Een Cuba zonder Fidel. Kan dat? Ja, want eigenlijk was hij al tien jaar niet meer politiek actief. Toen ik in 2006 die socialistische bananenschil voor de kust van de Verenigde Staten verkende, was de ernstig zieke Fidel al achter de schermen verdwenen. De geruisloze transformatie van het Cubaanse maatschappijmodel was toen al aan de gang.
Op 2 december 1956 landde de Granma op de Cubaanse kust en begonnen de Castro’s, Che Guevara en hun compañeros aan een moeizame, maar uiteindelijk zegevierende strijd tegen dictator Batista. Toen ik ((Walter Lotens, moraalfilosoof, wereldreiziger en freelancer, schrijft over beweging van onderuit: Latijns-Amerika, coöperaties, reizen en ‘de ontmoeting met de andere’ van Borgerhout over Nicaragua tot Bolivia en Suriname. Voor lezingen zie www.walterlotens.net.)) er landde, exact vijftig jaar later, waren de ogen van heel de wereld weer op Cuba en vooral op de kwakkelende gezondheid van Fidel gericht. Castro’s gezondheidstoestand bleef, zoals trouwens zijn hele privéleven (vrouwen, kinderen) een goed verborgen staatsgeheim. Via een dokter uit Baracoa vernam ik dat Fidel Castro op 27 juli 2006 aan de rand van het graf had gestaan. Hij leed blijkbaar aan divertikels (uitstulpingen) in de ingewanden en moest toen dringend geopereerd worden. Fidel, 80 y más, was de wens van vele Cubanen.
Op 2 december 2006 was de 80-jarige Fidel dus niet aanwezig op de Plaza de la Revolución waar het gestileerde Korda-portret van Che Guevara leek te luisteren naar de echo van Fidels historische marathonredevoeringen. Neen, het werd die keer een korte plechtigheid: Raúl had overgenomen, maar zonder het redenaarstalent van zijn broer. ‘Gelukkig maar,’ zei een Cubaan naast mij al lachend. ‘Met Fidel in zijn betere dagen stonden we hier vier uur later nog.’ Vanaf toen ging het er zakelijker aan toe.
Dubbel circuit
In mijn rugzak zat gelukkig het pas verschenen Cien horas con Fidel, het monumentale interviewboek van Ignacio Ramonet, toen nog hoofdredacteur van Le Monde Diplomatique – naast dat met Frei Betto een van de weinige interviews die Fidel ooit gaf – om meer te vernemen over het politieke denken van Fidel Castro. Op de Plaza de Armas in het hartje van Havana Vieja, waar de vele toeristen dagelijks overrompeld worden door handelaars in overwegend tweedehandsboeken, kon ik een nieuwe versie kopen voor twintig pesos convertible. Dat was ongeveer twintig dollar en dus vrijwel het volledige maandloon van vele Cubanen. Wie kon dat betalen?
Het is opvallend dat Castro in zijn Cien horas con Fidel bijna geen uitspraken deed over het toerisme. Zeer waarschijnlijk omdat er ook nog een ander prijskaartje aan vasthing. Door de opmars van het toerisme ontwikkelde er zich een dubbel circuit. De dualiteit was overal merkbaar: aparte busverbindingen, aparte ziekenhuizen voor toeristen, aparte bars, aparte taxi’s en ga zo maar door waar de convertible (gelijk aan de dollar) de waardeloze Cubaanse peso verdrong. Officieel luidde het dat vier Cubanen op tien gemakkelijk aan convertibles konden geraken. Wie in het toerisme werkt, zit aan de bron, maar ook de taxichauffeur, de kelner, de buschauffeur, de krantenverkoper en de toiletschoonmaaksters pikken, doorgaans illegaal, hun buitenlandse graantje mee.
