Staat Cuba op de Amerikaanse lijst van landen waar Washington met geweld "democratie" wil invoeren? Zijn de recente veroordelingen en executies op Cuba daar een antwoord op? De ‘Vrienden van Cuba’ geven hier hun visie op de recente gebeurtenissen. Reacties zijn erg welkom.
Tientallen dissidenten in Cuba veroordeeld tot zware gevangenisstraffen. Drie kapers ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Wat heeft de Cubaanse regering bezield om dergelijke draconische maatregelen te nemen?
Op 25 april gaf Fidel Castro in een televisietoespraak aan de Cubaanse bevolking een uiteenzetting over de gebeurtenissen die aanleiding gaven tot deze veroordelingen. We vatten het samen.
Toen George W. Bush op 4 november 2000 achterop lag in de presidentsverkiezingen heeft de Cubaanse maffia er voor gezorgd dat hij het uiteindelijk toch met enkele honderden stemmen haalde in de staat Florida. Daartoe moesten tienduizenden Afro-Amerikanen van de kiezerslijsten verdwijnen, werd de lay-out van de stembiljetten gemanipuleerd en werden de tellingen voortijdig afgebroken. Een van de wederdiensten was de benoeming van James Cason tot hoofd van de interest section (er is geen VS-ambassade in Cuba) in Havana. Cason had onder president Reagan zijn sporen verdiend als organisator van de anti-Sandinistische contras en was onder andere betrokken bij de Irangate affaire. Cason arriveert op 10 september 2002 in Havana.
Op 16 september nodigt Cason 17 verantwoordelijken van dissidentenorganisaties uit voor een eerste kennismaking in zijn ambtswoning.
Op 17 september wordt een tweede groep uitgenodigd en lanceert Cason het idee van "onafhankelijke bibliotheken".
Van 26 tot 30 september vindt in Havana de eerste handelsbeurs voor Noord-Amerikaanse voedingsproducten plaats. Op de door de Noord-Amerikaanse organisatoren georganiseerde receptie in het hotel Melía Cohiba houdt Cason een toespraak waarin hij leveringen aan Cuba sterk afraadt.
Op 3 en 4 oktober bezoekt Cason een aantal bootvluchtelingen uit Villa Clara die door de VS terug naar Cuba zijn gestuurd, om dissidenten te rekruteren.
Op 7 oktober worden een drietal dissidenten bij Cason thuis op een etentje vergast.
Op 10 oktober werkontbijt met onder meer Oswaldo Payá en Vladimiro Roca. Onderwerp van de gesprekken: het Proyecto Varela (een petitie voor de invoering van een meerpartijensysteem en een vrijemarkteconomie) en andere aangelegenheden van algemeen belang.
In de namiddag van 30 oktober is er een werkvergadering tussen 6 VS-diplomaten en 24 dissidenten over een nieuw project (bevordering van de civiele maatschappij in Cuba) aangevoerd door Martha Roque. Cason kan tot zijn spijt niet blijven maar laat zijn diplomatiek onschendbare residentie, evenals het nodige voedsel en drank ter beschikking van zijn gasten.
Op 5 november bezoekt James Cason een pas uit de gevangenis ontslagen dissident en belooft hem dat hij diplomaten van andere landen zal aansporen om hem te contacteren.
Nieuwe bijeenkomst bij Cason van Payá, Roca en anderen met een Noord-Amerikaanse delegatie op 11 november. Diezelfde dag wordt een sproeivliegtuig gekaapt richting VS. De kapers worden vier dagen later op vrije voeten gesteld en het vliegtuig bij opbod verkocht.
Martha Roque en dertien anderen krijgen op 21 november het bezoek van Cason die aankondigt binnenkort een grote hoeveelheid transistorradio’s te kunnen invoeren via de diplomatieke valies. Voor vandaag heeft hij vier kisten Verklaringen van de Universele Rechten van de Mens bij.
Op 22 november vergaderen drie dissidenten in de ambtswoning van Cason. Voor de eerste maal is er zelfs geen Noord-Amerikaanse diplomaat aanwezig.
Ciego de Avila mag zich verheugen in een bezoek van het hoofd van de VS-belangenvertegenwoordiging op 27 november. Hartelijke gesprekken met de slachtoffers van het regime.
Op 19 december organiseert Cason een gezellig samenzijn met rijkelijk buffet voor een tiental diplomaten van het Verenigd Koninkrijk, Tsjechië, Polen, Griekenland, Chili en 52 dissidenten onder wie Elisardo Sánchez en Vladimiro Roca.
