Het is moeilijk zich een lastiger situatie voor te stellen dan die waarin de huidige Europese verkiezingen moeten gehouden worden. Met de val van de Tsjechische regering – huidig voorzitter van de Unie – lijkt het Europese schip op drift te zijn. Een afdoend antwoord op de economische crisis is er niet gekomen.
Letterlijke en figuurlijke kafkaiaanse toestanden zijn ook ontstaan met het nog steeds niet geratificeerde Verdrag van Lissabon, want noch dat laatste verdrag, noch het voorgaande Verdrag van Nice zullen ongewijzigd kunnen toegepast worden wil men het volgend Ierse referendum en de legitimiteit van het Europese Parlement kunnen behouden (1). Tot overmaat van ramp spreken de huidige peilingen over een dramatisch lage participatiegraad. Als die peilingen correct zijn, zal het nieuwe Europese Parlement door nauwelijks 30 % van de kiezers worden verkozen.
Geheel onverwacht komen al die ontwikkelingen niet. Als de belangstelling bij de burgers voor deze verkiezingen zo beperkt is, komt dat niet omdat het Parlement te weinig macht zou hebben om beslissingen te beïnvloeden, maar omdat het Europese project van meet af aan te weinig in politieke termen werd voorgesteld. Daar kan in zekere mate begrip voor worden opgebracht in een beginperiode, toen het er vooral op aan kwam het project op zich aanvaardbaar te maken voor de bevolking. Als men de Europese Unie beschouwt als het resultaat van internationale samenwerking, dan zijn het inderdaad in eerste instantie de staten die akkoorden moeten vinden en dus een consensus nodig hebben.
Echter, vijftig jaar later is de situatie geheel anders. Met de Europese Akte van 1986, de voltooiing van de interne markt, de invoering van een neoliberaal beleid en de rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement is het Europese project een duidelijk politiek project geworden dat noodzakelijkerwijs ook in politieke termen, en dus met tegenstellingen en conflicten, aan de bevolking moet voorgelegd worden. Niets is echter minder waar. De propagandamachine van de instellingen heeft het nog steeds over ‘hét project’ en ‘dé eenmaking’ alsof daar slechts één enkele versie van kan bestaan. Men is als de dood om ideologische tegenstellingen tussen partijen of conflicten tussen landen openbaar te maken.
En de media volgen. Het is na vijftig jaar Europees werk nog altijd wachten op ernstige persverslagen die het Europese reilen en zeilen uit de doeken doen. De Vlaamse journalisten die de Europese Unie kennen zijn op de vingers van één enkele hand te tellen. In andere landen is het net zo en het kan dus niemand verbazen dat de burgers, één, gewoon niet op de hoogte zijn van wat er op het spel staat en, twee, het slachtoffer zijn van de grootste onwaarheden die door links en rechts worden verteld.
Aan de linkerzijde is het sinds de verwerping van het ontwerp van grondwettelijk verdrag bon ton geworden om op zijn minst eurosceptisch uit de hoek te komen. Het boekje, vijf jaar geleden, van huidig SPa voorzitter Caroline Gennez is daar een voorbeeld van. ‘Europa’ – een geografisch concept toch en geen politieke term – wordt dan met de vinger gewezen voor alles wat in onze samenleving fout gaat. Het is blijkbaar te veel gevraagd om een onderscheid te maken tussen een initiatiefnemende Europese Commissie, een almachtige Raad waar onze nationale ministers het voor het zeggen hebben, en een Europees Parlement waar de ideologische tegenstellingen voortdurend en duidelijk aan bod komen maar waar wel ook compromissen moeten gevonden worden. Kleinlinks maakt het nog bonter door eerst niet en dan overmatig wel belangstelling te tonen en de verdragen aan een exegetische analyse te onderwerpen die alweer volledig voorbij gaat aan de machtsverhoudingen. Wie een dergelijke analyse toepast op de Belgische grondwet zou wel eens voor grote verrassingen kunnen staan… Hoe dan ook hebben de Belgische kleinlinkse partijen van Europese politiek geen kaas gegeten en is de SPa – ondanks haar uitstekende Europese parlementsleden – voortdurend neerbuigend en vol onbegrip blijven kijken naar ‘Brussel’. Wie kan het dan verbazen dat de burgers weinig belangstelling tonen?
Ingewikkelde besluitvorming
De Europese Unie is grondig verschillend van andere internationale instellingen en werkt veel democratischer. Maar ze is ook grondig verschillend van de meeste West-Europese nationale staten en werkt in vergelijking daarmee veel minder democratisch. Hoeveel verbeteringen er ook wenselijk zijn, de EU zal altijd een ‘sui generis’ constructie zijn met eigen specifieke kenmerken. En één van de kenmerken is precies dat niet enkel staten het met elkaar oneens kunnen zijn – los van ideologische tegenstellingen – en politieke families van mening kunnen verschillen – los van hun nationale achtergrond. Het is die kruising van conflicten en tegenstellingen – staten en ideologieën – die de Europese Unie altijd apart zal maken en die een ‘gewone’ werking met meerderheden en minderheden – regering en oppositie – onmogelijk maakt.