Toerisme
Het Amerikaanse embargo speelt Cuba ongetwijfeld nog steeds parten, maar daar hebben de toeristen geen boodschap aan. Op het einde van 2006 blokletterde de Granma triomfantelijk dat er dat jaar twee miljoen toeristen Cuba bezochten. Dat was toen alweer een nieuw record voor deze belangrijke deviezentrekker. In 2015 bezochten 3,5 miljoen toeristen het eiland waarvan alleen 1,6 miljoen alleen al Havanna. Tegen einde 2016 hoopt men dicht bij de vier miljoen bezoekers te zitten. Ook de toename van het aantal Amerikaanse toeristen in dat hele verhaal is opmerkelijk. Airbnb vestigde zich in april vorig jaar in Cuba en in april van dit jaar werd de vergunning verlengd. Tot oktober 2016 werden 306 adressen geteld waar een kamer of appartement kunnen worden gehuurd. Het ministerie van Toerisme wil ervoor zorgen dat tegen 2030 het aantal hotelkamers verdubbelt van 65.000 naar 130.000. Rechtstreeks en onrechtstreeks leven intussen honderdduizenden Cubanen van het toerisme. Toerisme is op dit moment de tweede inkomstenbron van het eiland, na de verhuur van Cubaanse dienstverleners zoals artsen, verplegers en trainers aan het buitenland.
Die ontwikkeling van het toerisme is begonnen met de val van de Muur. Cuba schakelde toen noodgedwongen over van o.a. suikerriet op (een overwegend Europees) toerisme. Carlos Lage Dávila, die van 1993 tot 2009 vice-president was van de staatsraad, wordt het brein en de architect genoemd van de ‘speciale periode in vredestijd’ (sinds 1990) die Cuba gered heeft van de ondergang. Hij heeft met het toerisme, de legalisering van de dollar en de buitenlandse investeringen in joint ventures met de staat – en dit tegen de zin van Fidel Castro !- Cuba weer wat economische ademruimte bezorgd. Intussen ging de Cubaanse staat volgens een 51 procent aandelen formule al meer dan 300 joint ventures aan met voornamelijk Spaans en Canadees kapitaal. Alle grote westerse hotelketens zijn aanwezig, de Amerikaanse uitgezonderd. Cubanacán heeft 15 compagnieën, 23 gemengde ondernemingen en negen vertegenwoordigers in het buitenland. Deze staatshotelketen verwerft meer dan 40 procent van alle opbrengsten uit de toeristische sector. Dat is mooi meegenomen. Althans zolang deze successtory duurt, want in deze sector doet zich voortdurend een opschuifgedrag voor naar andere en goedkopere paradijselijke oorden. Om de val van de muur te overleven heeft Cuba noodgedwongen het toerisme binnengehaald, maar het dreigt daardoor, zoals de meeste Caribische eilanden, afhankelijk te worden van de grillen van de grootste economische sector ter wereld.
De meest verregaande wijziging in de richting van een marktgericht systeem is ongetwijfeld dat onder de regering-Raúl Castro burgers en permanent residerenden voortaan in de mogelijkheid gesteld worden om een huis te kopen en te verkopen. Ondertussen werd er op dat vlak een behoorlijk lange weg afgelegd. Het begon met casas particulares.
Casas particulares
Vanaf 1994 al mochten Cubanen onder zeer strikte voorwaarden op kleinschalige manier enige vorm van privé-initiatief ontwikkelen. Dat zijn de zogenaamde casas particulares (gastenkamers) en de paladares (huisrestaurantjes) waarvan wij tijdens ons verblijf van één maand graag hebben gebruik gemaakt. Daar hoor je de niet-gefilterde, niet-ideologische stem van de gewone Cubaan die resolver als een overlevingscredo moet hanteren. Resolver is het geritsel, de kleine vergrijpen en de zwarte handel die nodig zijn om te overleven.
De basisvoorwaarden om behoorlijk te kunnen leven worden in Cuba weliswaar vervuld (onderwijs, gezondheidszorg en veiligheid) – alleen onderwijs gaat met meer dan negen procent van het nationaal budget lopen en dat vindt iedereen goed – maar dat tikkeltje luxe om een stuk zeep, een pen, een boek of een T-shirt te kopen, ontbreekt. De kleine man, zeer vaak met een universitair diploma, die met een equivalent van 25 dollar per maand moet toekomen, ontwikkelt dan ook een grote vindingrijkheid om zijn auto uit de jaren vijftig op de weg te houden en ook nog clandestien als taxi te gebruiken. De underdog ontworstelt zich met grote creativiteit uit de greep van een al te streng vadertje staat. Kreeft en garnalen zijn exportproducten en dus verboden in casas particulares. Geen nood. Op ons bord in Santiago de Cuba kregen we het gevraagde dat dan geheimzinnig besteld werd onder het codewoord ‘kip van de zee’. Zijn dit anti-Cubaanse handelingen? In de ogen van de strenge Comites de Defensa Revolucionaria (CDR) allicht wel, maar voor de meeste Cubanen is het, zeker sinds de doorbraak van het toerisme, niet meer dan een manoeuvre in een permanente overlevingsstrategie.
