Congo komt helemaal terug. Ook al is de oorlog er lang niet voorbij, het land wordt weer de inzet van tal van Orchestral Manoeuvres (In the Dark, maar ook in het openbaar), om het land – zoals dat heet – te reïntegreren in de wereldeconomie. Brussel effent economisch het pad. Maar ook Washington bemoeit zich direct of via een netwerk van bevriende politici en zakenlui opnieuw met Congo. “Anti-terreur” blijkt dan een dankbaar motto.
Het moest ervan komen: ook Congo komt nu willens nillens in de ban van de “strijd tegen het terrorisme”. Vanaf juli 2002 gaan Amerikaanse “adviseurs” – lezer, excuus: dit wordt een verhaal met véél aanhalingstekens – in Congo jagen op Rwandese “Hutu-extremisten van de groep ALIR”. Al naargelang de bron worden 8 tot 15 personen opgespoord. Washington heeft op 24 juni zelfs een lijst met namen vrijgegeven. Ze worden ervan verdacht in 1999 in het Bwindi-park in Uganda een aantal Britse en Amerikaanse burgers te hebben vermoord.
De Amerikaanse missie is midden juni beklonken toen de Amerikaanse ambassadeur en zaakgelastigde “voor oorlogsmisdaden” Pierre-Richard Prosper in Rome de Congolese president Joseph Kabila ontmoette. Prosper kondigde aan dat zijn land een Rwandees Bounty-programma naar Congo uitbreidt. In dat kader loven de States voor 5 miljoen dollar beloningen uit voor tips die tot de arrestatie van de gezochten kunnen leiden. Maar het blijft niet bij premies. De Amerikanen willen echt een posse uitsturen. “Onze mensen gaan enkel coördineren”, aldus Prosper, “het echte werk zal door Congolezen worden gedaan”. Joseph Kabila zou 100 procent medewerking hebben beloofd.
Dat de Congolezen het vuile werk mogen doen, ligt volledig in de lijn van de Amerikaanse militaire strategie in Afrika. Sinds 1997 loopt daar het Amerikaanse ACRI-programma (African Crisis Response Initiative) om Afrikaanse troepen te trainen voor militaire interventies. Washington zegt openlijk dat deze troepen de kastanjes uit het vuur zullen moeten halen, terwijl Amerikaanse officieren de hoogste commando-posten bemannen.
Tussen haakjes: eens de Amerikanen ergens zitten, gaan ze niet gauw (uit eigen beweging) weer weg. Ze laten expedities van beperkte omvang of duur gemakkelijk uitgroeien tot blijvende aanwezigheid. Zo gaat het momenteel op de Filippijnen. Begin 2001 begonnen daar meer dan 1000 Amerikaanse soldaten, waaronder 160 Groene Baretten en Navy-Seals, aan de Balikatan-maneuvers. Balikatan was van bij het begin een rekbaar begrip. Deze gezamenlijke oefening met het Filippijnse leger zou “6 maanden tot een jaar duren”. Ruim 600 Amerikanen gingen opereren in het Zuiden van het land, in de zone waar de kidnappers van Abu Sayyaf actief zijn. De bende is door de CIA opgericht maar ze worden nu als “terroristen” bestempeld. Zo’n 400 anderen gingen naar het Noorden. Eind april, goed 4 maanden na de aanvang van Operatie Balikatan, zijn de Amerikanen zich echter aan het ingraven. Ingenieurs van het Amerikaanse leger leggen op het eiland Basilan wegen en vliegpistes aan. Vanop Basilan zullen toekomstige “anti-terreur”-aanvallen vertrekken. Balikatan wordt dus een oefening van onbepaalde duur.
Vuurproef
Voor de jacht op de génocidaires van ALIR is hard gelobbyd door de conservatieve denktank International Crisis Group (ICG). Die verkondigt nu al maanden dat de regering van Kinshasa de zogenaamde forces négatives moet ontwapenen en neutraliseren. Voor de ICG is dat een onderdeel van een complexe strategie die DDRRR is gedoopt, hetgeen staat voor désarmement, démobilisation, rapatriement, réinstallation, réinsertion.
