Het economisch beleid van de nieuwe Amerikaanse president Barack Obama krijgt snel vorm. Het verschilt van dat van zijn voorganger George W. Bush, maar er is ook veel continuïteit. De economische crisis maakt een vliegende start noodzakelijk.
Het economisch beleid van Obama wordt beheerst door het 700 miljard dollarplan om de banken te redden van zijn voorganger George W. Bush, en een nieuw eigen 825 miljard dollarplan om de economie op gang te trekken.
Het eerste plan erfde Obama dus van zijn voorganger die een eerste schijf van 350 miljard dollar al uitgaf. Het doel is de kapitaalstructuur van de grote banken die aangetast is door waardeloze rommeleffecten weer gezond te maken. Eerst wilde de regering Bush daartoe de waardeloze rommeleffecten van de banken overnemen, maar dat bleek niet zo een goed idee, want als je die effecten aan hun “waarde” koopt help je de banken niet, en als je meer geeft is dit moeilijk te rechtvaardigen in de ogen van de publieke opinie. Dus besliste de Amerikaanse regering in tweede instantie kapitaal te investeren in de banken in ruil voor “bevoorrechte aandelen”, zoals de Britse premier Gordon Brown had voorgedaan1.
Bevoorrechte aandelen of een overheidswaarborg?
Obama mag nu de tweede schijf van 350 miljard dollar uitgeven. Hij kreeg daarvoor groen licht van het Congres.
Inmiddels is de toestand van de banken er niet beter op geworden. Sinds het begin van de kredietcrisis werden wereldwijd door financiële instellingen al 1000 miljard dollar verliezen afgeboekt. Volgens Nouriel Roubini, de professor aan de New York University die de huidige economische crisis voorspelde, is het Amerikaanse bankensysteem virtueel failliet. De kredietverliezen in de VS bedragen volgens hem 3.600 miljard dollar, waarvan de helft bij banken en makelaars, terwijl de kapitaalbasis van de banken slechts 1.400 miljard dollar bedraagt.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat twee financiële reuzen Obama verwelkomden met jobstijdingen. Bank of America, de grootste Amerikaanse bank die zich verslikte in de overname van het quasi-failliete Merrill Lynch, melde voor het vierde kwartaal van 2008 een verlies van 1,79 miljard dollar. De al langer op drift zijnde Citigroup verloor in hetzelfde kwartaal 8,29 miljard dollar.
De Amerikaanse regering besloot ditmaal geen bevoorrechte aandelen te kopen, maar overheidswaarborgen te geven: voor een bepaald bedrag aan rommeleffecten wordt in de boekhouding van de bank geïsoleerd, en de waarde ervan wordt door de overheid gewaarborgd. Zo kunnen de banken deze effecten aan hun oorspronkelijke want door de overheid gewaarborgde waarde in de boeken houden, en blijft hun kapitaalbasis boekhoudkundig gezond. Dit betekent wel dat een enorm financieel risico wordt overgedragen naar de overheid, dus de gemeenschap (in het jargon “de belastingbetaler”). Een alternatieve techniek waar over gesproken wordt, en die op hetzelfde neerkomt, is de oprichting van een “bad bank” (de overheid richt een nieuwe bank op die de rommeleffecten overneemt).
Bank of America kreeg (naast andere hulp) voor 118 miljard dollar waarborgen, terwijl Citigroup in november al voor 306 miljard dollar waarborgen kreeg.
Zoals gezegd ging het onder Bush aanvankelijk anders. Toen werd overheidsgeld in de banken gepompt in ruil voor “bevoorrechte aandelen”: aandelen die dividend opbrengen en mee profiteren van waardevermeerderingen op de beurs, maar zonder stemrecht zodat de positie van de bestaande aandeelhouders niet verwatert. Deze aandeelhouders kunnen dan wachten tot het economisch tij keert om de bevoorrechte aandelen uit te kopen. Met wat geluk valt het verlies dan mee eenmaal de beurs zich herstelt heeft.
Een paradoxaal probleem met bevoorrechte aandelen blijkt te zijn dat de banken het verse overheidskapitaal oppotten om later zeker de bevoorrechte aandelen uit te kunnen kopen, terwijl het de bedoeling was met het verse kapitaal de kredietverstrekking terug op gang te brengen.
Er zit een limiet op de techniek van bevoorrechte aandelen. Wanneer je over een bepaald volume gaat kan je het als overheid politiek niet meer maken geen inspraak te willen in bedrijven waarvan je een belangrijke of zelfs de hoofdaandeelhouder bent. De Amerikaanse overheid is met 6 procent bijvoorbeeld al de grootste aandeelhouder van Bank of America. In Citigroup investeerde zij al voor 50 miljard dollar kapitaal.
Bevoorrechte aandelen krijgen bovendien een hoger dividend dan gewone aandelen, zodat wel een erg groot deel van de winst wordt afgeroomd wanneer het aantal bevoorrechte aandelen de pan uit swingt.
