Leila Shahid, Michel Warschawski, Dominique Vidal, (redactie Isabelle Avran), ‘Les banlieues, le Proche-Orient et nous’, Les Editions de l’Atelier, Parijs, 2006, 160 blz., 17 euro, ISBN 2-7082-3855-8.
Het is bijna een jaar geleden. Op 27 oktober 2005 kwamen in de Parijse voorstad Clichy-sous-Bois twee jonge allochtonen om het leven. Zyed Benna en Buna Traoré stierven een gruwelijke dood: ze werden geëlektrocuteerd toen ze zich voor de politie verschansten in een elektriciteitscabine. Een derde jongere, Muhattin Altun, werd zwaar verbrand, maar overleefde het. Hij vertelde later dat zij zich in de transformatorcabine hadden verstopt om te ontsnappen aan een zoveelste vernederende identiteitscontrole van de politie. Dit drama werd op 30 oktober gevolgd door een nieuwe actie van de politie die door de inwoners van Clichy als een provocatie werd beschouwd. Zwaar bewapende agenten vuurden een traangasgranaat af naar de plaatselijke moskee. Er braken ongemeen heftige rellen uit, die onmiddellijk oversloegen naar vierhonderd andere ‘banlieues’ in Frankrijk.
Ongeorganiseerde jongeren van Noord-Afrikaanse en Afrikaanse origine gingen er wekenlang op de vuist met de ordestrijdkrachten. Duizenden auto’s werden in brand gestoken, scholen, openbare voorzieningen, winkels, fabrieken en ateliers gingen in de vlammen op. De schade in de ‘banlieues’ liep in de honderden miljoenen. De rechtse minister van Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy, had het over ‘uitschot’ en beloofde de voorsteden met de hogedrukreiniger (le ‘kärcher’) op te kuisen. Hij haalde een wet van 1955 uit de tijd van de oorlog in Algerije van onder het stof. Maandenlang was de noodtoestand van kracht in de ‘banlieues’, een typisch Frans eufemisme voor ‘getto’s’. Duizenden jonge allochtonen werden gearresteerd en via snelrecht tot zware gevangenisstraffen veroordeeld. Bij hun arrestatie hadden ze doorgaans niet veel op zak, meestal alleen maar hun Franse identiteitskaart. Kranten blokletterden: “de ‘intifada’ van de banlieues”.
De vergelijking met de toestand in het Midden-Oosten en de opstand van de Palestijnse bevolking tegen de Israëlische bezetting was meteen gemaakt. Krantencommentatoren en opiniemakers – met voorop de ‘nieuwe filosofen’, Alain Finkielkraut en Bernard-Henri Lévy, die in Frankrijk al ettelijke jaren het publieke debat monopoliseren – hadden het over de “import van het Israëlisch-Palestijnse conflict naar de Franse ‘banlieues’”, alsof er geen sociologische, politieke of economische verklaringen voorhanden waren voor het uitbreken van de onlusten. De rellen in de Franse voorsteden kregen wereldwijd aandacht in de media. Ook in Israël. En dat had te maken met de ‘bijzondere relatie’ tussen de Israëlische regering en Parijs. De Israëlische premier en generaal Ariel Sharon had in 2003 de Franse joden opgeroepen massaal te emigreren naar Israël – voor hun best wil. Ze waren volgens Sharon niet langer veilig in Frankrijk, een land dat “overspoeld wordt door Arabische immigranten”, die de ‘antisemitische’ druk op de joodse gemeenschap dramatisch zouden doen toenemen. Tijdens de wekenlange onrust in de ‘banlieues’ bleek de Israëlische regering niettemin bereid het ‘antisemitische’ Frankrijk ter hulp te snellen. In december 2005 – de noodtoestand was toen nog steeds van kracht in de Franse voorsteden – verbleven de Israëlische minister van Binnenlandse Veiligheid, Gideon Ezra, en het hoofd van de Israëlische politie, Moshe Karadi, op uitnodiging van de Franse minister van Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy, voor een vierdaags werkbezoek in Parijs. Zij kwamen er de Franse politiechefs advies geven over de manier waarop ze in de toekomst succesvoller met rellen in de Franse getto’s konden omgaan.