Met de term forces négatives scheert ICG allerlei milities over één kam : zowel Rwandese génocidaires en Hutu-extremisten als Congolese patriottische verzetsgroepen zoals de Mayi-Mayi van Zuid-Kivu. Wat hen in allerlei allianties zou verenigen, zou hun ethnicistische afkeer voor “de Tutsi” zijn. De ICG suggereert systematisch dat de regering van Kinshasa ook de Hutu-extremisten traint en bewapent. Maar in zijn laatste country-file van midden mei heeft de ICG haar campagne toegespitst. Daar staat dat “de leiders van ALIR” moeten opgespoord worden en uitgeleverd aan het Internationale Tribunaal van Arusha. Kinshasa moet alle steun aan ALIR op het Congolese grondgebied stopzetten. En dan, deze veelzeggende aanbeveling : “Cette mesure est cruciale pour asseoir la crédibilité de Joseph Kabila, montrer sa bonne volonté à assurer la sécurité du Rwanda et surtout à assumer la responsabilité qui va de paire avec la souveraineté qu’il revendique. Le gouvernement, après Sun City, n’a aucun intérêt à maintenir son association avec des criminels recherchés par la justice internationale”.
Met andere woorden: de jacht op ALIR is de vuurproef voor president Joseph Kabila. Die moet nu maar eens laten zien dat hij echt in de pas wil lopen.
Washington gaat nu in de ICG-logica mee, met haar Congo-expeditie tegen ALIR. Vraag is of het daarbij blijft en of ambassadeur Prosper netjes de aftocht zal blazen wanneer de verdachten gepakt zijn? Dat lijkt zéér onwaarschijnlijk.
Vooreerst zijn de verdachten van ALIR in Congo al net zo’n spookbeeld als Osama Bin Laden in Afghanistan. Over de Hutu-extremisten in Congo doen immers, 8 jaar na de Rwandese genocide, de meest fantaisistische verhalen de ronde. Niemand weet zeker waar ze zijn, of ze er nog zijn en zo ja, met hoeveel dan wel. De cijfers worden heel gemakkelijk opgeblazen in functie van de doelstellingen.
Vervolgens is het perfect denkbaar dat in de visie van Washington eerst ALIR en vervolgens de Congolese Mayi-Mayi aangepakt moeten worden. Die werken op het terrein inderdaad sporadisch samen met Hutu-groepen (waaronder ook de FDD uit Burundi). Ze doen dat niet omdat ze zo’n grote sympathie hebben voor de Hutu’s (sinds dit voorjaar vechten ze ook tesamen met de Banyamulenge – nochtans Congolese Tutsi!), wel omdat het Rwandese leger APR hun gemeenschappelijke vijand is. Belangrijk is ook dat de Mayi-Mayi (vooral die rond generaal Padiri) in hun communiqués voortdurend de Verenigde Staten aanvallen, omdat ze de broodheren zijn van de drie regimes die Oost-Congo militair bezet houden, namelijk Uganda, Rwanda en Burundi.
Joseph Kabila is zowat tussen de Mayi-Mayi van Zuid-Kivu opgegroeid en heeft er vroeger als chef van de Congolese Landmacht, zo goed en zo kwaad als het kon, mee samengewerkt. Hij heeft bovendien in april 2002 met de fameuze ontknoping van Sun City (zie verder) nog getoond dat hij bekwaam is soeverein oplossingen voor de crisis in zijn land te vinden. Het is dus niet denkbeeldig dat de ICG en Washington met de affaire-ALIR president Kabila zelf in de tang proberen te nemen.