In Miami geeft Cason op 21 december een interview aan Canal 51 waarin hij onder meer verklaart een steun en toeverlaat te zijn voor de dissidenten die, spijtig genoeg, er nog niet in slagen met elkaar samen te werken, maar dat komt wel.
Op 9 januari 2003 krijgt James Cason geen toestemming van de Cubaanse overheid voor een werkbezoek aan Pinar del Río. Een andere VS-diplomaat brengt dan maar de vier kisten radio’s en boeken naar Pinar.
Op 16 januari woont Cason de presentatie bij van een contrarevolutionair boek uitgegeven in het buitenland, dit in het kader van de "onafhankelijke bibliotheken".
Cason en zijn medewerker krijgen toestemming voor privé-bezoeken van 19 tot 25 januari in Las Tunas, Holguín, Granma, Santiago en Guantánamo. Hij richt tussendoor een nieuwe partij op.
Op 29 januari wordt een vrachtschip gekaapt. De kapers worden in de VS onmiddellijk vrijgelaten.
Op 6 februari verdwijnt een militair vaartuig van de kustwacht richting VS. De vier opvarenden worden niet in beschuldiging gesteld.
Op 7 februari is er een feestje bij Cason met onder de genodigden 21 dissidenten.
Persconferentie voor buitenlandse journalisten op 22 februari: Cason klaagt aan dat de Cubaanse overheid een zending boeken in beslag heeft genomen van onder andere Martin Luther King, John Steinbeck en Groucho Marx. Cason preciseert niet wat onder "andere" moet verstaan worden.
Op 24 februari neemt Cason deel aan een persconferentie georganiseerd door Martha Roque in een appartement in Havana. Diplomaten van andere landen sturen hun kat.
Op 7 maart deelt het State Department (Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken) mee dat het bezoekrecht beperkt wordt van Cubaanse diplomaten aan Cubaanse gevangenen in de VS (onder wie de 5 die geïnfiltreerd waren in de terroristische contrarevolutionaire organisaties in Miami). Op 10 maart beslist de Cubaanse overheid als tegenmaatregel dat de Noord-Amerikaanse diplomaten Havana slechts mogen verlaten na voorafgaande toestemming.
Vergadering van 18 dissidenten op 12 maart bij Cason.
Reactie van het State Department op 13 maart: de Cubaanse diplomaten mogen Washington niet meer verlaten en kunnen dus geen gevangenenbezoek meer verrichten. Tevens verzoek voor inreisvisum voor twee gekende anti-Cubaanse senatoren. Cuba weigert het visum.
Organisatie van een cursus Ethiek voor onafhankelijke journalisten in de Noord-Amerikaanse ambassade op 14 maart. Ook de buitenlandse pers wordt uitgenodigd. Voor de Cubaanse overheid is de maat vol. Men besluit in te grijpen.
Op 18 maart worden 32 contrarevolutionairen aangehouden.
Op 19 maart volgen 33 arrestaties. Diezelfde dag wordt een binnenlandse vlucht met Cubaanse burgers en toeristen gekaapt en afgeleid naar Miami. De kapers krijgen een verblijfsvergunning. De eerste bommen vallen op Bagdad.
20 maart: 6 arrestaties.
Op 21 maart delen de Noord-Amerikaanse autoriteiten mee dat de kapers niet zullen uitgeleverd worden en dat het vliegtuig verbeurd verklaard wordt. Nog 1 arrestatie.
Op 24 maart worden in de VS nieuwe verordeningen uitgevaardigd om de blokkade te verstrengen. Arrestatie van een dissident.
25 Maart: 1 arrestatie.
Op 26 maart kondigt USAID aan 1 miljoen dollar toe te kennen aan een project van de universiteit van Miami voor voorbereiding van de transitie op Cuba.
Op 31 maart publiceert het State Department zijn rapport over de mensenrechten op Cuba. Een binnenlandse vlucht met 46 passagiers onder wie 6 kinderen aan boord wordt gekaapt. Omdat het niet over voldoende brandstof beschikt om naar Miami te vliegen landt het op de internationale luchthaven José Martí in Havana. De kaper heeft twee handgranaten en dreigt deze te laten ontploffen als hij geen brandstof krijgt. Cuba vraagt aan de VS om de gijzelnemer te overtuigen af te zien van zijn plan door aan te kondigen geen politiek asiel toe te zullen staan.