Een nieuwe filosoof aan het woord
Op 18 november 2005 had de Israëlische liberale krant Ha’aretz een interview gepubliceerd met de Franse ‘nouveau philosophe’, Alain Finkielkraut, gepokt en gemazeld tijdens de Parijse meirevolte in 1968 en vandaag adept van het Amerikaans-Franse neoliberalisme en neoconservatisme, Arabierenhater, islamofoob en onvoorwaardelijk verdediger van de staat Israël. Finkielkraut liet zijn licht schijnen over de gettorellen in Frankrijk. “In Frankrijk houdt men ervan de rellen te herleiden tot hun eenvoudig maatschappelijk niveau,” orakelde de filosoof. “We moeten deze rellen dan bekijken als een revolte van de banlieuesjongeren tegen hun situatie, tegen de discriminatie waaronder ze lijden en tegen de werkloosheid. Het probleem is echter dat de meerderheid van deze jongeren zwarten of Arabieren zijn en zich met de islam identificeren. Immers, in Frankrijk zijn er nog andere immigranten, die het moeilijk hebben: Chinezen, Vietnamezen, Portugezen. En zij nemen niet aan de rellen deel. Het is dus duidelijk dat het hier om een revolte gaat van etnisch-religieuze aard.” (…)
“Ik heb nooit over de ‘intifada van de banlieues’ gesproken, en ik denk niet dat deze term gebruikt moet worden. In ieder geval heb ik ontdekt dat ook zij de allerjongsten in de vuurlijn van de strijd gooien, omdat ze bij hun arrestatie niet naar de gevangenis kunnen worden gestuurd. Jullie kennen dat fenomeen ook in Israël. Wat er ook van zij, we hebben hier geen aanslagen en wij bevinden ons in een andere etappe. Ik denk dat het hier om een etappe gaat van antirepublikeinse pogroms. Er zijn mensen in Frankrijk die het land haten, omdat het een republiek is” (…)
“De koloniale geschiedenis en de geschiedenis van de slavernij worden in de scholen aangepast. De koloniale geschiedenis wordt in de Franse scholen onderwezen als een louter negatieve geschiedenis (1). Men zegt er niet langer bij dat het koloniale project ook bedoeld was om op te voeden, om de wilden te beschaven. Men praat louter nog over uitbuiting, pogingen om te overheersen, om de kolonies leeg te roven” (…)
Volgens Alain Finkielkraut werden de jongeren uit de banlieues “behandeld als opstandelingen, als revolutionairen.” “Dat is het ergste wat mijn land kon overkomen en ik ben zeer ongelukkig. Waarom? Omdat het enige middel om hier een einde aan te maken erin bestaat hen het begrip schaamte bij te brengen. Schaamte is het begin van de moraal. Maar in plaats van ze tot schaamte te dwingen, verleent men ze legitimiteit: ze zijn ‘interessant’. Zij zijn ‘de verworpenen der aarde’. Beeldt u zich even in dat ze blank zouden zijn, zoals bijvoorbeeld in Rostock in Duitsland. Onmiddellijk zou er weerklinken: “le fascisme ne passera pas”. Een Arabier die een school in brand steekt, dat heet revolte. Bij een blanke noemt men dat fascisme. Ik ben op dit vlak kleurenblind: kwaad is kwaad, ongeacht de kleur” (…)
En Finkielkraut filosofeerde nog even door: “ik ben geboren in Parijs, maar ik ben de zoon van Poolse immigranten. Mijn vader werd uit Frankrijk gedeporteerd – zijn ouders werden gedeporteerd en in Auschwitz vermoord. Mijn vader is uit Auschwitz naar Frankrijk teruggekeerd. Dit land verdient onze haat: wat dit land mijn vader heeft aangedaan is veel brutaler dan wat het met de Afrikanen heeft gedaan. Wat heeft dit land de Afrikanen eigenlijk aangedaan? Frankrijk heeft hen alleen maar goeds gebracht. Mijn vader daarentegen heeft dank zij Frankrijk vijf jaar de hel gekend. En nochtans heeft hij mij nooit opgevoed om te haten. Vandaag is de haat van de zwarten echter vele malen erger dan de haat van de Arabieren” (…)
“Stelt u zich even voor dat u uitbater bent van een restaurant. U bent antiracist, u denkt dat alle mensen gelijk zijn en bovendien bent u jood. Met andere woorden, het is voor u problematisch als iemand het over de ongelijkheid van de rassen heeft. Stelt u zich even voor dat een jongere uit de banlieues zich bij u aanbiedt voor een baan als ober. Hij praat met het accent van de banlieues. U zal hem niet in dienst nemen, zo eenvoudig is dat. U zal hem niet in dienst nemen, omdat dit onmogelijk is. Hij moet u als het ware vertegenwoordigen en dat vereist discipline, beleefdheid en een bepaalde manier van praten” (…)
“Ik denk dat het edelmoedige idee van de oorlog tegen het racisme stilaan wordt omgevormd tot een monsterachtige en leugenachtige ideologie. Het antiracisme zal in de eenentwintigste eeuw zijn wat het communisme in de twintigste eeuw is geweest” (…)
“Als zij een Franse identiteitskaart hebben, zijn ze Fransen. Hebben ze er geen, dan hebben ze nog altijd het recht op weg te gaan. Zij zeggen: “ik ben geen Fransman, ik leef in Frankrijk en bovendien is mijn economische situatie moeilijk”. Niemand houdt ze echter met dwang hier. En daar begint precies de grote leugen. Want als ze werkelijk het slachtoffer waren van uitsluiting en armoede, zouden ze vertrekken.”