Wie bijvoorbeeld pleit voor een initiatiefrecht voor het Europees Parlement, moet beseffen dat dan ook de tweede tak van de wetgevende macht – de Raad van de Unie – evenveel recht heeft om wetsvoorstellen in te dienen terwijl die Raad toch bestaat uit diegenen die in eigen land de uitvoerende macht uitmaken. De Europese Commissie die, volgens de verdragen, het ‘Europese belang’ moet verdedigen, moet uitvoeren wat Raad en Parlement haar opleggen maar zal vaak beter dan de dames en heren met een nationale dan wel partijpolitieke pet kunnen uitmaken wat Europees haalbaar is.
Dit verklaart waarom de besluitvorming zo ingewikkeld is en waarom de Europese Unie een grote machine van moeilijke compromissen is geworden. De Commissie moet een voorstel willen indienen en Raad en Parlement moeten het eens zijn over de beslissingen. In de Raad en in het Parlement kan wetgeving slechts met een gekwalificeerde meerderheid worden goedgekeurd en dus zijn er inderdaad akkoorden nodig tussen grote en kleine staten en tussen de grote politieke families. Dit verklaart ook waarom de wetgeving zelden echt bevredigend is voor één familie en waarom er vaak teksten worden aangenomen die verschillend interpreteerbaar zijn. Het wordt dan de taak van het Hof van Justitie om de knoop door te hakken, alweer met alle gevolgen vandien, want ook rechters zijn mensen met een nationaliteit en een ideologische voorkeur.
Kortom, hoeveel er ook moet gebeuren om het democratisch tekort in de Europese Unie weg te werken, vooral door de regel van de eenparigheid zo sterk mogelijk te beperken en beslissingen met een gekwalificeerde meerderheid op meer beleidsterreinen mogelijk te maken, altijd zal de besluitvorming verschillend zijn van wat nationaal het geval is. Men moet ook beseffen dat het huidige neoliberale beleid van deregulering en privatisering minder een gevolg is van instellingen en procedures, dan van zeer nadelige machtsverhoudingen voor de linkerzijde. Linkse ministers in de Raad zijn zeldzaam en de sociaal-democratische parlementsleden zijn vaak verplicht hun nationale ministers te volgen bij de stemmingen.
Kleinlinks heeft géén ministers en de fractie van Verenigd Links in het EP is te klein om echt het verschil te maken. Of dit met deze verkiezingen kan veranderen is zeer de vraag. Misschien wordt Verenigd Links een ietsje groter, maar helaas zal de fractie ook eurosceptischer worden, waardoor we niet echt vooruit komen. Wat nodig is voor een ‘ander’ Europees beleid en een ‘andere Europese Unie’ is een sterke linkse fractie in het Europees Parlement, liefst ook gesteund door enkele linkse ministers in de Raad van de Unie om andere accenten te leggen. Wat nu aan het gebeuren is, is een terugkeer naar het vertrouwde nationale kader met een voorkeur voor steeds minder Europees beleid. ‘Meer Nederland, minder Europa’, zoals Geert Wilders het in Nederland stelt’. Maar links heeft in dat nationale kader evenmin veel invloed en de economische crisis toont aan dat enkel met een transnationale aanpak een krachtig antwoord kan gegeven worden. Wat de afgelopen maanden vooral duidelijk werd, voor wie het nog niet wist, is dat de Europese Unie wel een monetair maar geen economisch of industrieel beleid heeft. En géén begrotingsruimte om het verschil te maken. Er is dus wel méér Europa nodig, en liefst een links Europa.
Veranderende machtsverhoudingen?
In het huidige Europese Parlement van 785 leden zijn er twee grote politieke families: de Europese Volkspartij (christen-democratisch met de Britse conservatieven erbij) telt 288 leden. De Partij van Europese socialisten en sociaal-democraten telt 217 leden. Een gekwalificeerde meerderheid telt de helft plus één van de leden, ofte 393 leden. Men ziet dus makkelijk dat een akkoord tussen deze twee fracties nagenoeg altijd nodig is voor elke wetgeving. De derde grootste politieke familie is die van de liberalen, met 100 leden. Daarna volgen drie bijna even grote fracties: de Unie voor een Europa van nationale staten (UEN, 44 leden, vooral Italianen en Polen), de Groenen (43 leden) en Verenigd Links (41 leden). Er is nog een kleine fractie ‘Onafhankelijke Democratie’(IND/DEM) met 22 leden van o.m. de Nederlandse Christen Unie-SGP, de Britse UKIP (onafhankelijkheidspartij, anti-EU) en de Franse groep rond de Villiers (conservatief soevereinistisch). Tenslotte is er nog een groep van 30 ‘niet-ingeschrevenen’ met o.m. de Vlaamse en Franse leden van extreem-rechts. De besluitvorming wordt nog bemoeilijkt als men weet dat door de band en voor belangrijke stemmingen er maximaal zo’n 600 leden aanwezig zijn. Enkel voor de allereerste stemming waarmee een voorzitter moet verkozen worden kunnen het er meer zijn.