Energie
In ieder geval wil Washington in Congo, zoals elders in Zwart-Afrika, weer zaken gaan doen. Het land en de regio moeten als back-up dienen, voor het geval de energie-bevoorrading van de States elders in het gedrang zou komen. Op 2 april verklaarde Michael Westphal, de Amerikaanse onderminister van Defensie voor Afrika, dat “sub-Sahara-Afrika weer meer en meer attractief wordt voor de Verenigde Staten, omdat een aantal landen in het Midden-Oosten en de Golf die sinds lang olie produceren nu door anti-Westerse gevoelens worden verontrust, hetgeen de toekomstige energie-exporten naar de States zou kunnen aantasten”.
Midden juni specifieerde Herman J. Cohen, de vroegere Amerikaanse vice-staatssecretaris voor Afrika, die redenering. Hij zei dat de Congolese economie aan het stabilizeren is en dat zulks perspectieven opent.
“Congo heeft maar een smalle offshore-zone en is een marginale producent van petroleum”, aldus Cohen. “Maar voor het daar slecht begon te gaan, in de jaren 1975-80, waren er aanwijzingen dat er petroleum zit in het Evenaarsbekken en in het Kivu-meer”. Cohen vermeldde ook “het grote potentieel” van de Inga-stuwdam op de Congo-stroom in de provincie Bas-Congo. Mits reparaties en investeringen zou Inga tot 7000 Megawatt kunnen exporteren naar Midden- en Zuidelijk Afrika. Nu bedraagt de capaciteit er 3000 MW die voor iets meer dan de helft wordt benut. Cohen sprak ook over het kopermijncomplex Gecamines in de provincie Katanga waar voor een kwart miljard dollar investeringen nodig zijn om de productie op te trekken van 30.000 ton jaarlijks tot 400.000 ton, zoals vroeger. En dan zijn er nog de “bijzonder rijke koper-aders” van Tenke-Fungurume, aldus Cohen.
België heeft hard zijn best gedaan om Congo over de streep te trekken. Voorjaar 2001 lag Alfons Verplaetse, ere-goeverneur van de Belgische Nationale Bank, mee aan de basis van het zogenaamde Programme Intérimaire Renforcé (P.I.R), waarmee de Congolese regering in geforceerd tempo de economie moet klaarmaken voor de terugkeer van Westerse investeerders. Verplaetse doet zeer bescheiden over zijn rol. Maar in feite heeft hij in nauw overleg met het Internationaal Muntfonds dit Globaal Plan voor Congo geschreven. Vanaf juli 2001 werd aan Kinshasa duidelijk gemaakt dat het nieuwe kredieten zou krijgen wanneer de resultaten van het PIR voor Wereldbank en Internationaal Muntfonds bevredigend zouden zijn. Voorjaar 2002 slaagde Congo voor dat eerste examen. Vervolgens gaven België, Frankrijk, Zweden en Zuid-Afrika een brugkrediet aan Congo zodat het zijn schulden aan IMF en WB kon terugbetalen. Daarop beslisten eerst het Muntfonds en dan de Wereldbank om de geldkraan weer open te draaien en kredieten toe te staan van respectievelijk 750 en 400 miljoen dollar.
Of Congo opnieuw vers geld zou krijgen, hing ook af van de politieke evolutie in het land. De hele tijd hebben alle Westerse politici en instellingen het PIR in één adem vernoemt met de DDRRR. Zo bij voorbeeld Horst Köhler van het IMF toen hij begin mei Kinshasa bezocht. “Plus vite l’on progressera vers la paix, plus vite les fonds seront débloqués”, zei Köhler toen. En voorts : “Notre tâche en RDC suppose la mise en place d’un programme régional de désarmement, de démobilisation, de rapatriement, de rélocalisation et de réintégration (DDRRR) pour les combattants et les réfugiés, soutenu par la Banque mondiale”. Köhler zei ook nog dat het IMF “nooit hervormingen oplegt aan een land. Het Muntfonds komt pas wanneer een land vindt dat hervormingen onmisbaar zijn”.
Frontier-land
Volgens IMF en WB verbetert het economisch klimaat, de geldkraan draait opnieuw open, en de bedrijfswereld gaat watertanden. De dossiers waarrond momenteel het meest te doen is, zijn uitgerekend diegene die door Herman J. Cohen zijn genoemd.
