“La récréation est terminée”, zei president Kabila in zijn toespraak op de 6e december verleden jaar, de dag dat hij de eed aflegde als eerste rechtstreeks verkozen president van Congo. En of de speeltijd voorbij is ! Op donderdag de 22e maart zit het er in Kinshasa nog maar eens bovenarms op, zoals in augustus en november. Congo’s prille democratie heeft de gewoonte aangekweekt om alle drie à vier maanden een flinke opstoot van tomeloos geweld door zijn dagelijkse kost te mengen.
Deze keer draait het rond de milities van senator, verslagen presidentskandidaat en vice-president tijdens de overgang, Jean-Pierre Bemba. Ze zijn al lang een steen des aanstoots in de ogen van president Kabila. In november nog bedenkt hij de internationale gemeenschap met een ultimatum. Ze krijgt exact 48 u. om Bemba’s manschappen te ontwapenen. Vier maanden later klaart Kabila de klus zelf, met gebruik van ongebreideld geweld. De Europese ambassadeurs, die hem enkele dagen later daarvoor kapittelen, schatten het aantal doden op tussen twee- en zeshonderd.
Natuurlijk is het een anomalie dat Bemba zich meer dan vier jaar na de ondertekening van de overeenkomst van Pretoria, die een einde maakt aan de burgeroorlog, nog altijd laat omringen door een stelletje lijfwachten. Formeel maken ze deel uit van het eengemaakte leger maar in de praktijk gehoorzamen ze uitsluitend de gewezen rebellenleider. En het cynische toeval wil dat de republikeinse garde, die uiteindelijk Bemba’s milities decimeert, evengoed buiten de militaire hiërarchie opereert en alleen bevelen van Kabila opvolgt.
Kabila laat zich tijdens die gebeurtenissen kennen als iemand, die in volle onderhandelingen – met name over het precieze aantal lijfwachten waarover Bemba mag beschikken – aan een in bloedig geweld gedrenkte oplossing de voorkeur geeft. Hij gedraagt zich m.a.w. als een krijgsheer, zoals zijn vader dat altijd gedaan heeft, en overigens ook de meeste leidende politici van het Congo van vandaag, niet in de laatste plaats Bemba zelf.
Het verhaal krijgt een voorlopig einde op dinsdag de 10e april. Bemba, die eerst zijn toevlucht genomen heeft in een gebouw van de Zuid-Afrikaanse ambassade, stapt op een vliegtuig naar Portugal, het geboorteland van zijn grootvader. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat door het optreden van Kabila’s eenheden er een einde gekomen is aan het korte bestaan van Bemba als leider van de oppositie in het Congolese parlement en dat er à la limite achter het bestaan van die oppositie als zodanig een punt gezet is.
Die verregaande conclusie hoeft niet persé de juiste te zijn. Het valt immers op dat Bemba’s milities in de Evenaarsprovincie, zijn thuisbasis, zich gedeisd gehouden hebben en de uitslaande brand nog maar eens, zoals in augustus en november, beperkt gebleven is tot Kinshasa en vooral de administratieve wijk Gombe. Bovendien hebben de parlementsleden van Bemba’s partij, de MLC, in de gegeven omstandigheden koelbloedig gereageerd. Natuurlijk hebben ze de houding van de presidentiële meerderheid, die de oppositie de in een democratie noodzakelijke ademruimte niet gunt, aangeklaagd maar de ondertoon is er wel een van: we willen ons een plaats veroveren in het parlement.
Dat net op de dag dat Bemba ’s avonds naar Portugal afreist, de oppositie het voorzitterschap van twee belangrijke commissies toegewezen krijgt, is een aanwijzing dat de democratie in Congo wel een opdoffer gekregen heeft maar nog niet op sterven na dood ligt. Het is aan het parlement om van de meerderheid de levensnoodzakelijke bewegingsvrijheid af te dwingen. Zoals een parlementslid het formuleerde: Congo mag niet verworden tot een démocratie tropicalisée.
Kabila werkt zich in nesten
Na de kritiek van de Europese ambassadeurs – u hebt het recht om in te grijpen, president, maar u hebt buitensporig veel geweld gebruik en u moet de oppositie haar plaats gunnen – is Kabila niet meer on speaking terms met de Europese Unie. Als Minister van Buitenlandse Zaken, De Gucht, op bezoek in Kinshasa, in een toespraak de Europese kritiek parafraseert, is ook hij bijna een volle dag persona non grata. Kabila’s weerstand tegen een Belgisch minister die hem niet naar de mond praat, is extra groot. Van een kritiekloos minister als Flahaut krijgt hij een uitnodiging om langs te komen voor een doctoraat honoris causa en dan blaast onder impuls van mannen als De Gucht de regering dat voornemen af. Je zou voor minder op je teen getrapt zijn.
De Gucht trekt volop het register van de verontwaardiging open: ik betreur het dat de president me niet uitnodigt, hij kan toch niet verwachten dat ik van mening verander en andere dingen vertel omdat hij me anders niet wil ontmoeten. Zijn lichaamstaal spreekt boekdelen: de omgang met gorilla’s gaat De Gucht beter af dan die met kabila’s. Net als De Gucht onder stoom komt, loopt het verlossende telefoontje binnen: kom af, minister, u bent welkom. De argumentatie van parlementsvoorzitter Kamerhe en Minister van Buitenlandse Zaken Mbusa, en de telefoontjes van premier Verhofstadt en Europees commissaris Michel hebben uiteindelijk het juiste effect gesorteerd.
