“Wacht tot september, dan kunnen we een eerste balans opmaken”, zei Congolees president Joseph Kabila eind juni in het populaire tijdschrift Jeunes Afrique. De 36-jarige Katangees houdt van deadlines. Hij kwam dan ook rechtstreeks uit het leger toen het gigantische Congo hem in 2001 na de moord op zijn vader zomaar in de schoot werd geworpen. Vraag is in welke richting de balans overhelt?
Hoe moeten we de blijvende onbuigzaamheid ten overstaan van verkiezingsrivaal Jean-Pierre Bemba interpreteren? Die koos het hazenpad na de militaire confrontatie in het centrum van Kinshasa in maart 2007. Zijn de gevechten in de Oostelijke Kivuprovincies tussen het Congolese regeringsleger en de troepen van dissident generaal Laurent Nkunda de voorbode van een grootschalig offensief dat definitief orde op zaken moet stellen?
En hoe zal de regering afrekenen met de troepen van het FDLR, de gewapende oppositie tegen het door Tutsi’s gedomineerde regime in Rwanda die in de Kivus moordend en plunderend rondtrekken. De deadline van 15 oktober die president Kabila uitvaardigde tegen dissident generaal Nkunda om zich alsnog in te schakelen het brassageproces, zal de rust niet meteen doen weerkeren, want ook dan is er nog het FDLR waarvoor er minder voor de hand liggende oplossingen zijn.
Wat te denken van de miljardenlening die China recent beloofde aan Congo in ruil voor een geprivilegieerde toegang tot de vele natuurlijke grondstoffen waar het land rijk aan is? Gaat het hier gewoon om een verschuiving in de decennialange plundering van het Afrikaanse continent of kunnen we echt spreken over een historische breuk? De Wereldbank en de Europese Unie drukken alvast hun ongerustheid uit, zeker nu de Afrikaanse staten zich bijzonder halsstarrig opstellen tijdens de onderhandelingen van de nieuwe vrijhandelsakkoorden met de EU die eind dit jaar moeten afgerond worden. De beloofde compensaties onder de vorm van een regionaal ontwikkelingsfonds kunnen immers wel eens mager uitvallen, vergeleken met het vele Chinese geld. Zal president Kabila het even handig spelen als zijn illustere voorganger Joseph Mobutu en van alle walletjes tegelijk eten of zal hij net als zijn vader Laurent Kabila iedereen tegen hem in het harnas jagen met de voorzienbare gevolgen? Waar staan we een maand na Kabila’s zelf verklaarde afspraak met de geschiedenis?
Een man van te weinig woorden
De feitelijke machtsovername door Joseph Kabila werd na enkele jaren van machtsdeling met zijn politieke en militaire rivalen in een chaotisch transitieregime eind vorig bezegeld. De Congolezen hadden er met de mathematische uitdrukking “1+4=0” hun eigen appreciatie van gegeven. Met de verkiezingsoverwinning op zijn aartsrivaal Jean-Pierre Bemba werd zijn machtspositie democratisch gelegitimeerd. “Gedaan met de recreatie”, had hij dan ook gezegd tijdens zijn troonsbestijging. Zijn medestanders beloonde hij met belangrijke en lucratieve politieke posten in de groteske regering met meer dan 60 ministers onder leiding van Antoine Gizenga. Een oud-lumumbist op gezegende leeftijd (82) die bereid werd bevonden om zijn kiespubliek aan Kabila door te spelen in ruil voor het premierschap en enkele zitjes in de regeringsbanken. Hoewel de meeste buitenlandse waarnemers het erover eens zijn dat de verkiezingen relatief eerlijk en democratisch verlopen zijn – Congolezen denken er zelf heel anders over – moeten we ons ernstig afvragen of president Kabila momenteel niet al teveel van het laken van de macht naar zich aan het toetrekken is. Congo lijkt alvast zich niet te kunnen bevrijden van het lot dat zovele Afrikaanse staten beschoren is: extreme machtsconcentratie, endemisch corruptie, massale mensenrechtenschendingen, zwaar gecensureerde media en een oppositie die monddood gemaakt, omgekocht of eenvoudig onbestaande is. Het ziet er dan ook naar uit dat het land op het ogenblik eerder op weg is een dictatoriaal regime te worden geleid, door hoge militairen, dan wel een goedwerkende democratische rechtstaat met reële inspraak van de bevolking en gericht op haar welzijn. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te geven.