De stuwdammen van Inga op de Congo-stroom in de provincie Bas-Congo zouden dringend opgekalefaterd moeten worden. Daarvoor zou volgens Congolese bron 11,5 miljard dollar gemoeid zijn. De reparaties en moderniseringen zouden van Inga de krachtigste hydro-electrische centrale “ter wereld” maken vanwaar Congo stroom kan exporteren naar heel Afrika, met voorop de lidstaten van de Zuidelijk-Afrikaanse landengroep SADC.
Liberale kringen buiten Congo worden al helemaal lyrisch als ze over de enorme mogelijkheden van Inga praten.
Zo is er NEPAD, het New Partnership for the Development of Africa, waarvan de presidenten Mbeki (Zuid-Afrika), Wade (Senegal), Obasanjo (Nigeria) en Bouteflika (Algerije) de tenoren zijn. NEPAD propageert het partnership met de multinationals en is daarom in een mum van tijd de lieveling geworden van de G8, de acht rijkste naties.
Begin april – terwijl Congo in Sun City volop over zijn politieke toekomst onderhandelde – verklaarde Thabo Mbeki nog dat er in het kader van NEPAD “snelwegen” gebouwd moeten worden om de stroom van Inga te transporteren naar “Zambia, Zimbabwe, Botswana, Namibie, Angola, Zuid-Afrika maar ook naar de rest van Afrika”. Mbeki voegde er wel aan toe dat als Congo aan het NEPAD wil deelnemen, het eerst vrede zou moeten brengen in eigen huis.
Dat Congo weer frontier-land wordt – met cowboys en al, blijkt ten volle uit de plannen van de Heritage Oil Corporation. Deze Canadese groep wil in augustus naar olie beginnen boren aan de boorden van het Albert-meer in het uiterste Oosten van Congo, tegenover Uganda. Vreemd is dat Heritage een concessie ter grote van België heeft geregeld met de regering in Kinshasa, terwijl het betrokken gebied toch indirect onder Ugandese controle staat. Dat kan vanwege Congo’s nieuwe politieke constellatie, omdat Uganda’s handlangers in Congo (vooral Jean-Pierre Bemba, in mindere mate de krijgsheer Mbusa Nyamwisi) met Kinshasa het Sun City-akkoord hebben gesloten. Dat bepaalt onder meer dat Bemba premier zou worden in een overgangsregering onder Kabila. Uganda heeft de deal met Heritage ook goedgekeurd. Heritage Oil Corporation, dat geleid wordt door de gewezen huurling Tony Buckingham (bekend van de militaire onderaannemers Executive Outcomes en Sandline) en een aanwijsbaar Angelsaksisch stempel draagt, zou de weg moeten openen voor andere, grotere olie-maatschappijen.
En dan is er nog de affaire-Gécamines en de diplomatieke heisa over een vervelend lek bij het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken. De zaak ging eind april aan het rollen, toen de Belgische zakenman George Forrest lucht kreeg van een rapport van het ministerie waarin stond dat hij andere potentiële investeerders in Gecamines tegenwerkt. In de publicaties die sindsdien zijn gevolgd is gesuggereerd dat Buitenlandminister Louis Michel goed bevriend is met Forrest maar vooral dat de zakenman de Amerikaanse kaart trekt, of vice versa: het State Department heeft Forrest nodig “omdat het in Congo orde op zaken wil stellen”. Zelfs een militaire operatie zou niet uitgesloten zijn (Knack).
Sun City
Intussen heeft Congo een politieke kentering meegemaakt. Op 19 april is in de Zuid-Afrikaanse casino-stad Sun City totaal onverwacht een akkoord gesloten tussen de regering van Joseph Kabila en de door Uganda gesteunde collaboratie-beweging MLC van Jean-Pierre Bemba.