Door het verstrekken van waarborgen worden deze moeilijkheden omzeild. Het valt gewoon minder op hoe groot de aanwezigheid van de overheid in het ondernemingskapitaal in werkelijkheid is, en het tarief voor de waarborgen kan laag gehouden worden.
Daartegenover staat een veel groter financieel risico voor de overheid. Het risico voor de gewaarborgde rommeleffecten komt immers grotendeels bij de overheidsfinanciën te liggen. In het voorbeeld van de 118 miljard dollar kredietwaarborg voor Bank of America is de eerste 10 miljard dollar verlies voor de bank, terwijl 90 procent van de volgende 108 miljard dollar voor de overheid is. Met bevoorrechte aandelen is het financieel risico voor de overheid in vergelijking kleiner: de overheid verliest het geïnvesteerde kapitaal enkel als het bedrijf in zijn geheel niet uit het slop raakt of over de kop gaat. De idee onder Bush was bovendien enkel bevoorrechte aandelen te kopen in potentieel gezonde banken.
In geen geval nationaliseren?
Eerst onder Bush en nu onder Obama werden dus drie opeenvolgende technieken gebruikt om met de 700 miljard dollar de kapitaalbasis van de financiële instellingen te saneren: het opkopen van rommeleffecten, het investeren in bevoorrechte aandelen en het waarborgen van rommeleffecten. Een vierde mogelijke techniek is die van de bad bank. Alle technieken hebben gemeen dat zij proberen de bestaande aandeelhouders te ontzien, en het financieel risico op de overheid afwentelen. Regelrechte nationalisaties wilde eerst Bush en nu Obama absoluut vermeiden. Een nationalisatie brengt zich mee dat de bestaande aandeelhouders hun kapitaal definitief zien verloren gaan, ook als het de bedoeling is de bedrijven eenmaal gesaneerd terug te privatiseren. Wanneer genationaliseerde banken gesaneerd zijn en weer op de markt worden gebracht moeten kandidaat-kopers immers met verse centen over de brug komen in functie van de reële waarde van het gesaneerde bedrijf.
Met een nationalisatie heeft de overheid de handen vrij om het dossier zoveel mogelijk aan te pakken vanuit de belangen van de gemeenschap.
Nationalisatie werd als oplossing gebruikt in de jaren 1980 toen de Amerikaanse spaarbanken over de kop gingen. Maar ditmaal gaat het over zowat gans het Amerikaanse financiële systeem, geen kattepis dus. Een nationalisatie zou wel erg diep snijden in de portefeuille van het Amerikaans kapitaal. De spectaculaire waardedalingen op de beurs van bankaandelen vertolken de vrees van de aandeelhouders dat zij een vogel voor de kat zijn.
Het beleid op dit vlak van Obama sluit dus naadloos aan bij dat van Bush. Hij probeert dit toe te dekken door dik in de verf te zetten dat de geholpen banken nu echt wel iets moeten doen voor de economie, en voor de gewone Amerikanen die het slachtoffer zijn van de hypotheekcrisis. Toch zal hij uiteindelijk misschien verplicht worden tot regelrechte nationalisaties: wanneer de overheid met steeds meer geld moet tussenkomen vluchten de private aandeelhouders weg. Vers kapitaal mobiliseren op de beurs kan dan ook niet, omdat dat zoals een nationalisatie diep in het vlees snijdt van de bestaande aandeelhouders: eventuele nieuwe aandeelhouders kunnen zich dan immers inkopen aan braderijprijzen. Afwachten dus wat het uiteindelijk wordt.
825 miljard dollar
De economische conjunctuur in de VS staat op instorten. De bouw van nieuwe huizen daalde van november tot december met 15,5 procent. In december werden 45 procent minder nieuwe huizen gebouwd dan een jaar eerder. De werkloosheidsgraad in de VS staat nu al op 7,2 procent, en is volgens de voorspellingen op weg naar 9 procent.
De Federal Reserve heeft haar intrestvoet verminderd tot 0 à 0,25 procent, een laagterecord en niet voor verdere vermindering vatbaar.
Op hulp van de export moet Obama niet rekenen. Het is wereldwijd crisis, en iedereen wil de eigen crisis exporteren. De acht landen in de wereld die het meest exporteren zagen de laatste maanden elk hun export echter dalen. China bijvoorbeeld, waarvan gehoopt werd dat het de wereldconjunctuur een duw in de rug zou geven door de eigen interne markt op te krikken, heeft nieuwe belastingvoordelen toegekend aan zijn exportbedrijven en de waardestijging van de yuan tegenover de dollar afgeblokt. China heeft weliswaar grote financiële reserves en kondigde een herstelplan van 600 miljard dollar aan, en omdat het een overheidsgestuurde economie is zou het ook in staat kunnen zijn dit geld snel in het economisch circuit te pompen, maar anderzijds ontbreekt het niet aan onheilspellende berichten. Het laatste kwartaal van 2008 zou de economische groei in China volledig zijn stilgevallen.