In de eerste plaats is er nauwelijks sprake van een politieke oppositie. Die werd met het vertrek van senator Bemba na de confrontaties tussen zijn lijfwachten en het leger van haar leider beroofd. Een oppositie die bovendien minimaal vertegenwoordigd is in het parlement. Legendarische uitzondering is Léon Kengo Wa Dondo, nog premier ten tijde van Mobutu, die tot grote verbazing van iedereen het voorzitterschap van de Senaat verwierf. De gouverneur van de Evenaarsprovincie, machtsbasis van Bemba, José Makila, is op zijn beurt de eenzame witte raaf in de volledig door pro-Kabila gouverneurs gedomineerde provincies. Deze werden op een indirecte manier verkozen werden door de provincieraadsleden wat de deur opende voor een grootschalige omkopingsoperatie.
De tweede oorzaak is het aanslepend gewapende conflict in het oosten, maar ook in andere delen van het land wordt een militarisering van het publieke leven bestendigd. De dreiging van een nieuwe grootschalige oorlog – de derde op rij in 10 jaar tijd – hangt als een zwaard van Damocles boven elk initiatief dat een politieke hervorming van het land wil bewerken. De mogelijkheid van een nieuwe militaire ontsporing is reëel, maar wordt evenzeer door de militaire klasse benut om haar politieke en economische machtspositie veilig te stellen. Rebellenbewegingen in het oosten van het land genieten de steun van regeringsgezinde troepen en legerleiders. De regeringen in Kinshasa, Kigali en Kampala doen op hun beurt bijzonder weinig om tot een vreedzame oplossing te komen van het conflict. De overvloedige aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen in de gebieden waar gevochten wordt, is hier zeker niet vreemd aan, maar ook de wil tot het bestendigen van een politiek gunstig status-quo speelt.
De internationale gemeenschap gaat evenmin vrijuit. Was er tijdens de overgangsregering nog enige gelijkgezindheid tussen de grote spelers verenigd in het overlegmechanisme van de CIAT, dan is nu de samenwerking grotendeels zoek. Een groot aantal bilaterale initiatieven volgen elkaar in snel tempo op zonder veel coördinatie en zijn hierdoor vaak contraproductief. Vredesakkoorden worden daags na hun ondertekening al geschonden. Dit tot grote frustratie van MONUC, de VN-vredesmacht in Congo. Al sinds 2000 proberen deze blauwhelmen met een troepensterkte van om en bij de 17.000 man met matig succes de vrede en stabiliteit in het land te herstellen. Hoewel haar mandaat erin bestaat de regering en het Congolese leger te ondersteunen, komt ze om de haverklap in aanraking met de vele interne contradicties binnen deze instellingen. Van een ééngemaakt leger dat het resultaat zou moeten zijn van het samenvoegen van ex-rebellenbewegingen – de befaamde “brassage” naar het Franse woord voor brouwen – is nauwelijks sprake. Veeleer verzamelen individuele legerleiders soldaten rondom hen als privé-milities om hun lucratieve zaakjes te beheren. Notoir voorbeeld is de afvallige generaal Nkunda, die na een korte inlijving in het Congolese leger, al snel de strijd weer aanbond en begin oktober het wankele staakt-het-vuren opblies om een grootschalig offensief voor te bereiden.
De Congolese bevolking is van dit alles het grootste slachtoffer. Honderdduizenden mensen zijn opnieuw op de vlucht geslagen en plunderingen, verkrachtingen en moordpartijen begaan door alle betrokken partijen zijn schering en inslag. Al jaren rapporteren mensenrechtenorganisaties dat het officiële Congolese leger daarbij nog de grootste mensenrechtenschender van het land is.