Coöperaties als economisch wapen
De Cubaanse broekriem is al te lang en al te strak aangesnoerd geweest. Er moet meer economische ademruimte komen. Dat beseft ook de Cubaanse overheid die aan haar groot en hooggeschoold ambtenarenapparaat slechts een schamele 25 CUC kan betalen en eigenlijk is dat nog te veel voor de staatskas.
‘Het buitengewone van de Cubaanse samenleving ligt in de noodzaak tot veranderingen die haar dichter brengen bij de wereld waarin we leven, maar zonder dat deze verschuivingen een potentiële transformatie impliceren van haar politieke en economische grondslagen,’ zegt Leonardo Padura Fuentes. ‘Gezien vanuit het buitenland kan het lijken dat er weinig in Cuba radicaal veranderd is, maar in werkelijkheid en zonder de fundamentele politieke structuren aan te tasten werden er vele transformaties doorgevoerd.’
Leonardo Padura Fuentes is een Cubaanse romancier, die behoorlijk kritisch is voor de ontwikkelingen op zijn eiland. ((Leonardo Padura Fuentes, Eppur si muove in Cuba. In: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jrg. 47 nr. 31, p. 128))‘De opvallendste van de verschillende transformaties die al werden ondernomen en nog verder uitgebreid worden, is wellicht de heropleving en verspreiding van het werk voor eigen rekening,’ voegt hij eraan toe.
Dat alles is trapezewerk op hoog niveau, want het impliceert een afscheid nemen van het socialistische staatsmodel dat aangenomen werd in de jaren 1970 . Volgens Cliff Durand van het Centrum for Global Justice bekende Fidel Castro, voor zijn ziekte, in 2005: ‘Onder de vele fouten die we gemaakt hebben, was de grootste dat we geloofden dat iemand wist hoe het socialisme geconstrueerd moest worden.’ Deze ‘iemand’ was uiteraard de Sovjetunie. Dus probeert Cuba nu voor zichzelf uit te dokteren hoe een socialistische maatschappij geconstrueerd wordt.’ ((Cliff Durand, Laboratorium voor een nieuwe maatschappij ))
‘Social ownership van de productiemiddelen van onderuit’ moet volgens Raúl Castro de belangrijkste motor worden voor het nieuwe socialisme op Cuba. Minister van economie Marino Murillo, onlangs ontslagen, noemt social ownership zeer belangrijk om te komen tot een welvarend en duurzaam socialisme waarin de openbare sector echter het belangrijkste blijft.
In 2010 al kondigde de Cubaanse regering aan dat ze massaal overheidsbanen ging schrappen, naar schatting meer dan een miljoen banen gespreid over vijf jaar, en dat ze de wetgeving voor zelfstandige arbeid zou versoepelen. In 2013 waren er 181 zelfstandige activiteiten toegestaan. De versoepeling van de coöperaties is een volgende stap in deze economische hervorming.
Coöperaties zijn geen nieuw fenomeen op Cuba, maar ze krijgen almaar meer aandacht als ondernemingsvorm, los van de staat. Zo stemde in december 2012 het nationaal parlement een nieuwe wet die de legale basis vastlegt voor andere dan landbouwcoöperaties.