Dit lange citaat van de ‘nieuwe filosoof’ is bij wijze van illustratie van de huidige tijdgeest in Frankrijk opgenomen in het boek ‘Les banlieues, le Proche-Orient et nous’ van Leila Shahid, Michel Warschawski en Dominique Vidal.
‘Tour de banlieues’
Twee en een half jaar lang (van eind maart 2003 tot eind juni 2005) is dit trio op ‘tournee’ geweest in 23 grote en kleinere steden van Frankrijk, waar ze telkens in debat traden met jongeren (en minder jongeren) uit de ‘banlieues’, de verpauperde getto’s waaruit politiek links (en rechts, maar dat is minder verwonderlijk) zich al jaren geleden hebben teruggetrokken. Het zijn de troosteloze voorsteden van Parijs, Marseille, Nice, Lille en andere Franse steden. En ook hier slaat de Franse zin voor eufemisme weer toe. Deze getto’s heten in het officiële jargon ‘ZUS’ (zones urbaines sensibles of gevoelige stedelijke gebieden): 752 woonwijken met meer dan vier miljoen inwoners, in hoofdzaak allochtonen uit de voormalige Franse kolonies in Afrika en de Maghreb. Deze getto’s tellen twee maal meer werklozen dan in de rest van Frankrijk. De mislukkingen op school liggen er 50% hoger, de criminaliteitscijfers 40%. Deze getto’s zitten qua gezondheidsvoorzieningen meer dan 50% onder het Franse gemiddelde.
In ‘Les banlieues, le Proche-Orient et nous’ interviewt de Franse journaliste Isabelle Avran het drietal Shahid-Warschawski-Vidal over dit voor Frankrijk toch vrij unieke experiment in de getto’s. Leila Shahid, jarenlang vertegenwoordigster van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) en na de Oslo-akkoorden van 1993 afgevaardigde van de Palestijnse Autoriteit in Frankrijk (inmiddels is ze eind 2005 in Brussel Shawki Armali opgevolgd als Palestijns vertegenwoordiger in België en bij de Europese Unie), Michel Warschawski, een Israëlische vredesactivist en antikolonialistische militant, journalist en stichter van het Palestijns-Israëlische ‘Alternative Information Centre’ in Jeruzalem en Dominique Vidal, historicus en journalist bij Le Monde diplomatique, trokken doelbewust naar de banlieues – zij het aanvankelijk zonder echte strategie. Ze wilden op de eerste plaats met de jongeren ‘uit de immigratie’ in contact komen om met hen van gedachten te wisselen over de toestand in het Midden-Oosten en over het Palestijns-Israëlisch conflict.
De getto’s en hun bewoners worden al decennia lang aan hun lot overgelaten. De banlieues worden over de hele lijn gestigmatiseerd: broeihaarden van delinquentie en islamitisch radicalisme. En als laatste stigma, dat meer en meer door de media in de verf wordt gezet: in de banlieues tiert het antisemitisme welig. De inwoners van Arabische origine importeren er het Midden-Oostenconflict, sterker nog de gettojongeren willen het Palestijns-Israëlisch conflict op Franse bodem uitvechten.
