Toch maar niet te snel juichen om een Europese interventie in Congo. Ze zal in de eerste plaats Westerse belangen vrijwaren. Aan de structurele onveiligheid in Congo zal ze niet raken. Die is door het Westen zelf via opeenvolgende vredesakkoorden aan Congo opgedrongen.
De Europese Unie onderneemt dit jaar haar tweede militaire operatie buiten haar grondgebied. Ze vindt plaats in Congo, net zoals de eerste Opération Artemis van 2003. De ministers van Buitenlandse Zaken van de EU zouden op 27 februari over de operatie beslissen. Er zouden tot 1250 manschappen bij betrokken zijn. Waar ze gestationeerd zouden worden, is een punt van discussie. “In Europa”, aldus minister De Gucht op 5 februari in Kinshasa; maar andere Europese betrokkenen zouden haar in Congo zelf willen onderbrengen, met commandoposten in Kinshasa en op de internationale luchthaven van Ndjili.
Het officiële doel van de operatie heet de beveiliging van de verkiezingen te zijn. Die moeten volgens het Vredesakkoord van Pretoria (december 2002) voor einde juni 2006 gehouden zijn. Een eerste ronde (met presidentiële en mogelijk ook parlements- en provinciale verkiezingen) zou op 25 juni plaatsvinden.
De grote contradictie is dat een eventuele verstoring van de verkiezingen aan ‘Pretoria’ en eerdere vredesakkoorden te wijten zal zijn. Met Pretoria heeft het Westen namelijk de zogenaamde ex-rebellen van MLC en RDC in de politieke macht in Kinshasa gemanoeuvreerd. En het zijn die krachten die Congo’s stabiliteit blijven ondermijnen. Een recente illustratie daarvan helemaal aan het eind van dit artikel.
Er wordt in Congo ernstig rekening mee gehouden dat eventuele verliezers van de verkiezingen weer aan het rebelleren slaan. In Congo circuleert daarom de informatie dat de Europese troepen voor evacuaties klaar gehouden zouden worden of om op te treden in geval van een staatsgreep. Dat stemt overeen met de eerste details die over de nieuwe militiare interventie bekendgeraakten. De experten van de EU hebben naar verluidt voor de strijdmacht zeven taken afgelijnd waaronder de “exfiltratie van mensen”, het verzamelen van inlichtingen, steun aan het Congolese leger, het maken van kaarten voor de generale staf, bescherming van de luchthavens en steun aan de “stabilisatie-acties” van MONUC.
Of het officiële doel – beveiliging van de verkiezingen – samenvalt met het werkelijke doel, mag worden betwijfeld. Volgens de Belgische staatssecretaris voor Europese Zaken, Didier Donfut – begin februari op bezoek in Congo – staat de Europese troepenmacht niet voor 30 juni op de sporen, “want de Europese molens malen langzaam”. België heeft dus voor een permanente troepenmacht gepleit, eerst bij monde van zijn Europa-staatssecretaris Didier Donfut en vervolgens van Buitenlandminister Karel De Gucht: “een snelle Europese interventiemacht die ook na 30 juni paraat blijft” (Belga, 5 februari 2005).
De stem van Congo – op papier toch nog altijd een soeverein land – komt in dossier maar zwakjes aan bod. Het land heeft kennelijk via de media moeten vernemen dat het Westen een militaire interventie voorbereidt. Dat is geen bijzonder goede start. De eerste reactie kwam begin februari van generaal Kisempia Sungilanga, de stafchef van het Congolese leger (FARDC). Die verklaarde dat leger, politie en de blauwhelmen van de VN-vredesmacht MONUC voldoende sterk zijn om de verkiezingen te beveiligen. Voor een deel is dat stoere taal, MONUC wil en durft zich op veel plaatsen in Oost-Congo niet laten zien. Het Congolese leger van zijn kant is nog lang geen solide en homogeen geheel. De voorstanders van de Europese interventie wijzen trouwens voortdurend op de interne strubbelingen en de corruptie in het leger èn op de deserties en botsingen tussen diverse legereenheden.
Wiens initiatief?
De Europese troepenmacht gaat niet op vraag van Congo of op eigen initiatief naar Congo. Officieel is de EU door de VN-missie in Kinshasa gevraagd of ze geen versterking kan sturen voor de VN-vredesmacht in Congo, de MONUC.