Een reus op lemen voeten
Al dit oorlogsgeweld heeft vanzelfsprekend een negatieve impact op het grootschalige wederopbouw-programma dat de president, gevolgd door de regering, bij zijn aantreden had vooropgesteld. De president sprak vol overgave over zijn vijf bouwwerven: infrastructuur, huisvesting, elektriciteit en water, onderwijs en gezondheidszorg. De regering vertaalde dit op haar beurt in een ambitieus regeringsprogramma, waarbij de helft van de nodige middelen van de internationale gemeenschap zouden moeten komen. Een half jaar verder zien we echter dat hier bitter weinig van dreigt terecht te komen. In de eerste plaats was er het aanslepende gevecht met het parlement dat maar bleef weigeren de begroting goed te keuren, en waarbij enkel de belofte van een salaris van $4000 per maand – een onderwijzer verdient gemiddeld $70, een politieagent nauwelijks $30 – hen kon over de brug halen. Vraag blijft wat er met een begroting van iets meer dan de $ 2 miljard valt aan te vangen. De eerste afspraak in september om gratis onderwijs voor iedereen aan te bieden, werd alvast een gigantische gemiste kans. Wekenlang lagen de scholen lam door de staking van de leerkrachten.
Het falen van de regering heeft ook te maken met de gelden van de internationale gemeenschap die lang op zich lieten wachten. Om begrijpelijke redenen overigens. Zolang de noodzakelijke juridische en administratieve procedures niet op punt staan, of beter gezegd minimaal functioneren, om een goed beheer en besteding van de gelden te verzekeren, is het inderdaad onverantwoord om fondsen vrij te maken. Het IMF was tijdens haar laatste overlegronde eind september ter voorbereiding van een tweede triënnaal programma alvast niet overtuigd van het beleid van de regering. Die slaagt er volgens hen maar niet in de publieke financiën onder controle te krijgen. De middelen die de internationale gemeenschap bereid is vrij te maken, beperken zich dan ook vooral tot sectoriële en indirecte hulp. Zo wist de minister van landbouw François-Joseph Mobutu recent nog $250 miljoen steun los te weken voor zijn projecten rond voedselzekerheid. De Wereldbank en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank beloofden van hun kant respectievelijk $300 en $100 miljoen te schenken voor het herstel van de Ingastuwdam. Ogenschijnlijk grote bedragen, gaat het over middelen op lange termijn waarvan de directe uitbetaling wel eens op zich kan laten wachten. Vele beloofde middelen worden bovendien vaak nooit uitbetaald. Het lijkt dan ook gerechtvaardigd om toe te geven dat de huidige regering gewoon niet over de nodige middelen beschikt om haar ambities waar te maken. De geplande herschikking van de huidige regeringsploeg mag dan wel al een politieke rationaliteit dienen, het oppikken van hen die na de transitie in de kou bleven staan, feitelijk zal dit weinig veranderen aan het beleid van het land. Daar bovenop komt nog dat de regering in de toekomst een aanzienlijk deel van haar inkomsten dreigt te verliezen door de in de nieuwe grondwet voorziene afhouding van 40 % van de staatsinkomsten voor het bestuur van de provincies. Geen wonder dat de wet op de decentralisatie die dit juridisch moet verankeren al maanden voor verhitte debatten zorgt in het parlement.