Shahid, Warschawski en Vidal kenden het politieke klimaat in Frankrijk, wisten welke stigma’s er op de banlieues rusten en vooral, ze zagen hoe de gettobewoners door heel weldenkend Frankrijk – van links tot rechts – met de nek worden aangekeken en zelden of nooit naar hun mening worden gevraagd.
Leila Shahid legt het als volgt uit: “in Straatsburg (waar de tournee van het trio begon) merkte ik onmiddellijk dat dit opzet werkte – een goede verstandhouding tussen een Israëlische activist, een Palestijnse die beiden betrokken zijn bij de vredesactie, en een Franse journalist, die zich in dit vraagstuk heeft gespecialiseerd en vooral geïnteresseerd is in de repercussies van dit conflict op de Franse samenleving. Voor mij was het meteen duidelijk dat dit een ideale formule was om tegemoet te komen aan de vraag van de jongeren. Wij wilden niet alleen met hen praten, we wilden hen op de eerste plaats hun recht op vrije meningsuiting teruggeven, hun recht om vragen te stellen, van gedachte te wisselen, eigen analysen te maken, kortom hun recht als burger om over dit vraagstuk een mening te verkondigen. De Franse maatschappij heeft in andere perioden van haar geschiedenis een actieve solidariteit ontwikkeld met volkeren die voor hun emancipatie vochten: van Algerije, via Vietnam en Chili tot Zuid-Afrika. Nooit eerder werd daarbij gesuggereerd dat deze conflicten naar Frankrijk werden geïmporteerd.. Achter de stelling van de import van het Israëlisch-Palestijns conflict naar de Franse samenleving gaan uiteraard andere dingen schuil. Daarover in alle sereniteit discussiëren, leek me meer dan gezond, omdat het debat over de vrede in het Midden-Oosten gepaard moet gaan met een scherpe veroordeling van alle racistische daden en opinies, zowel het antisemitisme als het anti-Arabische racisme. Onze gedachtewisselingen bevestigden in ieder geval wat ik vroeger intuïtief had aangevoeld: de maturiteit van deze jongeren, tenminste als hun gesprekspartners hen willen erkennen en respecteren en oor hebben voor hun vragen, twijfels en meningen.”
Michel Warschawski is in Frankrijk geboren en heeft niet alleen een sterke voeling met de Israëlische, maar ook met de Franse samenleving. Sinds het begin van de tweede Palestijnse intifada in 2000 en de nieuwe bezetting van de Palestijnse gebieden door Ariel Sharon in 2001-2002, had hij gemerkt dat er een en ander scheef zat in de Franse solidariteitsbeweging met het Palestijnse volk.
“Ik stelde vast dat er een heel groot verschil was tussen de dimensie en de samenstelling van de solidariteitsbetogingen met het Palestijnse volk in Parijs en de andere Franse steden en de grote betogingen, die elkaar opvolgden in andere Europese landen, in andere hoofdsteden en meer bepaald in Londen. Ondanks het feit dat de meerderheid van de publieke opinie gunstig staat tegenover de Palestijnse zaak en de Palestijnse strijd tegen de bezetting en de repressie, waren de betogingen in Frankrijk niet alleen veel minder talrijk, ze waren ook gekenmerkt door de opmerkelijke afwezigheid van een belangrijke bevolkingsgroep, waarvan de bijzondere gevoeligheid voor de toestand in Palestina bekend is: de bevolking van de banlieues en meer bepaald de jongeren. Vergeleken met de betogingen in Londen kon ik dit tekort in Frankrijk alleen maar vaststellen en me er vragen bij stellen. Het leek me dat dit op een breuk wees, op een gebrek aan stevige banden tussen de traditionele solidariteitsbewegingen en de Franse maatschappelijke realiteit. Beide bevolkingsgroepen waren eenvoudigweg niet samen. De voorbije jaren hebben heel wat sociologen analysen gepubliceerd, meer bepaald over de manier waarop de politieke organisaties en het verenigingsleven de Franse banlieues in de steek hebben gelaten. Dat fenomeen was duidelijk zichtbaar tijdens deze betogingen. Erger nog: de deelneming van de bevolking uit de banlieues, meer bepaald van de mensen met Arabische roots, werd door een deel van de solidariteitsbeweging vaak aangevoeld als een bedreiging, terwijl deze bevolking het gros van de deelnemers leverde aan de eerste civiele missies, die in de bezette gebieden de Palestijnse bevolking gingen beschermen en daarbij een zeer groot verantwoordelijkheidsgevoel aan de dag legden. De chantage van het vermeende antisemitisme van de kinderen van de Arabische immigratie heeft in onze rangen ware ravages aangericht en heeft, zoals tijdens de betogingen duidelijk werd, de solidariteitsbanden zwaar belast.”