Maar het zou interessant zijn van dit verzoek de complete chronologie te kennen, om uit te maken wie nu ècht het initiatief genomen heeft. Voor de grootmachten is vredeshandhaving immers één van de hefbomen waarmee ze hun invloed vestigen of uitbreiden. Het komt er wel op aan in de VN het laken naar zich te trekken.
Sudan – even een zijsprong – spreekt in dit opzicht boekdelen. Deze maand februari zit de Verenigde Staten de VN-Veiligheidsraad voor en één van de punten die Washington er absoluut wil doordrijven is de schaalvergroting van de militaire interventie in Sudan. Nu zijn er Peacekeeping-troepen van de Afrikaanse Unie actief in Darfur (de VS hebben de troepen van hun bondgenoten Rwanda en Nigeria naar Sudan getransporteerd) èn VN-troepen in Zuid-Sudan. De VS willen ze samenvoegen “onder VN-commando” in één VN-operatie met méér (dan de huidige 14.000) manschappen. Dat veronderstelt training en uitrusting, maar daarvoor zijn binnen het NAVO-bondgenootschap al afspraken gemaakt. Op deze manier hoopt Washington in héél Sudan – waar de Derde Wereld-landen China en Maleisië o.m. aan oliewinning doen – voet aan de grond te krijgen.
Met Congo kan hetzelfde aan de hand zijn, namelijk dat de Europese Unie er zelf projectontwikkelaar speelt voor een interventie die nominaal onder VN-vlag gebeurt. Nogmaals: de chronologie kan daarover uitsluitsel geven.
Het nieuws van het VN-verzoek aan Brussel is rond 10 januari bekendgeraakt. Maar eind december al (allicht op 27 december) heeft Jean-Marie Guéhenno – VN-ondersecretaris-generaal, bevoegd voor vredeshandhaving, maar ook Frans diplomaat – zijn verzoek gericht aan het Britse voorzittersschap van de Europese Unie. Guéhenno zou toen van de VN-Veiligheidsraad geen toestemming gekregen hebben om MONUC met nog eens 3000 Blauwhelmen te versterken. Die VN-macht in Congo telt nu circa 16.000 manschappen.
Permanente interventiemacht
In diplomatieke kringen is rond Kerstmis veel over Congo gepraat. Op 21 december kondigt de VN-Veiligheidsraad Resolutie 1649 af waarin onder meer de kordate aanpak van recalcitrante milities in Oost-Congo wordt gevraagd – “robuust mandaat” is nu hèt buzword – maar ook een dringend engagement van de “donor-gemeenschap” om te helpen met de integratie, training en uitrusting van het Congolese leger en de politie.
Twee dagen later wordt in Kinshasa een bijzonder merkwaardige overeenkomst beklonken: de Europese Unie gaat vanaf januari kassier spelen van het Congolese leger. De Congolese regering spreekt dat af met het CIAT (het door Westerse ambassades gedomineerde comité dat de Congolese Transitie begeleidt). Volgens Andy Sparkes, de Britse ambassadeur in Kinshasa, moet het systeem ervoor zorgen dat de soldaten van het Congolese leger (FARDC) voortaan hun soldij en hun rantsoenen krijgen. Het CIAT heeft een maand eerder al in erg ondiplomatieke termen aangeklaagd dat van duizenden soldaten de soldij wordt verduisterd door superieuren, hetgeen tot muiterijen kan leiden.
Het zou kunnen dat de Europese Unie rond deze tijd zelf het sturen van eigen troepen bij de VN heeft aangekaart. De Unie heeft in 2005 immers laten zien dat ook zij haar militaire aanwezigheid in Afrika en elders wil opdrijven en permanent maken.
In april 2005 heeft de EU in Kinshasa een strategische cel opgericht die “toekomstige militaire projecten moet identificeren”. In mei beloven zeven landen (Frankrijk, Duitsland, Spanje, Zweden, Finland, Estland en de niet-EU-lidstaat Noorwegen) plechtig meer troepen voor de EU-Battle Groups. Zo’n Battle Group moet 1500 manschappen tellen en binnen 5 dagen naar een crisis-gebied gestuurd kunnen worden. Eind november 2005 bespreekt de EU-ministerraad een voorstel van Armand De Decker, de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking, om “in partnerschap tussen de Afrikaanse Unie en de Europese Unie gemeenschappelijke militaire opleidingscentra voor het behoud en het herstel van de vrede in Afrika op te richten”. Net zoals de VS wil de EU met de AU militaire zaken doen.