Cliff Durand: ‘83 procent van de landbouwgrond is nu al in handen van coöperaties, het grootste deel in dat van de UPBCS’ s (Basiseenheden van Coöperatieve Productie), die in de jaren 1990 ontstonden uit de omvorming van voormalige staatsbedrijven. Maar dit waren geen echte coöperaties vermits ze nog altijd onder de controle vielen van staatsentiteiten. Met de huidige hervormingen krijgen ze de autonomie om echte coöperaties te worden. De oprichting van stedelijke coöperaties in de dienstensector en de industrie, is nog een belangrijkere vernieuwing. 222 experimentele stedelijke coöperaties moesten van start gaan in 2013. Op 1 juli 2013 waren er al 124 opgericht in de volgende sectoren: constructie, transport en landbouwmarkten. Er wordt een grote uitbreiding van het aantal stedelijke coöperaties voorzien.’
Volgens Cliff Durand verwacht men dat in de komende jaren 46 procent van het Cubaans Bruto Binnenlands Product afkomstig zal zijn van die sector van de economie die niet rechtstreeks verbonden is met de staat (de niet-gouvernementele sector). Daaronder vallen coöperaties, maar ook kleine private zaken. Coöperaties zullen waarschijnlijk het belangrijkste element worden van deze niet-gouvernementele sector.
Cliff Durand bleek in 2013 wel wat te optimistisch in zijn voorspellingen. De Cubaanse regering kondigde inderdaad de oprichting van coöperaties aan maar vervolgens remde zij deze ontwikkeling weer af. Volgens het Cubaans statistisch bureau ONEI zijn er op dit ogenblik 383 coöperaties in Cuba waarvan 131 met handelsactiviteiten, 102 restaurants, 60 in de bouwsector en 49 ambachtelijke activiteiten. Begin 2016 werden er 16 niet landbouwgerichte coöperaties goedgekeurd. Raúl Castro erkende op het afgelopen partijcongres dat legalisering van particuliere ondernemingen tot controverses leidde. Dat zei hij ook al eerder. ‘Ik ben niet verkozen tot president om het kapitalisme in Cuba opnieuw in te voeren noch om het socialisme prijs te geven. Ik werd verkozen om het socialisme te verdedigen, te behouden en te blijven perfectioneren, niet om het te vernietigen.’ ((Marc Ingelbrecht, Oxfam Solidariteit, Cuba: einde van het socialistisch model))
Om een coöperatie te kunnen beginnen is niet alleen menskracht en een adequate wetgeving, maar natuurlijk ook startkapitaal nodig. Hiervoor wordt er in de eerste plaats gerekend op geld dat naar Cuba gestuurd wordt door familieleden die in het buitenland leven. Die zogenaamde remesas maken aanzienlijke bedragen uit. Voor 2012 ging het om 2600 miljoen dollar en de overheid hoopt een deel van die geldstroom aan te wenden voor maatschappelijke doeleinden. Dat hiermee ook een stukje ongelijkheid wordt binnengebracht, blijkt uit het feit dat van de 62,4 procent van de bevolking die overschrijvingen uit het buitenland ontvangt, het overgrote deel van dat geld naar blanke Cubanen gaat. Het resultaat is dat zwarte Cubanen minder kans hebben om te participeren aan een coöperatie en ondervertegenwoordigd zullen zijn in deze sector van de economie.
Tussen utopie en realiteit
Voor Cliff Durand betekent het hele coöperatieproject een grote stap voorwaarts voor Cuba: ‘Sinds 1968 streefde de staat er naar om alles zelf te beheren, van restaurants en taxi’s tot kappers. Sommige ondernemingen werden goed geleid, maar velen niet. Een van de problemen was de motivatie van de werknemers. Alle beslissingen werden op een hoger niveau genomen en werknemers van de staat waren verzekerd van hun job, zelfs als ze hun taken niet naar behoren uitvoerden. Hun loon was daarbovenop laag. Als socios in coöperaties zullen ze meer motivatie hebben om van hun ondernemingen een succes te maken. Het inkomen en de zekerheid van elk lid van de coöperatie is afhankelijk van het collectief. En elk individu heeft het recht om te stemmen in de Algemene Vergadering waar het beleid van de coöperatie vastgelegd wordt. Coöperaties combineren dus materiële en morele drijfveren, die het individueel belang aan het collectieve belang koppelen.’