Intellectuelen en gettobewoners
De solidariteitsbeweging met het Palestijnse volk heeft in Frankrijk wel eens bizarre meanders gevolgd. Leila Shahid heeft het allemaal van zeer nabij gevolgd en erkent de belangrijke rol van de migrantenjongeren. Na de euforie van Oslo in 1993 bleek al snel dat het zogenaamde vredesproces nergens toe leidde. “In 1998 was ik zeer onder de indruk van de initiatieven van de ‘Mouvement de l’Immigration et des Banlieues’ (MIB)”, vertelt Leila Shahid. “Voor het eerst sinds 1976 trad er een beweging van banlieuesjongeren van Maghrebijnse oorsprong op het voorplan, met een sterke interesse voor het thema Palestina als dusdanig. In 1998, vijftig jaar na de Palestijnse Nakba (de verdrijving van de meerderheid van de Palestijnen uit hun land) waren het deze jongeren, en zij alleen, die zich met hart en ziel inzetten voor een welbepaald dossier: het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen. Zij lieten duidelijk blijken dat ze een bijzondere relatie hadden met Palestina en dat ze hiervoor politieke actie wilden voeren. Daarna hebben ze zich zeer actief ingezet in de campagne tegen de bouw van de muur in Palestina en hebben ze massaal deelgenomen aan de civiele missies in de bezette gebieden.”
De tournee door de Franse banlieues “werd uiteindelijk een strategie”, weet Leila Shahid. “Omdat we al snel door hadden hoezeer we hiermee aan een verwachting voldeden, omdat de banlieues – zeker de achtergestelde, zogenaamd ‘gevoelige’ voorsteden – de facto aan hun lot zijn overgelaten. En dat is niet altijd zo geweest. Ik herinner me mijn studentenjaren in Parijs, nu dertig jaar geleden. Ik bereidde mijn doctoraat voor en had als onderwerp de geografie en de politieke identiteit van de Palestijnse vluchtelingenkampen gekozen. In dat kader heb ik ook veldwerk ondernomen in de Franse banlieues om er de band te bestuderen tussen de urbanisatiepolitiek en de sociale bewegingen. In die tijd grepen belangrijke bewegingen rechtstreeks in op het sociale weefsel, bijvoorbeeld de ‘Mouvement des Travailleurs arabes’ (MTA), die zeer veel invloed had onder de geïmmigreerde arbeiders en met wie mijn voorganger, de in 1978 vermoorde Ezzedine Kalak, zeer nauwe banden onderhield. Dat was ook het geval voor intellectuelen als Sartre, Genet, Foucault… Twintig of dertig jaar later kan ik echter alleen maar vaststellen hoezeer links en de intellectuelen de banlieues in de steek hebben gelaten. Hetzelfde geldt voor de Arabische intellectuelen, die vandaag de Franse nationaliteit hebben, maar van Algerijnse, Marokkaanse, Tunesische, Syrische of Libanese origine zijn, politieke vluchtelingen, vaak progressieven, die aan de universiteiten doceren en in het Frans schrijven en gepubliceerd worden. Ook zij dragen een deel van de verantwoordelijkheid. Net zoals een groot deel van de Franse intelligentsia heeft de meerderheid van hen niet het minste contact met de jongeren in de banlieues en is volstrekt afwezig in hun manier van politiek denken, in hun cultuur.”
Tijdens hun tournee in de Franse banlieues hebben Shahid, Warschawski en Vidal telkens opnieuw vastgesteld hoe weinig er overeind blijft van het imago dat de politieke elite en de media doorgaans verspreiden over de gettojongeren. Alle drie beklemtonen ze hoe op vele plaatsen deze jongeren zich in tal van concrete initiatieven organiseren (tegen het racisme, de discriminatie op school en op de arbeidsmarkt, maar ook voor de solidariteit met het Palestijnse volk) en hoe belangrijk deze vormen van zelforganisatie zijn.