Vraag is dan welk belang de Europese Unie eventueel in (Midden-) Afrika te verdedigen of vrijwaren heeft. De groeiende rivaliteit met China speelt zeker een rol. Sinds 2-3 jaar valt op hoe actief China op economisch vlak in Afrika is, en dat gegeven maakt de Europese politieke leiders nerveus. Het is de waarnemers ook van Karel De Gucht opgevallen, tijdens diens jongste Congo-trip. Met Washington lijkt er veeleer van een taakverdeling dan van echte concurrentie onder grootmachten sprake te zijn. De chef van de VN-macht MONUC is de Amerikaanse ex-ambassadeur in Congo, William Swing. Dat belet niet dat er allicht nauwe samenwerking komt tussen MONUC en een EU-macht.
De Europese Unie engageert zich in Afrika, met een duidelijk liberaal-globalistisch programma. In een Country Strategy Paper van september 2003 staat – behalve de tegenwoordig verplichte eed aan de armoedebestrijding – dat ontwikkelingslanden (en dus ook Congo) “harmonieus en progressief in de wereldeconomie ingevoegd moeten worden”. Een Afrika-plan van de Europese Unie van oktober 2005 stelt dat enkel “volgehouden economische groei” baat kan brengen en dat “macro-economische stabiliteit, de creatie van regionale markten en een klimaat dat gunstig is voor privé-investeringen” de voorwaarden zijn voor die economische groei.
In Congo heeft de EU zwaar in het politieke overgangsproces geïnvesteerd (dat in principe op 30 juni 2006 afloopt), ze hoopt dat daaruit een aan het Westen verknochte politieke klasse tevoorschijn komt en ze brengt nu al haar “dispositief” in stelling om dat nieuwe regime te consolideren.
Frankrijk als spil?
De eerste berichten over een nieuwe EU-operatie voor Congo geven aan dat de Unie mogelijk één of twee Battle Groups naar Congo zou sturen. Daarop is er protest gekomen uit Duitsland dat één bestaande Battle Group nagenoeg volledig bemant. In het Duitse parlement is opgemerkt dat Duitsland al betrokken is bij de militaire interventies in Afghanistan en de Balkan en er Congo niet kan bijnemen. Maar gaandeweg is het concept van de Europese troepenmacht geëvolueerd van een Battle Group naar een multilaterale inspanning met landen uit heel Europa. En daarmee, zo wordt op 26 januari gemeld, kunnen zowel de Duitse kanselier Angela Merkel als de Franse president Jacques Chirac instemmen.
Het Belgische voorstel om de Europese interventiemacht permanent voor Afrika stand-by te houden dateert van 5 februari. Het is geformuleerd aan het eind van een zesdaagse Congo-reis door, zoals gezegd, de regeringsleden Donfut en De Gucht. Dat tijdstip is geen toeval. Tegelijk met de Belgische delegatie was er een EU-missie in Congo, om het oprichten van een Europese interventiemacht te onderzoeken, en beide zendingen hebben elkaar ontmoet.
Frankrijk, dat ook al Artemis aanvoerde, zou de spil kunnen vormen van de nieuwe troepenmacht. Groot-Brittannië wordt als een belangrijke pijler genoemd. België – dat zal wel al duidelijk zijn – wil graag meedoen, maar dan met logistieke of andere ondersteuning. Het mag volgens de besluiten van de Rwanda-commissie van de Belgische senaat geen soldaten meer actief inzetten in gewezen kolonies.
Voor die handicap heeft de vaak verguisde Defensieminister Flahaut jaren geleden al een clevere oplossing bedacht. In oktober 1999 sloot Flahaut een samenwerkingsakkoord met Benin, dat in West-Afrika wat ongelukkig geprangd zit tussen Nigeria, Ghana en Ivoorkust die tot de Amerikaans-Britse en Franse invloedsferen worden gerekend.
Flahaut geeft het akkoord aanvankelijk een humanitaire invulling: zijn soldaten gaan er scholen bouwen. Maar dan komt er training door Belgische instructeurs bij om Beninse troepen klaar te maken voor buitenlandse militaire opdrachten. Flahaut doet daarmee identiek hetzelfde, maar dan op kleinere schaal, als Frankrijk en de Verenigde Staten. Die begonnen rond 1998 elk met een programma (Recamp voor de Fransen, ACRI – sinds 2002 ACOTA – voor de VS) om Afrikaanse legereenheden als Rapid Reaction Forces te trainen en uit te rusten en ze mentaal aan de militaire apparaten in Parijs en Washington vast te klinken.