Maar op de keper beschouwd was het incident al in de maak. De Gucht had zich al uitgelaten als de ongenode gast en mocht het seintje van het paleis een minuut of tien later gekomen zijn, dan was hij al op weg naar Lubumbashi geweest. Het is maar te bezien of hij dan zijn onverzettelijke rechtlijnigheid had laten varen om rechtsomkeer te maken.
Het had veel erger kunnen zijn. Stel dat Kabila bij zijn weigering om De Gucht te ontvangen gebleven was. Zou het dan voor De Gucht doenbaar geweest zijn om in Lubumbashi, op de conferentie over de mijnbouw, van leer te trekken tegen wanpraktijken in die sector, zoals hij nu gedaan heeft? Zou hij dan zonder verder nadenken de mogelijkheid van een herziening van de mijncontracten hebben kunnen opperen? Zou president Dos Santos van Angola – Kabila’s steun en toeverlaat – hem enkele dagen later probleemloos ontvangen hebben? Zou er überhaupt een Congolese delegatie opgedaagd zijn in de Burundese hoofdstad Bujumbura om er na jaren de Economische Gemeenschap van de Landen van de Grote Meren nieuw leven in te blazen, in plaats van nu, zij het met hopeloos veel vertraging, op het allerlaatste moment toch haar opwachting te maken? Zou België dan zonder verpinken als pleitbezorger van de Congolese zaak blijven fungeren op internationale fora? Zouden er nog veel Europese ministers op bezoek komen in Kinshasa met het onprettige vooruitzicht dat ze een identieke behandeling ondergaan? Kortom, we hebben op de rand van een diplomatiek incident met verstrekkende gevolgen voor de verhouding tussen Congo en de internationale gemeenschap gestaan.
De enige conclusie die er valt te trekken, is dat Kabila met vuur speelt. Kennelijk voelt hij zich na zijn verkiezing verheven boven elke vorm van kritiek en acht hij het denkbaar dat hij ermee weg komt als hij de internationale gemeenschap irriteert, froisseert en zelfs schoffeert. Hij vergeet dat hij zich zo ook isoleert, precies hij die het aan die internationale gemeenschap te danken heeft dat hij een machtsbasis heeft kunnen verwerven. Door zijn jarenlange verblijf in het buitenland tijdens zijn jeugd en het feit dat hij als generaal hooguit bekend was als de zoon van zijn vader, kon hij, toen hij in januari 2001 het presidentschap van zijn vader erfde, nergens in Congo rekenen op vanzelfsprekende steun. Alleen door te doen wat de internationale gemeenschap van hem vroeg, is hij vast in het zadel komen zitten. M.a.w., Kabila is tegenwoordig goed bezig om de poten van onder zijn stoel te zagen.
Het kabilisme, de late opvolger van het mobutisme ?
Veel van wat we dezer dagen in Congo te zien krijgen, is ons niet onbekend als politieke strategie. Je tegenstanders intimideren, politiek monddood maken of fysiek uitschakelen, de pers muilbanden, een pretoriaanse wacht op de been brengen, de veiligheidsdienst naar je hand zetten, de premier als een pion op een schaakbord naar voren schuiven, en last but not least de opbrengsten uit de export van grondstoffen voor persoonlijk gebruik aanwenden. We hebben het allemaal gezien onder Mobutu. Het lijkt erop dat 32 jaar dictatuur in Congo een onuitwisbare stempel op de manier van politiek bedrijven gezet hebben, met als wezenskenmerk de minachting voor de publieke ruimte, die tot een speeltuin voor persoonlijke belangen omgetoverd is.
Zoals ook zijn minister van defensie is eerste minister Gizenga tijdens de Bemba-crisis onzichtbaar gebleven. Ook nadien hebben we hem niet gehoord of gezien. Op het uur van zijn ontmoeting met De Gucht, convoceerde Kabila hem op het presidentiële paleis. Een kopie van hoe Mobutu vroeger omging met zijn premiers, Lunda Bulula, Mulumba Lukoji, Mongul Diaka, Nguz a Karl-i-Bond, Kengo wa Dondo, marionetten voor een schouwspel van korte duur.
Dat er tijd nodig zou zijn om de democratie in Congo wortel te laten schieten, wist iedereen. Dat het niet van een dakje zou lopen met een stel maffiabazen, oorlogsmisdadigers en krijgsheren aan het roer, dat kon ook iedereen vermoeden. Het valt dus te verhopen dat wat we de voorbije weken meegemaakt hebben, onder de noemer kinderziektes thuishoort. Maar laten we toch beseffen dat een aandoening als mazelen in Congo soms een autosnelweg is naar ondervoeding en kindersterfte. En dat we best een second opinion vragen om ons ervan te vergewissen of de patiënt niet aan malaria lijdt of met het aidsvirus besmet is.
(Uitpers, nr 86, 8ste jg., mei 2007)