“De strijd tegen het racisme is voor de Franse samenleving van vitaal belang”, stelt Dominique Vidal. Voor hem ligt de conclusie voor de hand: “het gaat hier niet langer om een debat dat is voorbehouden voor wetenschappelijke onderzoekers en intellectuelen.” “Een gedetailleerde analyse van de realiteit en de diverse vormen van racisme is beslissend voor de antiracistische strijd: met een slechte diagnose krijg je ook een slechte remedie (…) Ook de sociale bewegingen dragen hierin hun verantwoordelijkheid. Om voluit hun rol te kunnen spelen, moeten zij zo breed mogelijk mobiliseren. Dat veronderstelt een gemeenschappelijke actie van alle slachtoffers van het racisme tegen alle vormen van racisme, samen met alle democratische krachten. In dat opzicht betreur ik het optreden van de CRIF (de koepel van joodse organisaties in Frankrijk), die herhaaldelijk – in april 2002 en mei 2004 – besliste om apart en niet gezamenlijk te mobiliseren en alleen maar tegen het antisemitisme en niet tegen alle vormen van racisme. Door van de antiracistische strijd een communautaire zaak te maken, beperk je op voorhand de impact en de doeltreffendheid ervan. De sociale bewegingen moeten ook ingrijpen op de voedingsbodem van het geweld door actie te voeren voor betere leef- en werkomstandigheden voor miljoenen minderbedeelde Fransen, meer bepaald voor de Fransen uit de immigratie. In deze strijd is er één imperatief van essentieel belang: het bondgenootschap tussen de jongeren uit de voorsteden en het geheel van krachten, die naar verandering en vernieuwing streven, op de eerste plaats de andersglobalistische beweging. Het is van beslissend belang een einde te maken aan de zogenaamde verdeeldheid tussen ‘Fransen’ en ‘immigranten’ om een echt front op te bouwen van alle slachtoffers van het neoliberalisme.”
‘Clash of Civilizations’
De inwoners van de getto’s – en zeker de jongeren – worden ook geconfronteerd met een andere, zeer hardnekkige vorm van chantage: die van de ‘clash of civilizations’.
Leila Shahid: “Tijdens onze tournee is gebleken hoe belangrijk de internationale context wel is. De aanslagen van 11 september 2001 hebben verregaande gevolgen gehad door hun aard, hun omvang, hun strategische, maar ook hun culturele impact. Deze nieuwe situatie heeft een non-dialoog gevoed en het concept geboden voor de oorlog tussen de beschavingen: de oorlog tussen de ‘as van het goede’ tegen de ‘as van het kwaad’, tussen de beschaving en de barbarij. Kortom de voedingsbodem voor een religieus conflict, waaruit de islamofobie rechtstreeks voortvloeit. Dat concept voedt de idee dat er geen dialoog mogelijk is tussen twee beschavingen, die gesloten en op zichzelf teruggeplooid zijn, de ‘Arabisch-islamitische beschaving’ en de ‘joods-christelijke beschaving’. Het gevolg daarvan is dat het Israëlisch-Palestijns conflict niet langer een nationaal conflict is, maar een etappe in de oorlog tussen de beschavingen, waarvan 11 september een symbool is. Het feit dat een Palestijnse, een Israëli en een Franse journalist de dialoog kunnen aangaan met een zaal waarin alle kinderen van de republiek in al hun diversiteit plaats nemen, is uiteraard een weerlegging van deze aanpak die gebaseerd is op de ‘cash of civilizations’.” Volgens Michel Warschawski voelen vooral de jongeren uit de getto’s aan dat ze middenin een globaal conflict staan. Ze worden geconfronteerd met “de filosofie van de globale oorlog en de herkolonisering van de wereld.” “Ik wil niet eens de muur die Israël bouwt met een duidelijke strategie om de Palestijnse gebieden te koloniseren en te annexeren en de Palestijnen op te sluiten, vergelijken met de muren die globaal gebouwd worden om de wereld en de samenlevingen te verdelen. Feit is echter dat de wereld inderdaad verdeeld wordt door andere muren: bijvoorbeeld de muur tussen het Noorden en het Zuiden. Op dezelfde manier graaft de Franse maatschappij een diepe kloof met steeds meer ongelijkheid tussen de eigen samenleving en haar banlieues. Tijdens onze ontmoetingen is het me opgevallen hoe diepgeworteld het gevoel is dat er een globaal conflict aan de gang is, waaraan niemand ontsnapt, zeker de jongeren niet.
