de moord en niets anders. Zowel substituut Bourguignon – die als procureur des Konings dienstdoet, de facto het onderzoek naar de moord op Rwagasore geleid heeft en als Openbaar Ministerie fungeert – als de andere substituten die hem bijstaan, hebben van bij de aanhef van het onderzoek net hetzelfde gedaan. Minder dan 48 uur na de aanslag is Jean Ntakiyica de eerste om expliciet gewag te maken van de bewuste uitspraken, al weet hij niet goed wie ze precies gedaan heeft, Harroy of Regnier. Maar dat is bij zijn bron, Ntidendereza, na te trekken. Diens secretaresse, Belva, komt Bourguignon zelfs opzoeken om hem van de uitlatingen van Regnier op de hoogte te brengen. Maar een voldoende reden om hem te ondervragen is dat voor het parket niet. Er tilt kennelijk niemand zwaar aan wat Regnier op zijn Belgische onderonsje verteld heeft. Het onderzoek gaat tijdens verhoren wel degelijk met bijkomende vragen in op de aantijgingen en stelt ze te boek in de processen-verbaal, zodat we ze vijftig jaar na datum kunnen lezen, maar daarmee houdt het dan ook op. Het parket stelt geen verdere onderzoeksdaden, ook al blijkt uit de ondervragingen en verklaringen dat meer dan één persoon op een mogelijke Belgische betrokkenheid wijst. De mwami krijgt wel een convocatie in zijn bus, de resident niet. Twee maten, twee gewichten?
Het onderzoek slaat dus een reeks signalen in de wind. Neem nu de vlammende brief die een groot aantal ministers al op 14 oktober, de dag na de moord, aan Harroy schrijven. Drie dagen later, op 17 oktober, de dinsdag na de moord, brengt resident-generaal Harroy Buitenlandse Zaken op de hoogte. Negen namen van ministers staan er vermeld, acht hebben er ondertekend, onder andere minister van Binnenlandse Zaken Muhirwa, de toekomstige eerste minister. In de brief eisen ze onder meer de onmiddellijke uitwijzing van tien Belgische ambtenaren, met name madame Belva, Bibot, Gérard, Léonard, Troquet, Testaert, Warnimont, Bouvy, Ryckmans en Van de Burck.
Dat verzoek van de Burundese regering is moeilijk zomaar van tafel te vegen. Harroy wil de regering zo veel mogelijk tegemoet komen maar hij stipt aan dat er al drie van de lijst naar huis zijn, er drie anderen vertrekkensklaar staan en er nog twee hun opzegging gekregen hebben. Wat Buitenlandse Zaken Harroy suggereert te doen, blijkt niet uit het archief. We merken dat de houding van de resident-generaal verrassend tegemoetkomend is. Vijftig jaar later werpt Etienne Davignon daar licht op (2).
In de namenlijst van de Burundese regering herkennen we verscheidene namen. De eerste zeven waren aanwezig op de beruchte vergadering bij Regnier op 21 september. Van die lijst ontbreekt alleen Jacques. Bouvy, Ryckmans en Van de Burck zijn nieuw. De tien maken allemaal deel uit van de kliek van de Fays, schrijven de ministers, die ze moreel medeverantwoordelijk acht voor het scheppen van een opstandige geestesgesteldheid onder de leden van sommige politieke partijen.
Pierre de Fays is de gewezen adjunct van resident Yvan Reisdorff. Allebei nemen ze in de loop van de zomer 1961 ontslag, uit onvrede met de ommekeer in het beleid, wanneer België onder druk van de VN zijn pro-PDC-koers laat varen. Regnier neemt de plaats van Reisdorff in. Hij komt over uit Rwanda, waar hij bekendstond als een voorstander van de Huturevolutie, die er vlak voor zijn aanstelling in Burundi haar beslag kreeg. Regnier heeft, net als Harroy en anderen met een verleden in Rwanda, ongetwijfeld gedacht dat er ook in Burundi zo’n schema mogelijk was. Buiten Belva, om de geschetste redenen, en Bibot, die – zij het zo goed als zeker toevallig – in de Tanganyika-bar aanwezig was op het tijdstip van de moord, heeft het gerecht van de groep van tien die de Burundese ministers als medeverantwoordelijk beschouwen, niemand geconvoceerd. Wel heeft het, wat Léonard betreft, het parket van Brussel een maand of drie later om een rogatoire commissie verzocht, waarvan we de weerslag in het archief niet terugvinden. Aan het straffe verzoek van de ministers de dag na de moord verbindt het parket in Bujumbura met andere woorden geen juridische gevolgen. Zelfs als je aanneemt dat het om een politieke zet van de ministers ging, dan nog kun je verwachten dat in het geval van een moordaanslag op een eerste minister het parket geen enkel spoor onverlet laat. Niet dus.
Het duurt tot 10 januari vooraleer Bourguignon het parket in Brussel om een rogatoire commissie verzoekt om Reisdorff, de Fays en dus ook Léonard, die in die periode alle drie in België resideren, te ondervragen. Maar van de te stellen vraag, die de procureur suggereert, val je niet achterover.
Er staat letterlijk: “Wat Ntidendereza betreft, kunt u inlichtingen verstrekken over zijn vreedzame karakter, zijn absolute rechtschapenheid en zijn voortdurende verzet tegen welk geweld dan ook?” Andere pertinente vragen heeft Bourguignon klaarblijkelijk niet te stellen.
Op 19 maart buigt de secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, J. Van den Bosch, zich over het verzoek. Hij vraagt de procureur-generaal van het hof van beroep in Luik schriftelijk om uitleg waar het procesverbaal van het verhoor van de Fays blijft. Reisdorff is ondervraagd, dat weten we, schrijft hij, maar hoe zit het met de Fays? Van den Bosch wijst erop dat het dringend is, het proces in Bujumbura is al aan de gang. Een dag later krijgt hij antwoord van advocaat-generaal L. Guyaux: het proces-verbaal van de rogatoire commissie die de Fays ondervraagd heeft, is op 15 februari opgestuurd naar de procureur des Konings in Bujumbura. Er schort kennelijk wat aan de communicatie tussen Buitenlandse Zaken en het gerecht. Maar belangrijker, wat Reisdorff, de Fays en eventueel Léonard precies verklaard hebben, vinden we niet terug in het archief. Ereambassadeur Louis de Clerck, magistraat in Burundi van 1960 tot 1972, heeft op 9 maart 2009 een nota opgesteld over de ondervraging van Léonard en andere getuigen. Hij komt tot hetzelfde eindoordeel: “Hiervan is geen spoor in de dossiers der archieven van B.Z.”
(Uitpers nr. 136, 13de jg., november 2011)
Noten
- Ntidendereza is een van de oprichters van de christendemocratische PDC ( Parti Démocrate Chrétien) en als dusdanig een van de leiders van het Front Commun, de alliantie van oppositiepartijen die in september de verkiezingen van Rwagasore verloren heeft.
- Zie de reeks getuigenissen aan het slot van het boek van Guy Poppe