De Belgische trainee Benin levert momenteel troepen aan UNOCI (United Nations Operation in Côte d’Ivoire) maar ook aan MONUC in Congo. Dat is in januari nog in het nieuws geweest. Toen is een door de VN gecharterd vrachtschip met Belgisch militair materieel, bestemd voor 750 Beninse blauwhelmen in Congo, in Equatoriaal Guinea aan de ketting gelegd. De militairen uit Benin moeten in Congo in Kalemie gaan opereren waar op dit ogenblik enkele tientallen Belgische militairen het terrein voorbereiden. Als er in Congo een nieuwe crisis uitbreekt, dat komt het er – scherp gesteld – op neer dat de militairen uit Benin de kastanjes uit het vuur halen, terwijl het Belgische kader zich volgens de Rwanda-gedragscode met niet meer dan ondersteuning bezighoudt.
België zelf heeft in Congo een grote militaire inspanning geleverd. Het heeft er voorjaar 2004 in Kisangani een nieuwe brigade van het Congolese leger opgeleid, die samengesteld is uit soldaten van het vroegere regeringsleger en rebellenmilities (vandaar de naam: “geïntegreerd”). Voorjaar 2005 is hetzelfde gebeurd met een nieuwe brigade in Kamina, waar België samenwerkte met Zuid-Afrika, dat zich overigens opwerpt als een echte springplank in Zwart-Afrika voor voornamelijk Angelsaksische zakelijke belangen. België vervult ook kadertaken in EUSEC, het Europese veiligheidsbureau in Kinshasa.
Onveiligheid blijft
Welke ook de werkelijke bedoelingen zijn voor een Europese militaire interventie in Congo, de voorbije weken zijn er uit Congo zelf voldoende argumenten gekomen om een interventiemacht aan de publieke opinie te verkopen.
Sinds december is het opnieuw zeer woelig in het Oosten van Congo, aan de grens met Rwanda, en meer specifiek in de provincie Noord-Kivu. Vlak voor Nieuwjaar vallen Ugandese rebellen daar stellingen van het Congolese leger en MONUC aan. Maar FARDC en MONUC slaan gezamenlijk terug en doden in één week tijd 80 rebellen.
Van veel meer betekenis voor de politieke situatie in Congo is echter wat er op 18 december in de lokaliteiten Kikuku, Birundule en Mirangi gebeurt. Daar sturen niet-geïntegreerde soldaten van de 83ste brigade de kiesverrichtingen voor het referendum over de nieuwe Congolese grondwet in de war. Ze rukken de mensen hun kiezerskaarten uit handen en scheuren ze aan stukken; ze ranselen mensen af en bedreigen hen géén stem over de grondwet uit te brengen.
De 83ste brigade is berucht, ze bestaat uit ex-rebellen van de door Rwanda opgerichte RCD-beweging. Die zit in Kinshasa in de regering, haar topman (en gewezen oorlogscollaborateur) Azarias Ruberwa is vice-president van Congo, maar RCD blijft nauwe banden onderhouden met het regime in Rwanda.
Woelig is het ook in het Noorden van de provincie Katanga waar onder meer een groep mai-mai-strijders kennelijk de bevolking terroriseert. Op 9 januari 2006 pakt de International Crisis Group (ICG), een Atlantische think-tank, uit met een pleidooi om daar met een volledige MONUC-brigade tussenbeide te komen. Ook ICG staat “robust peacekeeping” voor, krachtdadige interventie. De term duikt andermaal op in een lezenswaardige column van ICG-voorzitter Gareth Evans in de Financial Times van 29 januari, die wel over Afghanistan gaat. Evans legt er uit wat “Afghanistan can do to rid government of thugs and warlords (…) and governors who fed the civil war“.
Wat ICG met aandrang voor Afghanistan vraagt, namelijk dat top (oorlogs)criminelen uit de nationale en provinciale regeringen worden gezet, is in Congo niet mogelijk: deze thugs zijn er op aandringen van de internationale gemeenschap in het centrum van de macht geïnstalleerd.