Obama is dus wel verplicht op eigen kracht te steunen en een expansief begrotingsbeleid te voeren, ook al staan de Amerikaanse overheidsfinanciën er niet schitterend voor. Het Budget Office van het Amerikaanse Congress berekende dat de laatste plannen buiten beschouwing gelaten de openbare schuld in de VS zou groeien van 41 procent van het BBP in 2008 tot 54 procent in 2010, een record sinds WO II. Bij ongewijzigd beleid zou de openbare schuld rond 2050 400 procent van het BBP bedragen!
Daar bovenop heeft Obama nu een relanceplan aangekondigd van 825 miljard dollar extra overheidsuitgaven over twee jaar.
Dat staat hem toe een reeks verkiezingsbeloften in te lossen en projecten door te drukken. Zo gaat 43 miljard dollar naar investeringen in hernieuwbare energiebronnen en 11 miljard dollar naar de modernisering van het elektriciteitsnetwerk, 90 miljard dollar naar infrastructuurwerken (autosnelwegen, spoorwegen, waterzuivering,…), 20 miljard dollar naar de informatisering van medische dossiers, 10 miljard dollar naar wetenschappelijk onderzoek, 6 miljard dollar naar breedbandnetwerken op het platteland, 120 miljard dollar naar scholen om bezuinigingen te vermijden en ze toegankelijker te maken voor maatschappelijk achtergestelde groepen.
Lage inkomens
Obama stelt ook allerlei maatregelen voor ten gunste van de laagste inkomens, zoals 43 miljard dollar om de werkloosheidsuitkeringen te verhogen en nieuwe opleidingen te financieren, en 87 miljard dollar om Medicaid, de openbare ziekteverzekering voor de armen, uit te breiden naar pas ontslagen werknemers en werklozen. Maar dit zijn stuk voor stuk in de tijd beperkte maatregelen, en het is niet duidelijk wat de plannen zijn op langere termijn.
De belastingverminderingen die Obama voorstelt zouden vooral de modale verdieners ten goede komen met een jaarinkomen van minder dan 200.000 dollar, en niet meer zoals onder Bush de hoogste inkomens. Een individu kan rekenen op een eenmalig extraatje van 500 dollar. Sociale organisaties vrezen wel dat de armsten die nu al geen belastingen betalen niet van deze maatregel zullen kunnen profiteren. Bovendien zijn het dikwijls ook weer in de tijd beperkte maatregelen die structureel niets veranderen aan de scheefgegroeide inkomensverdeling.
Een andere aanpak?
Obama probeert Republikeinse stemmen te winnen voor zijn plan, en is daartoe niet vies van kleine toegevingen. Zo liet hij het voorstel vallen bedrijven een belastingkrediet te geven van 3.000 dollar voor elke bijkomende aanwerving. Half februari zou de discussie met het Congres moeten rond zijn.
Een belangrijk discussiepunt is de verdeling van de pot tussen overheidsinvesteringen en belastingverminderingen. Volgens de laatste cijfers gaat 275 miljard dollar naar belastingverminderingen, en 550 miljard dollar naar nieuwe uitgaven. De helft van dit laatste bedrag wordt echter gebruikt om potentiële gaten te dichten in de begrotingen van de staten, om daar banen van locale ambtenaren te redden en onrechtstreeks bij te dragen tot de hoger opgesomde prioritaire projecten (de staten spelen een rol in onderwijs, Medicaid, enz). Slechts 275 miljard dollar is dus beschikbaar om daadwerkelijk als federale overheid de economie nieuwe richtingen uit te sturen.
Dat is niet veel als je bedenkt dat de structurele impasse wortelt in de jaren 1970. Sindsdien duwden de opeenvolgende Amerikaanse regeringen de crisis voor zich uit door het voeden van allerlei zeepbellen en scheefgegroeide toestanden die nu als een boemerang terug komen. In dat perspectief bekeken is het plan van Obama ondanks de indrukwekkende cijfers niet veel meer dan knip en plakwerk om voorlopig de gaten te dichten. Van een structurele maatschappelijke ommekeer is geen sprake.
Ten laatste wanneer de factuur voor al deze ingrepen op tafel komt in de vorm van een enorm begrotingstekort zullen bovendien harde sociale keuzes moeten worden gemaakt.
Een voorsmaakje dient zich aan wanneer ten laatste eind maart Obama opnieuw geconfronteerd met de dreigende faillissementen in de automobielnijverheid. Dan moeten de autoconstructeurs immers hun herstructureringsplannen op de regeringstafel leggen als voorwaarde voor verdere steun.
(Uitpers, nr 106, 10de jg., februari 2009)
(1) Voor deze ontwikkeling verwijs ik naar mijn artikel in Uitpers nr. 103 van november 2008 Financiële crisis zet Europese Unie onder druk