Het akkoord was een echte coup de théâtre. 45 dagen lang al waren alle partijen uit het Congolese conflict – regering, de handlangers van Rwanda en Uganda, en de Congolese oppositie – aan het praten over een overgangsregering. Over die Congolese oppositie moet gezegd dat ze sinds eind 2001 haast collectief overgelopen is naar de collaboratie. Er zijn toen meetings geweest met Rwanda en Uganda en hun handlangers, waar openlijk voor het voortzetten van de oorlog tegen de regering van Kinshasa is bepleit.
Eén van de meeste actieve gangmakers in Sun City van een formule waarin Kabila en de Congolese nationalisten volkomen geminorizeerd zouden zijn, was – opnieuw – Thabo Mbeki, president van Zuid-Afrika. Volgens zijn plan zou een Staatsraad voortaan de werkelijke macht zou uitoefenen. Die raad zou bestaan uit Bemba, Onusumba van de door Rwanda gestuurde RCD, een politicus van de oppositie en Kabila. Joseph Kabila hield volgens het plan-Mbeki niet meer dan een puur protocolaire functie over: hij mocht enkel nog eretekens uitreiken, wetten ondertekenen en geloofsbrieven in ontvangst nemen. Thabo Mbeki had het ook over een Overgangsperiode “om te komen tot de hereniging van Congo en de terugtrekking van de buitenlandse troepen”. Geen woord echter over een onmiddellijk terugtrekking.
Mbeki kwam met zijn plan voor de dag toen de onderhandelingen van Sun City wanhopig met een allerlaatste week waren verlengd. Net in die week veranderde de Congolese regering de samenstelling van haar delegatie opdat ze zich kordater zou opstellen. In Kinshasa gaat het beeldrijke verhaal dat de militante bewoners van de gemeenten Ndjili en Masina (niet ver van de luchthaven) daar in feite voor gezorgd hebben. Ze begonnen het ordewoord “nous avons encore des pneus” te verspreiden. Daarmee herinnerden ze eraan dat ze in augustus 1998 – in volle Blitz tegen president Laurent Désiré Kabila – Rwandese infiltranten hadden onderschept en met brandende autobanden gelyncht. Nu maakten ze duidelijk dat hetzelfde lot de onderhandelaars van Sun City te wachten stond als zij zouden capituleren. Het dreigement kwam Joseph Kabila ter ore die ingegrepen heeft.
Zo gedroeg de Congolese delegatie zich tijdens die laatste week in Sun City “digne du Congo”. En bovendien viel er dus in de nacht nà het officiële einde een akkoord uit de lucht. Schematisch heet het een akkoord tussen Kabila en Jean-Pierre Bemba te zijn (de eerste zou president blijven, de tweede zou premier worden), maar haast alle andere delegaties behalve die van de “Rwandese” hebben het goedgekeurd, al was het maar omdat ze zelf ook op postjes hoopten. Kabila riep bovendien de enige overblijvende partij, de RCD op, om ook het akkoord te ondertekenen. De RCD heeft dat tot nu toe niet gedaan. Dat zet die Rwanda-groep volkomen in de wind. Rwanda mèt de RCD staan sinds Sun City geïsoleerd.
Ruim twee maanden later slabakt de uitvoering van Sun City. Regering en MLC zouden in Matadi gaan praten over een ontwerp van nieuwe grondwet. Dat werk schiet nauwelijks op. Bemba heeft zijn adjudant Kamitatu naar Kinshasa gestuurd maar durft zich er zelf niet vertonen. Tegelijk gonst het van geruchten over complotten, waarbij onder meer Mobutu’s speciale politie DSP betrokken zou zijn.
De stunt van Sun City is in Congo enthoesiast onthaald omdat hij de totale impasse doorbreekt. Maar in het Westen is hij vooral Joseph Kabila zwaar aangerekend. Hij doorkruist alle Westerse plannen sinds het fameuze wapenstilstandsakkoord van Lusaka van juli 1999, dat aan Kinshasa een overgangsregering mét de rebellen wilde opleggen en de terugtrekking van de bezettingstroepen helemaal ondergeschikt maakte aan een op maat van het Westen gesneden “democratisering”.