“Israël-Palestina is de plek bij uitstek op de wereld, waar voor de progressieve krachten de val van de ‘clash of civilizations’ al dan niet dichtklapt,” stelt Dominique Vidal. “Wat er bij dit conflict aan de hand is, heeft niet meteen te maken met een Palestijns probleem, een Israëlisch probleem of zelfs een regionaal probleem. Het is in feite een laboratorium waar geëxperimenteerd wordt met wat een echte ‘clash of civilizations’ kan worden. Het gaat met andere woorden over een nieuwe manier van denken over dit conflict, waarbij vandaag rekening dient te worden gehouden met de evolutie van het Amerikaanse neoconservatisme en de manier waarop de regering Bush haar interventies verder ontwikkelt in Afghanistan en Irak. Dit concept van de ‘clash of civilizations’ wordt dan oneindig veel gevaarlijker dan wat de traditionele militante visie totnogtoe heeft vermoed. De meest geëngageerde militanten zullen vaststellen dat de wereld slecht functioneert en dat dit allesbehalve het gevolg is van een botsing tussen de beschavingen, maar van de steeds dieper wordende ongelijkheid in de wereld tussen het rijke Westen en een arme Derde Wereld en binnen het Westen en deze Derde Wereld tussen rijken en armen. Er is de schrijnende ontkenning van het recht op zelfbeschikking, dat van Palestina tot Tsjetsjenië met voeten wordt getreden. Er is de vaststelling dat de internationale betrekkingen niet langer op recht zijn gebaseerd. Dat alles is uiteraard waar. Maar tegelijk stellen we sinds twee à drie jaar vast dat de ‘clash of civilizations’ het referentiekader wordt, dat ver van de historische realiteit verwijderd is, maar wel degelijk realiteit kan worden indien conflicten, strijdbewegingen en de culturele en militante praktijk in deze valstrik geraken. Als de wereld in dit referentiekader wordt vastgezet, als morgen voor honderden miljoenen westerlingen de islam synoniem wordt van ‘Bin Laden’ of de ‘zelfmoordterrorist’ en als voor honderden miljoenen moslims het Westen hetzelfde is dan ‘Abou Ghraib’, de Amerikaanse foltergevangenis in Irak, zitten we voor tientallen jaren vast in een valstrik, die elk alternatief onmogelijk maakt.”
Balans
Journaliste Isabelle Avran heeft met deze lange reeks gesprekken met Leila Shahid, Michel Warschawski en Dominique Vidal getracht een balans op te maken van hun vele ontmoetingen en debatten in de Franse banlieues. Ze is daarin geslaagd – ‘Les banlieues, le Proche-Orient et nous’ is een ongemeen boeiend boek – maar slechts gedeeltelijk. Te veel vragen, die zonder meer sterk leven binnen de Franse solidariteitsbeweging met het Palestijnse volk – en per definitie dus bij de jongeren uit de banlieues – laat ze onaangeroerd. Het zogenaamde vredesproces van 1993 heeft nergens toe geleid, tenzij tot meer repressie voor de Palestijnen, een nog snellere kolonisatie van de sinds 1967 bezette gebieden, de volledige sociaal-economische verplettering van de Palestijnse maatschappij, de bouw van de apartheidsmuur en grootscheepse militaire offensieven van de troepen van Ariel Sharon en zijn opvolger Ehud Olmert tegen de Palestijnse gebieden. Eén van de vragen die Avran niet stelt is: heeft een twee statenoplossing nog zin? Moet de internationale gemeenschap de staat Israël niet dwingen eindelijk een democratische staat te worden met een grondwet, die alle burgers gelijke rechten garandeert en dus een einde maakt aan het Israëlische apartheidssysteem, zoals er in de jaren ’90 een einde is gemaakt aan het Zuid-Afrikaanse apartheidssysteem?