Rond 20 januari blijkt in Noord-Kivu opnieuw hoe loyaal zij de vrede wel zijn toegedaan. In de streek van Rutshuru is er een nieuwe muiterij uitgebroken. De muiters opereren voor rekening van Laurent Nkunda, een ex-officier van het Congolese leger maar nu in feite een huurling van Rwanda. Op 17 en 18 januari vallen de opstandelingen de 5de geïntegreerde brigade aan die geleid wordt door kolonel Kasikila, die wèl loyaal is aan de regering in Kinshasa en bovendien graag gezien bij de bevolking omdat hij voor orde en rust heeft gezorgd.
De kolonel moet vluchten. Gedurende 2-3 dagen controleren de muiters in het gebied enkele lokaliteiten. Een deel van de “muiters” behoort tot de 83ste brigade, dus dezelfde eenheid die midden december de stemverrichtingen voor het referendum heeft verstoord.
Lang houden ze niet stand, ze worden zonder slag of stoot verjaagd door regeringstroepen die gestuurd zijn door de gouverneur van Noord-Kivu, Eugene Serufuli. Maar de plot is doorzichtig: in feite speelt Serufuli – van de RCD – met Laurent Nkunda onder één hoedje, verjagen ze samen de regeringsgetrouwe kolonel Kasikila en vestigen ze Serufuli’s controle over Rutshuru. Op 21 januari vervangt Serufuli kolonel Kasikila officieel aan het hoofd van de vijfde brigade. Wanneer de lokale bevolking protesteert, slaat Serufuli met harde repressie terug.
Begin februari bemoeit Defensieminister Adolphe Onusumba zich met de situatie. Hij gaat in Noord-Kivu met opstandige militairen onderhandelen en weet van de zowat 3400 muiters er 1400 om te praten zodat ze terug de rangen van het leger vervoegen. Onusumba heeft een verleden: tot voorjaar 2003 stond hij aan het hoofd van de pro-Rwandese rebellenbeweging RCD-Goma. In 2005 toonde hij zich bereid ook eens met de door Rwanda gepiloteerde kolonel Laurent Nkunda te gaan praten. Nu overtuigt Onusumba een grote groep muiters van RCD-strekking: in het leger zijn ze nuttiger dan erbuiten. Trouwens, over die démarche op 8 februari 2006 ondervraagd (door Voice of America), zegt Onusumba: “Je dois admettre que les Rwandais ont été d’un soutien très important pour pouvoir nous aider à régler la situation dans l’Est du Congo”.
Verscheidene externe pressiegroepen grijpen de incidenten in Oost-Congo aan om het héle Congolese leger in de wind te zetten. De Belgische minister De Gucht verklaart: “in plaats van bij te dragen aan vrede en veiligheid, misbruikt het leger zijn macht en is het een ernstige bedreiging geworden voor de burgers die het zou moeten beschermen” (Reuters 2 februari). Een week later komt MONUC met het dreigement dat de Blauwhelmen zullen weigeren nog met het Congolese leger samen te werken als dat geen einde maakt aan ongeziene brutaliteiten tegen burgers. “We kunnen het leger niet blijven steunen als ze de menselijkheid schenden. Anders worden we medeplichtig”, zegt kolonel Christian Bergeron, tweede in rang bij MONUC.
De incidenten hebben bij sommige actoren, ook in België, de goodwill voor een militaire interventie aangewakkerd. De Zuidgroep van 11.11.11, de koepel van ontwikkelingsngo’s, neemt op 24 januari het voortouw met een oproep om MONUC vanuit Europa te versterken, en dit lang voor ook maar de minste modaliteit van de Europese interventiemacht bekend is. “Het Congolese leger”, zo staat er, “gaat het verschil niet maken voor de beveiliging van de verkiezingen of de periode daarna. Daarom moet ingegaan worden op de vraag van de VN om Europese versterking te sturen voor de MONUC”.
Deze oproep klinkt helemaal anders, en in elk geval veel minder kritisch, dan eerdere nota’s uit dezelfde hoek. Eind november 2005 nog heeft 11.11.11 minister De Decker gecounterd over zijn voorstel om een Europese militaire basis op te richten in Afrika. De koepel meldt dan ook dat de minister hetzelfde voorstel al in september 2005 heeft gedaan. “Een beetje neokolonialisme is de minister niet vreemd”, zegt 11.11.11. Dat perspectief lijkt nu verlaten.
(Uitpers, nr. 73, 7de jg., maart 2006)