Op maandag 6 maart had de redactie van Vrede vzw een gesprek met Yves Vargas te Brugge. De gerenommeerde gepensioneerde Franse professor filosofie is gepassioneerd door de Vlaamse primitieven en vertoeft daarom regelmatig in de ‘schoonste stad van Vlaanderen’. Hoewel we bij Vrede zeker een goede Van Eyck of van der Weyden kunnen appreciëren, is onze voornaamste gemeenschappelijke interesse uiteraard de internationale politiek.
Samen met een dertigtal collega-intellectuelen richtte Vargas in 1990 ‘l’Appel Franco-Arabe’ (l’Afa) op, een organisatie die zich tot doel stelt een grotere wederzijdse kennis te vergaren en samenwerking te verkrijgen tussen Frankrijk en de Arabische wereld. Vaak gaan de standpunten van l’Appel in tegen oneerlijke mediacampagnes. Ze hebben nooit de bedoeling om één of ander regime te verdedigen, maar zijn gebaseerd op het respect voor de soevereiniteit van de landen en niet op het principe van de militairhumanitaire inmenging, dat maar al te vaak een voorwendsel is voor het opdringen van de Amerikaanse politiek in de regio.
In ons gesprek met Yves Vargas kwamen verschillende interessante onderwerpen naar voor, maar wat ons specifiek opviel was zijn visie op het aanslepende conflict in Darfoer. De interesse van l’Appel Franco-Arabe voor Soedan werd voor het eerst gewekt in 1998, toen de Verenigde Staten in de buitenwijken van de hoofdstad Khartoem een farmaceutische fabriek bombardeerden als vergeldingsactie voor de aanslagen op twee Amerikaanse ambassades in Afrika(1). De fabriek, de grootste van het continent, zorgde er voor dat honderdduizenden Afrikanen aan betaalbare medicijnen konden geraken, maar werd door de Amerikanen geviseerd omdat er volgens hen chemische wapens werden aangemaakt voor terroristische doeleinden. Hoewel de CIA de “fout” achteraf erkende, zette de desinformatie van de Amerikanen, die trouwens overal klakkeloos werd overgenomen, de intellectuelen van l’Afa aan het denken.
Kleinere acties, onderzoek, opiniestukken en verschillende publicaties waren hier het resultaat van. Onder meer ter voorbereiding van het boek ‘Vivre au Sudan aujourd’hui’ (Le Temps des Cerises, 2005) stuurde l’Afa een delegatie naar het geplaagde land. Volgens Vargas is er een opmerkelijke wanverhouding tussen de onwetendheid over Soedan en de verjaarde, voorgekauwde meningen die quasi door iedereen rondgebazuind worden. Nochtans weten de meeste mensen niet eens de naam van de Soedanese president (al-Bachir) of van de belangrijkste islamitische ideoloog van het land (al-Turabi). Wat volgt is een samenvatting van het Afa-boekje over Soedan en alles wat Vargas ons die zonovergoten ochtend in maart te vertellen had over het Afrikaanse land.
Soedan
Soedan is 4,5 maal zo groot als Frankrijk en telt 35 miljoen inwoners, samengesteld uit een honderdtal etnieën, stammen en broederschappen. Deze stammen zijn op nationaal vlak niet altijd goed politiek vertegenwoordigd, maar kunnen op lokaal vlak dan weer veel in de pap te brokken hebben. Men mag niet vergeten dat het een federaal en slecht gecentraliseerd land is waarin de regio’s weinig contact hebben met elkaar bij gebrek aan snelle communicatiemiddelen. Een regio is met andere woorden een wereld op zich waarin een stam, weliswaar een kleine minderheid qua aantal, toch een zeer determinerende rol kan spelen op lokaal vlak, en bijgevolg dan weer een belangrijke invloed heeft op nationaal vlak.