Vragen kortom naar de politieke toekomst van de koloniale onderneming in Palestina, die het zionisme uiteindelijk is. Sommige passages van dit lange gesprek met dit trio zullen allicht tot enig wenkbrauwengefrons leiden. Het laatste interview heeft Isabelle Avran eind november 2005 afgenomen. In Israël was op dat ogenblik Amir Peretz verkozen tot nieuwe leider van de Arbeiderspartij. Peretz, een man van het apparaat van de zionistische vakbond Histadruth, had het gewonnen van de veteraan Shimon Peres, die kort daarop overstapte naar Kadima, de nieuwe partij van Ariel Sharon. In haar inleiding noemt Isabelle Avran de verkiezing van Peretz “een nieuwe kans”. En ook Leila Shahid en Michel Warschawski laten zich tijdens het gesprek ontvallen dat het met Amir Peretz wellicht anders wordt. Peretz is inmiddels minister van Defensie in de regering van Ehud Olmert en heeft in de zomer van 2006 meteen een uiterst bloedig palmares verzameld met militaire interventies in de Palestijnse bezette gebieden en in Libanon.
In de banlieues kreeg het trio wel vaker opmerkingen en vragen over de invloed van de zionistische lobby in Frankrijk. Dominique Vidal en Michel Warschawski beklemtonen dat de politiek en de maatschappij in Frankrijk in tegenstelling tot de Verenigde Staten niet gedomineerd worden door lobbies. De enige belangrijke lobby in Frankrijk is die van de vrije markt, stelt Michel Warschawski. En hij verwijst naar de actieve betrokkenheid van de Franse staat en regering, via hun ambassade in Israël, bij het tot stand komen van een miljoenencontract. Twee grote Franse bedrijven, Alstom en Connex nemen deel aan een consortium dat een tramlijn zal aanleggen tussen West-Jeruzalem en twee grote nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, Pisgat Zeev en French Hill. Alstom levert de tramstellen en Connex zal de lijn uitbaten, die in 2008 in dienst zal worden genomen. Michel Warschawski heeft natuurlijk een punt: business gaat boven politieke correctheid en respect voor het internationaal recht (de kolonies zijn immers illegaal en ook de Frans-Israëlische tramlijn is dat). Toch is zijn antwoord redelijk pijnlijk. De zionistische lobby in Frankrijk bestaat wel degelijk, is uiterst agressief en scoort zeer regelmatig. In mei 2005 werd na een klacht van France-Israël-Général Koenig, een van de agressiefste zionistische lobbygroepen van het land, de vierentachtigjarige Frans-joodse socioloog en weerstander tijdens de Tweede Wereldoorlog, Edgar Morin, veroordeeld wegens ‘antisemitisme’ en ‘aanzetten tot rassenhaat’ (2). Tijdens de tournee van Shahid, Warschawski en Vidal werden onder druk van de CRIF (Conseil représentatif des Institutions juives de France) drie ontmoetingen met scholieren uit het middelbaar onderwijs verboden: in Nancy, Nice en Colmar. Een staaltje politieke censuur waar de zionistische lobby zijn hand niet voor omdraait. En in juli 2005 rolden president Chirac en zijn rechtse regering de rode loper uit voor generaal-premier Ariel Sharon, ondanks zijn herhaalde beschuldigingen aan het adres van Parijs dat het antisemitisme zou aanmoedigen.
Niettemin hebben Leila Shahid, Michel Warschawski en Dominique Vidal een boeiende ervaring achter de rug. ‘Les banlieues, le Proche-Orient et nous’ kan elders in Europa – ook in België – een bron van inspiratie zijn.
(1) Alain Finkielkraut deed deze uitspraken op 18 november 2005 of negen maanden nadat in het Franse parlement de wet van 23 februari 2005 was goedgekeurd over de “positieve aspecten van de Franse overzeese aanwezigheid, in het bijzonder in Afrika en Noord-Afrika”. Ook hier gebruikt de Franse politieke elite een eufemisme: koloniale overheersing en onderdrukking worden plots “Franse overzeese aanwezigheid” genoemd. De wet van 23 februari 2005 maakt een positieve benadering van het kolonialisme verplicht in het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. De wet leidde in Frankrijk tot heftige protesten in onderwijsmiddens en in het academisch milieu, waar historici aanklaagden dat de Franse overheid met deze wet het vrij onderzoek op de helling zet. (Zie hierover Uitpers, nr. 64, mei 2005: Freddy De Pauw, ‘Negationistische schoolboeken in Frankrijk’; Wim de Neuter, ‘Oud kolonialisme, nieuw negationisme’).
(2) Zie Uitpers, nr. 68,oktober 2005: Wim de Neuter, ‘Edgar Morin veroordeeld wegens antisemitisme’.
(
Uitpers, nr.79, 8ste jg., oktober 2006)