Het is vooral de Cubaanse economiste Camila Piñeiro Harnecker, dochter van Marta Harnecker, die het fenomeen coöperaties uitvoerig bestudeert en verdedigt. Zij argumenteert dat de coöperaties ‘de bevordering van democratische waarden, attitudes en gewoonten promoten (gelijkheid, verantwoordelijkheid, solidariteit, tolerantie voor verschillende opinies, communicatie en consensusvorming). Coöperaties zijn kleine scholen voor democratie waarin de nieuwe socialistische mens kan gedijen, veel meer dan onder het staatssocialisme mogelijk was.’
Met deze benadering van coöperaties benadrukt Harnecker dat het bij coöperatief ondernemen niet alleen over de homo economicus gaat, maar dat de werkvloer ook een plaats van democratische besluitvorming kan worden waarin van iedereen een maximale inbreng verwacht wordt, niet alleen als routineuze uitvoerder van taken, maar ook als creatieve inbrenger van nieuwe ideeën.
Uitspraken zoals deze van Camila Piñeiro Harnecker worden op dit ogenblik in Cuba niet meer als vloeken in de kerk van het staatssocialisme beschouwd. In haar boek Cooperativas y socialismo, una mirada desde Cuba en in vele van haar artikels benadrukt zij dat coöperaties geen wondermiddel zijn, maar dat zij een nuttig instrument kunnen zijn voor Cuba zowel op economisch, sociaal als cultureel terrein. Zij wijst, wat ik ook in mijn boek ‘De nieuwe coöperatie tussen realiteit en utopie’ heb gedaan, terecht op het hybride karakter van coöperaties als ondernemingsvorm. Coöperaties streven zowel economische als sociale doeleinden na en zijn, benadrukt zij, gericht op meer autonomie van de ondernemer-aandeelhouder maar gekoppeld aan een grote zin voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ook Cliff Durand is zeer hoopvol ten aanzien van de huidige ontwikkelingen in Cuba. Hij spreekt zelfs over een laboratorium voor een nieuwe maatschappij waarin coöperaties een belangrijke rol kunnen spelen: ‘Vele jaren geleden wees de Cubaanse filosofe Olga Fernandez mij erop dat in plaats van de staat, de civiele maatschappij aan het afsterven was onder het socialistische model dat Cuba had aangenomen. De huidige vernieuwing van het socialisme is een poging om de civiele maatschappij te verjongen, om een socialistische civiele maatschappij op te bouwen. De coöperaties zouden een sleutelrol kunnen spelen in deze verjonging, die Cuba kan ondersteunen op weg naar een maatschappij, beheerd door geassocieerde producenten. Als dit experiment lukt, dan kan het van historisch belang zijn.’
En wat denken de gewone Cubanen er zelf van? ‘Eerst zien wat dit experiment oplevert. Als nadien blijkt dat het niet werkt, wat gebeurt er dan met het geld?’ noteerde Jorge Luis Banos voor IPS enkele uitspraken van Cubanen. ‘Er zijn nog veel zaken onduidelijk.’ ‘Zeker niet, ik werk liever alleen.’ Het zijn maar enkele van de uitspraken van Cubanen over de uitbreiding van het coöperatieve systeem.
Daisyi Valera, een jonge nucleair scheikundige, schrijft in een artikel Los pasos de las cooperativas urbanas en Cuba op www.havanatimes.org van 29/10/13 dat volgens haar de invoering van coöperaties nogal geforceerd gebeurt. Van de 124 coöperaties die op 1 juli 2013 werden opgericht waren er 112 van de staat. Volgens haar gaat het voornamelijk om slecht draaiende bedrijven die zo worden afgestoten en waarvan de nieuwe coöperanten een inkomstenbron worden voor de staat, want zij moeten huur betalen en belasting op water en elektriciteit. Zolang de nieuwe coöperaties van boven gedropt worden in plaats van voorrang te verlenen aan het financieel ondersteunen van projecten die vanuit de bevolking komen, is er weinig vertrouwen en zullen de Cubanen geneigd zijn eerder naar privé-initiatief te grijpen.