In 1956 werd Soedan onafhankelijk verklaard en vrijwel onmiddellijk brak er een burgeroorlog uit tussen het Noorden en het Zuiden (1958). Na een periode van staakt-het-vuren vanaf 1972 werd de burgeroorlog hervat in 1983. Na een nieuwe pauze van 1989 tot 1992, begonnen de rebellen onder leiding van kolonel John Garang opnieuw aan hun strijd. In 2003, kwamen de regering in Khartoem en de rebellen van het Zuiden eindelijk tot een politiek akkoord gebaseerd op de herverdeling van de macht en de nationale verdeling van de rijkdom (het Zuiden produceert het merendeel van de olie, maar die wordt dan overgeheveld naar het Noorden om daar geraffineerd te worden). De Verenigde Staten die de vredesonderhandelingen georganiseerd en gevolgd hadden, keurden het akkoord goed. Net nu er een oplossing in de maak leek voor de burgeroorlog, brak er in de westelijke regio Darfoer een opstand uit (februari 2003). Een tribaal conflict dat is zeker, maar niet religieus of gebonden aan etnie, want de bevolking van Darfoer is volledig islamitisch en de verschillende etnieën zijn sinds lange tijd vermengd via huwelijken (je moet echt zoeken om iemand te vinden die niet zwart is in de regio). Er zijn wel degelijk stammen, maar die onderscheiden zich hier eerder “sociologisch” dan biologisch. Stammen worden dus bepaald door traditie, het collectieve geheugen en de agrarische of nomadische levensstijl. Dit is een zeer belangrijk punt want er worden heel vaak verkeerde analyses gemaakt van het complexe Darfoeriaanse conflict.
Ook ten tijde van de burgeroorlog had men het heel vaak over de islamieten van het Noorden tegen de christenen uit het Zuiden of de Arabieren uit het Noorden tegen de zwarten uit het Zuiden, vergetend dat de rebellen onder leiding van John Garang ook vaak moslims of animisten in hun rangen hadden. Bovendien trokken duizenden christenen richting Khartoem, het machtscentrum tegen de rebellen, om de oorlog te ontvluchten, wat eigenlijk suïcidaal en dus onbegrijpelijk zou zijn indien het om een louter religieus conflict ging.
Om terug te komen op Darfoer, de regering heeft zeker een beoordelingsfout gemaakt door de onrust in Darfoer in 2003 te classificeren als een zoveelste conflict in de lange traditie van twisten tussen agrarische en nomadische stammen. In plaats van het nationale leger onmiddellijk ter plaatse te sturen, prefereerde de regering om haar strijdkrachten in het Zuiden van het land te houden tot de vredesakkoorden rond waren en beperkte ze zich voor Darfoer tot het samenstellen van troepen bestaande uit vrijwilligers. De rebellen beschouwden deze troepen als de strijders van vijandige stammen en beschuldigden de regering ervan partij te kiezen, waardoor het conflict escaleerde. De eisen tot lokale herverdeling van de macht veranderden in een openlijke oorlog, waarbij het tribale aspect onontwarbaar verwikkeld geraakte met het nationale.
Het aanvankelijk lokale conflict had immers ook nationale gevolgen. De rebellen uit het Zuiden bleven niet onverschillig voor het feit dat de nationale regering verzwakt werd door de situatie in Darfoer, wat hen in staat stelde om in extremis enkele supplementaire voordelen uit de brand te slepen. Ruim twee jaar werden de onderhandelingen gerekt. Pas in januari 2005 ondertekenden de regering en de rebellen het definitieve vredesakkoord. In het geheim ondersteunden de rebellenleiders uit het Zuiden van Soedan dus de oorlog in Darfoer. Ook de aan de kant geschoven leider van het Nationaal Islamitische Front, Hassan al-Turabi(2), is geïnteresseerd in alles en iedereen die de macht van de centrale regering verzwakt en moedigt de rebellen uit Darfoer aan, door hen allerlei zaken te beloven (het is interessant te weten dat hij niet zo lang geleden de ‘christelijke’ rebellen uit het Zuiden ook probeerde te bespelen).