Twee symptomen van de Westerse ergernis. Om te beginnen stelt de International Crisis Group in zijn document van midden mei voor om aan president Thabo Mbeki het mandaat te geven “de zogenaamde Intercongolese Dialoog af te ronden”. Mbeki moet volgens de ICG een compromis vinden tussen de machtsdeling voorgesteld in zijn eigen plan en het feitelijke akkoord tussen Kabila en Bemba. Dat betekent dat alvast die ICG-denktank, en de kringen waarvan ze de spreekbuis is, de regeling van 19 april niet accepteren. Dezelfde houding spreekt uit een slip of the tongue van de Britse ambassadeur Jim Atkinson. In een speech op 19 juni in Kinshasa, naar aanleiding van de verjaardag van de Britse koningin, zei hij : “We willen Congo helpen. Maar onze marge is erg smal, omdat Congo geen nationale regering heeft waarmee we kunnen werken”. En hij voegde eraan toe dat hij met “nationale regering” een regering bedoelde die “werkelijk de hele natie omvatte”.
Banyamulenge
Eén van de effecten van het akkoord van Sun City is geweest dat de crisis in het Rwandese kamp, inclusief de RCD, is verscherpt. Midden mei is in Kisangani een muiterij van dissidente RCD-ers uitgebroken tegen de militaire bezetting door het Rwandese leger. De muiters eisten dat Rwanda zijn troepen uit Congo terugtrekt. De muiterij is overgeslagen op de bevolking van Kisangani. Rwanda heeft “elite”-troepen gestuurd, en het vervolg is bekend: de zoveelste massa-slachting in de door Rwanda en zijn collaborateurs bezette gebieden. Er kwamen verhalen dat in de rivieren in de buurt van de stad eerst tientallen onthoofde lichamen werden gevonden, en daarna tientallen afgehakte hoofden zonder lijf. Van 244 vermoorde mensen zijn naam en toenaam bekend.
Terloops: alsof die slachting niet heeft plaatsgevonden, is eind juni één zogenaamd oppositie-politicus helemaal naar Kigali en dan naar Goma gereisd om van daaruit een “tournee” te maken door het door de RCD bezette Kivu. Die politicus is Etienne Tshisekedi. Hij leidt nu een lege schelp die hij Alliance pour la Sauvegarde du Dialogue heeft genoemd.
Het regime van president Paul Kagame in Kigali – door politieke vluchtelingen een militair-affairistische kliek genoemd, die ook in eigen land hoe langer hoe meer geïsoleerd geraakt – blijft zweren dat het zijn leger niet uit Congo terugtrekt zolang daar Hutu-génocidaires aanwezig zijn die Tutsi terroriseren.
Kigali blijft gehoor vinden voor dat alibi – onder meer bij Thabo Mbeki – maar het is nu werkelijk helemaal door de feiten ingehaald. De terreur in Congo is zo meedogenloos dat ook Congolese Tutsi van de Banyamulenge-gemeenschap tegen het Rwandese leger de wapens hebben opgenomen. Sinds februari hebben de Banyamulenge onder leiding van commandant Patrick Masunzu met Mayi-Mayi-groepen uit Zuid-Kivu een alliantie gesloten die blijkbaar nog elke dag breder en hechter wordt. De Mayi-Mayi van Padiri onderschrijven kennelijk dit bondgenootschap – ze publiceerden een lang interview met één van de Banyamulenge-woordvoerders op hun website – ook al zijn ze er zelf niet direct bij betrokken.
Dat betekent (hopelijk !) dat de Mayi-Mayi afstand aan het nemen zijn van de anti-Tutsi-sentimenten die bij veel van hun mensen diep ingebakken zaten en zitten. De Mayi-Mayi hebben intussen weer een opvallend militair succes geboekt. Ze hebben Pweto in Noord-Katanga bevrijd. Dat wapenfeit is, zoals gebruikelijk, door het Rwandese kamp onmiddellijk als een “zware aanslag tegen de vrede” bestempeld.
(Uitpers, juli-augustus 2002)