Ze kwamen uit het Oosten en namen goud, koper en olie
Er kwam best wat tromgeroffel aan te pas toen Kabila begin september aankondigde dat China bereid was zijn programma te ondersteunen met het toekennen van een miljardenlening voor grootschalige infrastructuurprojecten. Officieel om de decennialange vriendschapsbanden tussen de Aziatische reus en het Afrikaanse continent te onderstrepen, is het niet moeilijk de echte drijfveer van dit akkoord te achterhalen. China heeft wegens zijn economische boom nood aan grote hoeveelheden grondstoffen die het in eigen land niet kan vinden. Tegelijk beschikt het over een overschot aan arbeidskrachten – waaronder een grote groep (ex-)gedetineerden – die het maar al te graag wil exporteren. Congo komt daarbij bijna van nature in het vizier: het hele oosten van het land bulkt gewoon van de grondstoffen die als rijpe vruchten liggen te wachten om geplukt te worden. Jaren van wanbeleid en oorlog hebben de ooit vermaarde overheidsbedrijven als Gécamines en MIBA herschapen tot industriële ruïnes. De uitverkoop van de resterende kroonjuwelen en nog te exploreren mijnsites aan de meest biedende buitenlandse risico-investeerders bracht de genadeslag toe. Voeg daar nog de maagdelijke olie- en gasvoorraden in het Grotemerengebied aan toe, en de steeds maar stijgende grondstoffenprijzen op de wereldmarkt, en je komt tot een bijzonder lucratieve investeringszone.
Door een decennialang gebrek aan grootschalige investeringen wordt de huidige mijnnijverheid in Congo gedomineerd door kleine mijnsites die op een ambachtelijke wijze worden geëxploiteerd. Duizenden mijnwerkers, waaronder bijzonder veel kinderen, brengen letterlijk de hele dag door in zwaar vervuilde mijnen waarbij ze met hun blote handen voor $1 per dag de grondstoffen naar boven halen, om ze daarna te verkopen aan dubieuze Congolese of buitenlandse tussenhandelaars. Die brengen op hun beurt de onbewerkte mineralen naar het buitenland voor verdere verwerking. Hierdoor worden de winsten vooral in het buitenland gemaakt en geniet de Congolese bevolking nauwelijks van haar eigen rijkdommen. De geplande investeringen die China voorstelt, vertonen veel gelijkenis met de Belgische koloniale infrastructuur, die erin bestond een wegen-, spoor- en energienet uit te bouwen dat de ontsluiting van het subcontinent voor de productie en export moest verzekeren daar waar geen waterwegen voorhanden waren. De miljardensteun aan Congo zou op die manier wel eens naadloos kunnen passen in de Chinese neokoloniale ambities op het Afrikaanse continent.
Complexer wordt het of hier meteen ook uit af te leiden valt dat de Herzieningscommissie van de mijnsector een zelfde logica volgt. Deze commissie die in juni van dit jaar in het leven geroepen werd, kreeg als taak alle mijncontracten na te gaan die de laatste tien jaren werden getekend tussen de Congolese machthebbers en diverse privé-ondernemingen. Deze voor de Congolese staat bijzonder nadelige contracten werden destijds ondertekend door de nieuwe machthebbers in ruil voor de vele dollars die ze cash toegestopt kregen om hun oorlogsuitgaven te financieren. Een herziening dringt zich dan ook al jaren op en lijkt, na enkele mislukte pogingen, in de goede richting te gaan. Met de nieuwe beloften van vers geld van China, zal deze commissie het wel eens knap lastig kunnen krijgen. Vele van de privé-bedrijven die destijds deze contracten ondertekenden, behoren tot het Westerse kamp en zijn beursgenoteerd. Dit maakt hen bijzonder kwetsbaar voor onheilstijdingen rond mogelijke contractherzieningen of -verbrekingen. Het valt dan ook niet te verbazen dat los van het feit dat er enig bewijs voor te leveren is, deze commissie door de financiële wereld nu al als een zoveelste zet van de Congolese overheid wordt beschouwd om opnieuw aan de kassa te passeren.