Buitenlandse belangen
Maar de Darfoeriaanse crisis overschreed al snel de grenzen van Soedan. Paradoxaal genoeg is het grootste ongeluk van Soedan zijn potentiële rijkdom. Sinds enige tijd denken de internationale experts dat Soedan één van de grootste petroleumreserves ter wereld herbergt. En dan spreken we nog niet van de edele metalen en gegeerde mineralen. Deze rijkdom wekt natuurlijk de aandacht van buitenlandse krachten. Wat dan weer interne conflicten niet ten goede komt, vermits de verschillende strijdende fracties gesteund en bewapend worden door degenen die van de politieke wanorde en de zwakheid van de staat willen profiteren om de rijkdommen van het land in handen te krijgen. Er heerst geen twijfel over het feit dat de Soedanese olie de Amerikaanse lobbies zeer interesseert. Zelfs in die mate dat het Amerikaanse Congres in juli 2004 een resolutie goedkeurde waarin het conflict in Darfoer als een ‘genocide’ bestempeld wordt, wat de Verenigde Staten de mogelijkheid geeft ‘unilateraal’ in te grijpen ter plaatse. George Bush, de lobbyisten inwilligend, verplichtte Colin Powell op die manier zijn eerste analyses volledig bij te sturen. Khartoem en de aan de regering gelieerde milities, worden aangewezen als degenen die misdaden tegen burgers begaan. Ook de VN en de Europese Unie hebben, zonder te spreken over genocide, de Soedanese regering aangewezen als de belangrijkste verantwoordelijke voor de situatie.
Het is duidelijk dat zulke eenzijdige visies de rebellen alleen maar sterken in het verder zetten van de gewapende strijd. Waarom zou je immers de wapens neerleggen als je zulke machtige bondgenoten hebt?
Het is niet de eerste keer dat Soedan zich in het vizier van de Verenigde Staten bevindt. Lang voor het drama in Darfoer werd Soedan er immers al van beschuldigd een terroristische staat te zijn. Het land werd in deze hoedanigheid aan een embargo van de VN onderworpen van 1996 tot 2001, dat de facto werd verlengd door de Verenigde Staten tot op de dag van vandaag. Officieel waren de Amerikanen geïrriteerd omdat enkele terroristen een toevluchtsoord gevonden hadden in Soedan. Bin Laden, die vanaf 1991 in Soedan verbleef, werd in 1996 uit het land gezet en Carlos de Jakhals(3), werd in 1994 al aan Frankrijk uitgeleverd. Toch werd Soedan in 2001 nog gerekend bij de “as van het kwaad” en werd het op de lijst gezet van mogelijke militaire doelwitten in de strijd tegen het terrorisme.
Waarom deze verbetenheid tegenover een land waarvan het leger geenszins een bedreiging vormt voor de veiligheid en het evenwicht in de wereld? Hier komen we weer bij de olie terecht. De Amerikaanse bedrijven hadden de exploitatie van de bronnen stopgezet omwille van de burgeroorlog en vooral omdat de Soedanese regering van al-Bachir hun exuberante economische eisen weigerde in te willigen. Soedan slaagde er op het nippertje in om de economische verstikking tegen te gaan door een akkoord te sluiten met China, dat op die manier de grootste economische partner van Soedan werd. (Ongeveer 55% van de export van Soedan gaat naar China en 20% van de import komt van dit land).
Vandaag is het counteren van China een prioritair objectief in de strategieën van het Pentagon. Het is belangrijk om de ontwikkeling van alle landen te blokkeren die in staat zijn de concurrentie aan te gaan met de economische en politieke hegemonie van de Verenigde Staten. En het partnerschap tussen China en een Soedan dat op weg is één van de grootste energieproducenten te worden van de 21ste eeuw, moet natuurlijk met alle mogelijke middelen uitgeroeid worden.
Andere financiële belangen zijn geneigd de Verenigde Staten te ondersteunen. In Europa heeft de multinational Total (Frans-Belgisch) concessies ter plaatse die ze wenst te behouden. Duitsland heeft een spoorweg-project lopen dat Kenia en Soedan, van de olieschachten in het zuiden tot de haven van Mombasa, moet verbinden. Een project dat bijna 2 miljard euro omvat en dat ervoor zal zorgen dat Khartoum de controle verliest over de olie-exporten in het voordeel van één van de trouwste bondgenoten van de Verenigde Staten. Op die manier kunnen we de steun van de Europese Unie aan het Amerikaanse Congres veel beter plaatsen.