1 April: Washington gaat akkoord met de vraag van Cuba. Cason begeeft zich naar de luchthaven. De kaper laat 22 mensen gaan in ruil voor brandstof. Cason wil niet tussenkomen vooraleer hij nadere orders krijgt. Het vliegtuig vertrekt en landt in Florida. De kaper wordt als een held ontvangen. De andere passagiers wordt politiek asiel aangeboden. Wie hier niet op ingaat valt een brutale en vernederende behandeling te beurt. De bemanning wordt opgesloten. Het vliegtuig wordt aangeslagen.
In de nacht van 1 op 2 april wordt de veerboot over de baai van Havana gekaapt en zet richting volle zee. De kustwacht gaat er achteraan. Om 3 uur ’s nachts delen de kapers per radio mee dat er een vijftigtal mensen aan boord zijn waaronder acht kinderen en zes buitenlanders. Zij eisen een ander schip dat zeewaardig genoeg is om de overtocht te maken. Zoniet zullen zij de gijzelaars overboord beginnen werpen. Tegen de middag valt het bootje zonder brandstof op 30 mijl van de kust op een woelige zee bij windkracht 4 en dreigt te kapseizen. De kapers aanvaarden op sleeptouw genomen te worden. Ze worden naar de haven van Mariel gesleept. Daar blijven ze een andere boot eisen en bedreigen de buitenlandse vrouwelijke gijzelaars met messen om hun eisen kracht bij te zetten. Op een onbewaakt moment slagen deze erin overboord te springen. Een aantal Cubanen volgt hun voorbeeld. De politie maakt van de verwarring gebruik om het schip te bestormen en de kapers gevangen te nemen. Er vallen alleen enkele lichtgewonden.
Op 10 april ontwapenen vijf mannen een militair en vluchten richting luchthaven. Zij proberen een vliegtuig te kapen maar dat mislukt. Tegelijk komt het bericht dat een federale rechtbank in de VS de voorlopige invrijheidstelling heeft bekrachtigd van de kapers van het vliegtuig dat op 19 maart afgeleid werd met 31 passagiers aan boord.
In totaal werden tussen 19 maart en 10 april niet minder dan 29 kapingen en pogingen tot kaping geregistreerd. De Cubaanse overheid moest iets doen om deze vloedgolf te stoppen. Men heeft gekozen voor een duidelijk en afschrikwekkend voorbeeld. Drie van de elf gijzelnemers van de veerboot waren veroordeeld tot de doodstraf omwille van de zwaarwichtigheid van de feiten en rekening houdend met hun recidivisme (alledrie hadden zij reeds gevangenisstraffen achter de rug wegen geweldplegingen, een ervan wegens moord). Voor hen werd de gebruikelijke omzetting naar levenslang geweigerd.
Nawoord:
Tijdens gesprekken met Cubaanse verantwoordelijken blijkt telkens weer dat ook de meeste onder hen principieel tegen de doodstraf zijn. De anderen wijzen er op dat er na de executies geen enkel geval van piraterij of gijzeling meer geweest is, en dat deze maatregel dus naar alle waarschijnlijkheid onschuldigen van de dood heeft gered aangezien de kapingen steeds brutaler en roekelozer werden.
De 79 aangehouden dissidenten (onder wie 1 vrouw) werden inmiddels allen veroordeeld tot gevangenisstraffen van 6 tot 28 jaar. Dit zijn naar Cubaanse normen zeer zware straffen (al heeft ook Cuba zijn "wet Lejeune"). Belangrijk daarbij is op te merken dat de veroordelingen steeds gebaseerd waren op flagrante overtredingen van wetten inzake staatsveiligheid en collaboratie met een vijandige mogendheid.
Dissidenten die zich niet bezondigd hadden aan concrete strafbare feiten (zoals fondsen aanvaarden vanuit het buitenland) werden ongemoeid gelaten. Dat verklaart waarom een Osvaldo Payá, Elisardo Sánchez of Vladimiro Roca nog steeds de buitenlandse pers kunnen te woord staan. De processen werden gevoerd voor gewone rechtbanken, in de aanwezigheid van familie en publiek (gemiddeld 100 aanwezigen) en de beklaagden werden steeds verdedigd door degelijke advocaten, in de meerderheid van de gevallen door hen zelf aangeduid. Allen hebben nog de mogelijkheid in hoger beroep te gaan.
Erwin Wils
(Uitpers, nr.43, 4de jg., juni 2003)