Europa voor het blok gezet
De gevolgen blijven echter niet beperkt tot de mijnbouwsector. Het hele Chinese verhaal heeft voor grote ophef gezorgd bij de Westerse ambassades en het bedrijfsleven die het land al sinds lang als een geduchte rivaal beschouwen. China kan zijn producten en diensten aan beduidend lagere prijzen aanbieden dan zijn Westerse concurrenten. Bovendien heeft het veel minder uitstaans met discussies rond mensenrechten, democratie en internationale gedragsregels, een opstelling die het handel drijven in Afrikaanse landen aanzienlijk vereenvoudigt. De bekendmaking door Kabila van vers Chinees geld komt bijzonder ongelegen voor de Europese Unie die net op het punt stond om tegen het einde van dit jaar belangrijke commerciële akkoorden af te sluiten met haar Afrikaanse partnerlanden. In de geest van de Wereldhandelsorganisatie en het onderliggend dogma van de vrijhandel, wil de EU haar eenzijdig preferentieel handelsregime met haar voormalige kolonies inruilen voor een gelijke douanebehandeling. Niet denkbeeldig is gevolg is dat de Afrikaanse landen binnenkort (nog meer) zullen overspoeld worden met Europese producten. De overwegend familiale Afrikaanse landbouw waarvan gemiddeld 80% van de bevolking afhangt voor haar inkomen, wordt hiervan ongetwijfeld het eerste slachtoffer, maar ook de nauwelijks ontwikkelde Afrikaanse industrie zal onmogelijk kunnen concurreren met haar Europese tegenpool. Officieel zonder enig verband, onderhandelt Europa op het zelfde ogenblik over haar nieuw ontwikkelingsprogramma dat de pil moet verzachten. Een eerste enveloppe van €500 miljoen gespreid over zes jaren wordt in het vooruitzicht gesteld voor de wederopbouw van Congo. Ondanks de beloofde steun, vertonen de Congolese regering en de civiele maatschappij, de commerciële sector incluis, zich bijzonder terughoudend om deze akkoorden te ondertekenen. Met de Chinese miljardenhulp in het vooruitzicht, kunnen de Europese onderhandelaars het dan ook nog wel eens knap lastig krijgen.
Conclusie: de euforie voorbij
Hoewel het voorlopig moeilijk blijft om nu al een duidelijk zicht te krijgen op de ontwikkelingen in Congo, minder dan een jaar na de verkiezingen, zien de vooruitzichten er bijzonder somber uit. Op geen enkel terrein lijkt de president of de Congolese regering erin geslaagd om een betekenisvolle vooruitgang te boeken. Op het vlak van de veiligheid, gaan de gevechten onverminderd door in het Oosten en loopt het hele demobilisatie- en reïntegratieproces en de hervorming van de veiligheids-sector zodanige vertraging op dat men zich kan afvragen of er nog wel van een proces of een hervorming sprake is. Een zelfde verhaal voor de hervorming van het juridische apparaat, waar alle hoge posten door de regering en de president werden uitgedeeld en waar de enige manier om zijn gelijk te halen in de rechtbank erin bestaat om meer geld dan je tegenstander op tafel te leggen. Over het onderwijs hadden we het al, maar gezondheidszorg, landbouw en infrastructuur zijn er nauwelijks beter aan toe. De president blijft ondertussen gevangen in een militaire logica die hem vertrouwd is. De regering is vleugellam door gebrek aan middelen. De donoren kijken liever nog wat de kat uit de boom alvorens massaal met geld over de brug te komen. En wat doet de gemiddelde Congolese burger? Hij probeert er zoals altijd het beste van te maken en ploetert voort om met zijn karig loon de steeds maar kortere koordjes aan elkaar te knopen. De civiele maatschappij probeert van haar kant heel wat, maar moet het opnemen tegen machtige Congolese en buitenlandse belangengroepen die er niet voor terugdeinzen mensen uit te kopen of om te brengen. Zullen de Chinese miljarden hier veel aan veranderen? Het valt nog te bekijken. Wat wel kan werken is het moeizame proces van ontvoogding van de Congolese bevolking in de overtuiging dat hun levenssituatie geen noodlot is, maar wel degelijk kan veranderen. De Congolese bevolking is arm, omdat het land wordt leeggeroofd en er geen behoorlijk bestuur is. Zolang hier niet aan gewerkt wordt, zal ook het beste ontwikkelingsproject binnen de kortste keren verzanden door de massale fraude en corruptie die in het land jaren na het einde van het kleptocratische regime van Mobutu nog weelderig tiert.
(Uitpers, nr 91, 9de jg., november 2007)