Het vredesakkoord, de ‘Sudan Peace Act’, (gestemd op vraag van president Bush), plaatste Soedan uiteindelijk toch min of meer onder de controle van de Verenigde Staten. Het Amerikaanse Congres maakte per jaar honderdduizenden euro’s vrij, op voorwaarde dat de akkoorden zich ontrolden naar de wensen van de Amerikanen (er werd een commissie opgericht die om de zes maanden verslag uitbracht in Washington over de vorderingen van de onderhandelingen). Men moet erkennen dat het akkoord dat uiteindelijk ondertekend is, toch niet iedereen bevalt. De huidige regering in Khartoem valt niet in de smaak en de wil bestaat om Soedan alsnog onder rechtstreekse controle te plaatsen. Dit is in die mate duidelijk dat de Egyptische ambassadeur in Khartoem in juli 2004 verklaarde: “Er is een complot tegen Soedan. Washington en Londen overdrijven de crisis in Darfoer met als doel Soedan te discrediteren en te kunnen veroordelen. Ze houden geen rekening met de context van het conflict en ze zien er een mogelijkheid in om de Soedanese regering aan te vallen”(4).
Genocide?
Deze kille analyse van de politieke werkelijkheid mag de menselijke realiteit natuurlijk niet negeren. Op enkele maanden tijd hebben de opstand in Darfoer en het antwoord erop 30.000 dodelijke slachtoffers geëist (slachtoffers van gevechten, ziekte en ondervoeding samen) en vluchtten 200.000 mensen naar Tsjaadse kampen vlak over de grens(5). Het lijden dat vertegenwoordigd wordt door deze cijfers mag niet vergeten worden: platgebrande dorpen en oogsten, plunderingen, verkrachtingen en kidnappingen. Er voltrekt zich ongetwijfeld een humanitair drama in Darfoer, maar door dit drama als een genocide te bestempelen, opent men de weg naar een oorlog. De Amerikaanse beschuldiging van ‘genocide’, vertoont grote gelijkenissen met die andere beschuldiging van ‘bezitter van verschrikkelijke massavernietigingswapens’, die de agressie tegen Irak heeft toegelaten, of die van ‘criminele etnische zuiveringen in Kosovo’, die de illegale oorlog van de Nato in Joegoslavië tot gevolg had. De georchestreerde verontwaardiging, tot stand gekomen via leugens, overdrijvingen, strategische berekeningen en speculatieve neigingen, begint een beetje te doorzichtig te worden om er nog iedere keer in te trappen. Het wordt tijd dat de wereld gaat beseffen dat de Verenigde Staten hun troepen niet uitsturen om bewijzen te zoeken, maar dat ze de bewijzen moeten leveren voor ze het leger sturen.
Het woord genocide klinkt in dit land grenzend aan Kongo, en niet ver van Rwanda, als een verschrikkelijke waarschuwing. Men herinnert zich de oorlog tussen de Hutu’s en de Tutsi’s, en niemand is het slagveld vergeten dat werd aangericht bij de intrede van het Rwandese leger op Kongolese bodem. Vandaag verwijt men de grote machten, Europa en Amerika, niet te hebben ingegrepen. Onder meer verschillende NGO’s stellen de vraag of men op het punt staat om deze misdaad van onverschilligheid ook toe te passen op Darfoer(6). De waarschuwing doet huiveren. Maar de vergelijking lijkt hier toch niet op te gaan. De oorlogen in Kongo en Rwanda hebben meer dan 5 miljoen doden geëist, we zitten hier nog ver verwijderd van dit macabere aantal. Op de vijf miljoen inwoners van Darfoer leefden ongeveer 1 miljoen van hen in zones waar gevochten werd. 500.000 van hen hebben hun dorpen verlaten en tienduizenden zijn gestorven(7). We zouden dus eigenlijk niet mogen spreken van genocide.
Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de situatie daar te verdragen is. Men moet zo rap mogelijk proberen een einde te maken aan dit conflict. Men moet alle groepen ontwapenen, de economische en politieke problemen waarrond getwist wordt oplossen, en de verantwoordelijken voor misdaden, die zich volgens getuigen aan beide kanten bevinden, bestraffen.
De Soedanese regering stuurde in januari 2004 uiteindelijk het leger naar Darfoer met de opdracht de rebellen en vrijwilligerstroepen te hergroeperen in onbewoonde zones om ze te ontwapenen. Dit met het oog op een terugkeer naar het normale leven en onder toezicht van controleurs van de Afrikaanse Unie. In april 2004 werd een staakt-het-vuren gelanceerd tussen de regering en de twee Darfoeriaanse rebellengroeperingen, de ‘Mouvement de la Libération du Soedan’ (SLM) en de ‘Mouvement pour la justice et l’égalité’ (Jem) (die gelieerd wordt aan de partij van al-Turabi). Maar de duidelijke steun die de Verenigde Staten en Groot-Brittannië geven aan de rebellen en de ambigue insinuaties over de mogelijkheid van een rechtstreekse militaire interventie, moedigen de rebellen aan om het akkoord over boord te gooien en de gewapende strijd verder te zetten.