Cubakenner en landbouwspecialist Ludo Pinckers, auteur van onder meer Cuba, une réalité humaine plaatst vanuit zijn terreinkennis ook enkele kritische kanttekeningen bij de benadering van Cliff Durand. Door zijn geregeld verblijf op het Cubaanse platteland is hij vooral vertrouwd met het functioneren van een aantal landbouwcoöperaties: ‘Bij bepaalde landbouwcoöperaties is er een probleem met de billijke verdeling van de inkomsten, zodanig zelfs dat de coöperatie soms de bakermat kan zijn van een of andere vorm van kapitalistisch denken en vormen van uitbuiting in zich draagt. Het verschil tussen een coöperant en een niet-coöperant ligt duidelijk hoger dan de intussen spreekwoordelijke factor 12. Bovendien zijn de werkomstandigheden en het respect van en voor dagwerkers soms problematisch. Daar zou er juist meer staatscontrole moeten zijn.’
Staat en middenveld
Toch ervaart Pinckers dat er duidelijk iets aan de gang is in Cuba. ‘De uitvoering gebeurt langzaam en dat is misschien maar goed ook. Er is geen stormloop voor het oprichten van coöperaties. De grote vraag zal zijn hoe de volgende generatie Cubaanse leiders de verworvenheden van de revolutie kan vertalen naar een nieuw maatschappelijk model. Een revolutie verdedigen zonder er aan deel genomen te hebben is nooit gemakkelijk geweest. Wie gaat er nog als Fidel Castro mee op de barricades staan en mee op de velden en in de fabrieken werken?’
In de Cubaanse maatschappij wordt het onverzettelijk staatssocialisme dat in de Fidel Castro-periode jarenlang het handelsmerk was steeds meer in vraag gesteld. Er is een proceso de cambio, een eigen Cubaanse zoektocht naar het socialisme van de 21ste eeuw aan de gang. Het is tevens een universele zoektocht naar evenwicht tussen ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’. Gelijkheid ten koste van alles wordt als basisprincipe zachtjes losgelaten. Is dat nu alleen om meer ‘economische zuurstof’ vrij te maken of ook om de Cubaanse mens meer vrijheid te bezorgen? Dat is de hamvraag.
In zijn artikel verwijst Cliff Durand vaak naar het Venezolaanse voorbeeld en het Bolivarisme. Is dat wel een goed voorbeeld voor Cuba dat precies die loodzware staatsdruk wat van zich af wil schudden? Als men de coöperatieve weg wil bewandelen, haalt men ook een nieuw fenomeen binnen dat in Cuba tot op dit ogenblik weinig of geen zeggingskracht heeft. De coöperatieve weg is een beweging van onderuit die zich juist kenmerkt als een ‘derde weg’ tussen staat en burger. In het Engelse Rochdale-model van coöperaties uit de 19de eeuw gaat het om een vereniging van mensen die zich vrijwillig organiseren om beter economische resultaten, gekoppeld aan niet-materiële doelstellingen, te behalen. Men kan niet per decreet, van bovenuit dus, die vrijwilligheid tot coöperatievorming declareren. Bovendien lijkt het helemaal niet zo vanzelfsprekend dat, zoals Cliff Durand suggereert, die civil society in aanmaak een uitsluitend socialistische maatschappelijk middenveld zal worden. Bewegingen van onderuit laten zich niet zo gauw in een ideologisch keurslijf dringen. Dat zien we ook in Bolivia onder Morales en Ecuador onder Correa gebeuren. Het maatschappelijk middenveld kan een kritische partner, maar soms ook een tegenstander zijn van het beleid. Vrije toegang tot internet stuit nog steeds op obstakels van een wantrouwig vadertje staat. Zal dat in het post-Fidel tijdperk veranderen? In eigen land heeft maar 13 van elke 1.000 Cubanen toegang tot het internet. Officieel heet het dat de Cubaanse regering privé-aansluitingen om economische redenen ontmoedigt, maar dissidenten zien in het beleid een poging de vrijheid van meningsuiting in te perken. ((Patricia Grogg, Cuba hindert internettoegang bevolking))
Minder staat en meer civil society lijkt me een hoopvolle beweging, maar dan zullen in het geven en nemen van ruimte die twee als nieuwe partners met elkaar moeten leren leven. Misschien situeert zich daar dat wel het laboratorium voor een nieuwe maatschappij waarin ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ elkaar niet in weg staan, maar complementair zijn.