In het volgende Parlement van 736 leden zal de EVP-fractie zeker kleiner worden. De 27 leden van de Britse conservatieven vinden de EVP ‘te federalistisch’ en gaan weg. De Italiaanse ‘Berlusconi’-groep zal wel versterkt worden met de ‘neofascisten’ van Fini, voorwaar geen leuk vooruitzicht voor voorzitter Wilfried Martens. Ook één van de twee rechtse Ierse partijen verlaat de fractie. De socialisten hopen op een behoud van hun zetelaantal en dromen er zelfs van de grootste te worden. Of dat kan is zeer de vraag hoewel sommige peilingen zeer positief zijn. Veel zal afhangen van wat de Italiaanse Partito Democratico zal doen: men liet al weten niet tot een ‘socialistische’ fractie te willen toetreden. Dus wellicht zal de naam moeten worden aangepast … De liberalen hopen eveneens nog wat groter te worden, Verenigd Links kan iets kleiner worden of even groot blijven, de Groenen kunnen nog wat groeien. Het valt niet uit te sluiten dat met de EVP, de liberalen, de UEN en IND/DEM er nog heel wat geschoven wordt, afhankelijk van de verkozenen die ook nieuwe fracties kunnen vormen. Naar alle waarschijnlijkheid zal extreem-rechts er dit keer wel in slagen eveneens een fractie te vormen.
Wat ook dit keer weer opvalt is het grote aantal kleine partijtjes die deelnemen aan de verkiezingen in zowat alle landen. In Frankrijk zijn niet minder dan 161 lijsten ingediend! In Finland is er een partij voor ‘echte Finnen’, in Zweden is er een ‘piratenpartij’ (tegen octrooien en copyright), in Nederland komt de partij voor dierenwelzijn weer op, in Frankrijk presenteert de humorist Dieudonné M’Bala een anti-zionistische lijst. Zeker is dat extreem-rechts en de eurosceptici sterk zullen groeien. Geert Wilders in Nederland stevent af op een behoorlijk resultaat. In het VK vreest men dat naast de UKIP ook de BNP veel stemmen kan halen. In veel Middeneuropese landen wordt extreem-rechts een factor van belang.
Kleinlinks daarentegen blijft haperen. In Duitsland is ‘die Linke’ weer aan het zakken in de peilingen, in Frankrijk zijn de ‘antikapitalisten’ van Besancenot in concurrentie met het radikaal-reformistische ‘Front de Gauche’ van KP en PS-afvallige Jean-Luc Mélenchon. Het moet gezegd dat de Europese balans van de Franse KP – wiens topman Francis Wurtz na 30 jaar afscheid neemt – stukken positiever is dan die van de weliswaar korte aanwezigheid van de Franse trotzkisten die meer dan eens een linkse meerderheid deden kapseizen (o.m. bij de ‘niet-antikapitalistische’ stemming over de Tobintaks). De Groenen kunnen het in Frankrijk ook goed doen: grote voorman is alweer Daniel Cohn Bendit die een brede alliantie heeft tot stand gebracht met o.m. José Bové en de Noorse ex-magistrate Eva Joly. In Spanje is er een ‘Internationalistisch Initiatief’ waarvan wordt gezegd dat het bij de Baskische afscheidingsbeweging aanleunt.
Nieuwe kaper op de kust is de nieuwe partij ‘Libertas’ die in verschillende landen een lijst heeft ingediend. ‘Libertas’ is de partij van euroscepticus Declan Ganley die de Ierse campagne voor het ‘nee’ tegen Lissabon financierde. In Frankrijk werd een alliantie gevormd met de Villiers en de Partij voor de Jacht, wat het democratisch discours van Ganley toch een serieus conservatief tintje geeft.
België kiest dit keer voor 22 leden, 13 Vlaamse, 8 Waalse en één Duitstalige. De SPa zal naar alle waarschijnlijkheid minstens één lid verliezen (de uitstekende An Van Lancker staat op 3 en Bert Anciaux op 4), de ene zetel van Groen (Bart Staes) staat op de helling hoewel de partij het in de peilingen goed doet. Alles hangt af van hoe het Blok, LDD en NVA het doen, als de stemmen té versnipperd worden kan dat voor verschuivingen zorgen. Aan Franstalige kant zal Ecolo naar alle waarschijnlijkheid stemmen afnemen van de PS.