Bedenkingen bij de ‘media-campagne’ rond Darfoer
De media stellen zich doorgaans tevreden met het afschilderen van de Darfoeriaanse rebellen als de slachtoffers, omdat ze zogezegd veel zwakker zijn. Via de berichten in de Franse pers is het heel moeilijk om een idee te krijgen van het programma en de doelen van de rebellengroepen. Vaak gaat het zelfs niet om het ondersteunen ervan, maar om het diaboliseren van de regering in Khartoum. Deze reflex is eerder gevoelsmatig dan gebaseerd op ratio, waardoor de rebellen het voordeel van de Westerse sympathie genieten, terwijl we niet mogen vergeten dat het om gewapende groeperingen gaat die gesteund worden van buitenaf. Het conflict in Darfoer is in de pers gereduceerd tot enkele eenvoudige clichés.
Het eerste cliché:
Het conflict is gemakkelijk uit te leggen. Het is een conflict tussen de zwarten en de Arabieren waarbij de Arabieren gelieerd zijn aan de macht en dus sterker, ze bezitten gevechtsvliegtuigen, zware wapens, bijgevolg zijn de zwarten dus de slachtoffers. Jean-Michel Vernochet, een politicoloog en journalist die een hele tijd in Soedan verbleef zegt het omgekeerde: “Rond Djebel Marra is iedereen moslim en praat iedereen Arabisch. De Arabieren tegenover de Afrikanen plaatsen zoals de media doen is dus fout. In Darfoer net zoals in de rest van het Noorden is iedereen zowel Arabisch als zwart. Net over de Soedanese grens, in Tsjaad, beweren de Zagawas, de gezworen vijanden van de ‘Arabische’ Janjaweed-milities, dat ze ook Arabisch zijn”. (de Zagawa-stam is net zoals 7 andere stammen, verspreid langs beide kanten van de grens tussen Tsjaad en Soedan, wat een courante situatie is in Afrika na de koloniale opsplitsing van het continent).
Tweede cliché:
In deze oorlog worden verschrikkelijke wreedheden en oorlogsmisdaden gepleegd door de troepen van de regering. Deze unilaterale beschuldigingen worden zonder bewijzen geuit en zijn gebaseerd op verklaringen van organisaties die zich bevinden langs de Tsjaadse grens. De organisaties die echt aanwezig zijn op het terrein zijn daarentegen niet zo vlug in het aanwijzen van de schuldigen. Laten we een aantal citaten uit de pers bekijken: “Na Bosnië, Rwanda en Congo-Brazaville is het vandaag in Darfoer dat de praktijk van aanrandingen volop heerst om ‘de vrouwen en hun gemeenschappen te vernederen, te straffen, te controleren en te terroriseren’, besluit het rapport van Amnesty International […]. De agressors, Soedanese soldaten of leden van de Arabische Janjaweed-milities slaan toe tijdens aanvallen op dorpen, bij verplaatsingen en in de vluchtelingenkampen van Tsjaad”(8).
Human Rights Watch rijkt een andere getuigenis aan over het geweld van de Soedanese politiek in Darfoer: “Wat ons heeft geraakt, is de radicale verandering die er in twee maanden tijd in die zone gekomen is. Toen we naar Mornay (West-Darfoer) gingen zaten er vluchtelingen langs de rand van de weg […] Bij onze terugreis twee maand later, waren er geen dorpen meer, geen enkel huis stond nog recht, er was geen levende ziel meer te bespeuren tussen Zalinge en El Genina. Het gebied was volledig schoongeveegd” (9).
Teksten zoals deze stellen twee problemen. Het eerste probleem is de afwezigheid van precisie en de aanwezigheid van tegenstrijdigheden: geen interviews, de plaats (hoe kon het Soedanese leger te werk gaan en heersen op Tsjaads grondgebied?). Als er mensen op de baan zijn, wegvluchtend van de gevechten, waarom denkt men dan dat ze er twee maanden later nog zullen zijn? Bewijst hun verdwijning van dit gebied “het geweld” van de regering?
Het tweede probleem is van feitelijke aard: Op 22 juli 2004, werd de Soedanese minister van Buitenlandse Zaken in het kader van een persconferentie in het Maison de Radio-France ondervraagd door een journalist die hem verweet niet te hebben gereageerd op de visa-aanvragen van twee NGO’s: het ging om Amnesty International en Human Rights Watch! Deze organisaties hadden dus hun rapporten opgesteld voor ze ter plaatse waren geweest. Tenzij ze in hun verslagen simpelweg gereproduceerd hebben wat de rebellen die ze aan de Tsjaadse grens ontmoetten hen vertelden. Dit lijkt de meest waarschijnlijke verklaring. Over de kwestie van de verkrachtingen en geweldplegingen op de burgerbevolking brengt Artsen Zonder Grenzen, dat opvangcentra heeft opgericht speciaal voor vrouwen en jonge meisjes, een genuanceerder beeld. Artsen Zonder Grenzen plaatst de verkrachtingen niet binnen de kampen, maar meer in de omgeving ervan, bvb. waar vrouwen hout gaan halen om te kunnen koken. Slachtoffers hebben het over “collectieve verkrachtingen, gepleegd door groepen die tot veertig man kunnen tellen.” Andere vrouwen zijn meegenomen “naar de kampen van hun agressors”(10). De daders hebben wapens en sommigen dragen uniformen, anderen dan weer niet. Als de reguliere troepen altijd de daders waren van deze misdaden, zou Artsen Zonder Grenzen, dat ter plaatse is, dat toch weten. Slachtoffers zouden, ondanks de angst voor represailles uiteindelijk toch praten. En waarom zouden ze organisaties die er naar eigen zeggen gewoon passeerden eerder in vertrouwen nemen dan de dokters ter plaatse?
Derde cliché:
Het betreft hier een genocide, omdat de regio er andere gekend heeft en dat de simpele herinnering aan de namen van de buurlanden een amalgaam creëert zonder bewijzen nodig te hebben. Thierry Allafort-Duverger, verantwoordelijk voor het urgentieteam van Artsen Zonder Grenzen stelt het volgende: “De analyses en de feiten bekijkend, is er geen genocide in Darfoer. We hebben tegenwoordig de neiging om deze term te pas en te onpas te gebruiken en te assisteren aan propagandistische verdraaiingen […]. Het gaat er hier niet om de doden, de moorden, de honderden platgebrande dorpen en de honderdduizenden vluchtelingen te ontkennen […]. Eén op de 20 doden is een direct slachtoffer van de raids. De mensen worden verplicht om te vluchten maar niet systematisch vermoord” (11).
De Fransen weten over het algemeen niet dat er een staakt-het-vuren overeengekomen is onder de hoede van de VN en de AU, waarin veilige zones vooropgesteld werden waarbinnen alle gewapende groepen simultaan ontwapend zouden worden (vrijwilligers en rebellen). Ze weten niet dat de observatoren voor rapporten zorgen over dit plan. In een rapport van de Onderzoekscommissie van de Afrikaanse Unie staat te lezen dat: “Ondanks dat de situatie in Darfoer ernstig is, kan ze niet omschreven worden als een genocide of een etnische zuivering”. De rapporten bezwaren de regering zeker niet eenzijdig. Jan Pronk, speciaal gezant van de VN omschrijft de activiteiten van de Soedanese regering als volgt: “Ze hebben de veiligheid in bepaalde zones, specifiek bedoeld om ontheemde personen binnen het land te hergroeperen, kunnen verbeteren. Ze waren ook in staat om de militaire offensieven in die zones stop te zetten, ook de aanvallen tegen de rebellengroepen. Ze hebben zich niet buitenmaats gedragen en vermeden zo wraakacties, en ze hebben de troepen op een manier ontplooid die elk direct contact met de ontheemden of burgers ontweek. Ze hebben onder meer extra politietroepen ingezet, hebben alle restricties voor humanitaire hulp ingetrokken, en zijn onderhandelingen gestart met de rebellengroepen zonder voorafgaande voorwaarden op te leggen […]. Het is belangrijk op te merken dat in de zones waar de regering ervoor gekozen heeft om de veiligheid te bewerkstelligen binnen een periode van 30 dagen, de situatie verbeterd is. De veiligheid is er veel beter dan twee of drie maanden geleden. De situatie buiten deze zones is ook verbeterd.“
Voor de Amerikaanse Commissie voor Internationale Betrekkingen op 9 september 2004 is Colin Powell over het algemeen weinig positief voor de Soedanese regering en hij verwijst naar “een genocide” om zich te plooien naar de eisen van het Congres, desalniettemin belicht hij een aantal punten over de situatie in Darfoer die het officiële discours van het Pentagon nuanceren. Hier enkele uittreksels die de media over het algemeen hebben weggelaten: “Het geweld in Darfoer heeft zijn complexe wortels in de traditionele conflicten tussen Arabische nomaden en Afrikaanse landbouwers”. We zijn dus ver verwijderd van een unilaterale agressie door de staat.