En de thema’s?
Men zou kunnen verwachten dat de grote problemen van vandaag, de economische crisis, het uitblijvende sociale Europa en de ecologische dreiging waarover in december in Kopenhagen een levensbelangrijke VN-conferentie wordt gehouden, overal bovenaan op de agenda prijken. Niets is minder waar. Het Europese PES-programma is zeer lezenswaardig en ook democratisch tot stand gekomen. In Vlaanderen is de prioriteit van de SPa echter … een vermindering van de kinderarmoede. Hoe lovenswaardig ook, het valt nauwelijks te begrijpen dat men niet inziet dat zo’n eis – nota bene bekend gemaakt aan de vooravond van een Grote Europese vakbondsbetoging – niet bepaald veel enthousiasme opwekt. De Groenen pleiten voor een nieuw Groen Pact en Verenigd Links pleit voor een Europa van vrede, democratie, sociale rechten en solidariteit. De VLD van Guy Verhofstadt heeft een uitstekend Europees programma, maar het blijft natuurlijk liberaal. De EVP gaat met ‘family values’ naar de verkiezingen en vindt dat belastingen en sociale zekerheid te veel kosten…
Het leidt geen twijfel dat de crisis en de sociaal-ecologische problemen hoe dan ook de agenda van het Europees Parlement zullen bepalen. De fractievorming is daarom niet zonder belang, net zoals trouwens de voorzitter en de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie. Grote kanshebber om voorzitter van het Parlement te worden is Graham Watson, huidig voorzitter van de liberale fractie, economisch conservatief en ethisch progressief. Guy Verhofstadt zou in die omstandigheden voorzitter van de fractie kunnen worden. Tenzij de rollen worden omgedraaid?
Een controversieel punt wordt nog de aanstelling van de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie. Hier speelt de verwarring tussen Verdrag van Nice en Verdrag van Lissabon dat aan het Europees Parlement een grotere rol toekent. Op de laatste plenaire zitting van het EP werd een verslag van Jean-Luc Dehaene goedgekeurd om de agenda lichtjes aan te passen, te hopen op een Iers ‘ja’ in het komende referendum, en het parlement inderdaad zijn zeg te laten hebben. Op de komende Europese Raad van 18 en 19 juni kunnen de staatshoofden en regeringsleiders hun kandidaat bekend maken. Maar het EP echt raadplegen binnen de week na de verkiezingen is wel echt moeilijk. De enige kandidaat tot nog toe is de huidige Portugese en neoliberale voorzitter José Manuel Barroso. De PES en de Groene fractie hebben al laten weten dat te willen beletten door een front tegen Barroso te vormen, maar sociaal-democratische regeringsleiders zoals de Spaanse Zapatero en de Britse Brown hebben hun steun al aan Barroso toegekend! Of, alweer, hoe nationale en partijpolitieke belangen elkaar kunnen doorkruisen. Hoe dan ook zal het EP in juli, op zijn eerste plenaire vergadering de voorzitter van de Europese Commissie moeten goedkeuren. Pas dan kan met de samenstelling van de Europese Commissie worden begonnen, en dan nog valt af te wachten hoe het Ierse referendum zijn beslag krijgt. Wordt het een ‘ja’ dan komen er 27 commissarissen, wordt het een ‘neen’ dan zijn het er minder. Alle toekomstige leden van de Commissie moeten eerst door het EP worden gehoord, dus het wordt nipt om de nieuwe Commissie op 1 november te laten aantreden.
De groter vraag voor deze verkiezingen blijft echter hoe legitiem dit Parlement kan zijn. Is 30 % van de stemmen voldoende? En hoe sterk zullen extreem-rechts en de eurosceptici zijn? Hoe groot zullen de socialistische, de groene en de fractie van Verenigd Links uiteindelijk worden? Zal iedereen bereid zijn constructief mee te werken aan het vermijden van nog meer neoliberale wetgeving met een privatisering van gezondheidszorgen of de flexibilisering van de arbeidstijd? Deze verkiezingen zijn echt belangrijk en een ‘goede’ stem nog veel meer. Maar veel linksen aarzelen tussen meer nationale zeggenschap en meer afstand van bevoegdheden en soevereiniteit, o.m. voor sociale zaken en fiscaliteit. Een Europa van nationale staten, met onvermijdelijk een blijvende onderlinge concurrentie, is,m.i., echter het laatste wat we nodig hebben. Coraggio!
(Uitpers, nr. 110, 10de jg., juni 2009)
(1) Zie hierover artikel in Vrede. Tijdschrift voor Internationale Politiek, nr. 397, mei-juni 2009. Het volledige Dossier in dat nummer is trouwens aan de Europese verkiezingen gewijd, met o.m. een overzicht van de partijprogramma’s.