“De ‘Mouvement de Libération du Soedan (SLM)’ en de ‘Mouvement de Justice et d’égalité (JEM) hebben een opstand uitgeroepen tegen de Soedanese regering omdat ze vrezen van de macht ontstoken te worden en buiten de verdeling van de rijkdom te vallen die afgesproken is tussen het Noorden en het Zuiden”.
“De rebellen hebben het staakt-het-vuren niet helemaal gerespecteerd. We zijn bezorgd om rapporten waarin staat dat ze personeel van de humanitaire hulp ontvoerd zouden hebben”. “Het personeel van de AU wordt beschermd door een macht van 305 mannen (het gaat hier niet om een simpele geografische of militaire missie, het is zeer ingewikkeld). Het lijkt alsof Khartoum goede wil heeft getoond […]”.
Het stopzetten van het conflict in Darfoer is een dringende humanitaire kwestie.De steun van de Afrikaanse Unie bij het oplossen van dit conflict is cruciaal omdat het beter geplaatst is dan gelijk welk ander interventieleger(12). Men moet ook vermijden dat de Verenigde Staten deze tragedie gebruiken voor eigen doeleinden. Dit is een kwestie van mondiale veiligheid.
(Uitpers, nr. 75, 7de jg., mei 2006)
Voetnoten:
(1) 7 augustus 1998: bomaanslagen op de Amerikaanse ambassades in Dar Es Salaam (Tanzania) en Nairobi (Kenia). Er vielen 224 doden en 4500 gewonden.
(2) Hassan Al Turabi, een belangrijk islamistisch leider, bracht in juni 1989 mee de huidige president El-Bachir aan de macht via een staatsgreep. Na de eerste verkiezingen van het nieuwe regime (1996) werd hij voorzitter van het parlement, maar in 1999 werd hij al van de macht verdrongen en later gevangen gezet wegens het plannen van een coups. Na zijn vrijlating in juni 2005 werd de man onder huisarrest geplaatst.
(3) Ilich Ramirez Sanchez, bijgenaamd Carlos de Jakhals stond lange tijd op de Westerse lijst van meest gezochte terroristen. In 1997 werd hij in Frankrijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens zijn aandeel in verschillende aanslagen.
(4) Cit. Solidaire, Brussel, nr. 27, aug. 2004.
(5) ‘Soudan. Pour une paix véritable au Darfoer’, december 2004.
(6) En streven bijgevolg naar een officiële erkenning door de VN van het conflict in Darfoer als genocide. Dit zou de VN ertoe verplichten in te grijpen, zie Vrede jg. 48, nr. 375, pp. 6-8.
(7) De enige grootschalige studie over het aantal doden in Darfoer werd gedaan door de Wereldgezondheidsorganisatie van de VN. Het aantal doden tussen maart en oktober 2004, de slechtste periode, wordt erin geschat op 70.000.
(8) Ouest-France, 22 september 2004.
(9) Ring International, april 2004.
(10) Rapport d’activité de AzG Bruxelles/Khartoum, 13 september 2004).
(11) Le Figaro, 27 juli, 2004.
(12) Ondertussen zijn er geleidelijk aan ongeveer 7000 soldaten van de Afrikaanse Unie met een zeer beperkt mandaat naar de regio gestuurd.