Het “vredesproces” van Oslo is dood sedert de Palestijnse leider Yasser Arafat, uit lijfsbehoud, op de top in Camp David deze zomer niet de ultieme consequentie uit dat proces durfde trekken en de Palestijnse eisen opgeven. Toch klampte president Clinton er zich, met de steun van zijn Egyptische vazal Hosni Mobarak, aan vast in de hoop alvorens zijn vertrek uit het Witte Huis op 23 januari 2001 nog een plaats in de geschiedenis te veroveren met de realisatie van een “historische vrede” in het Nabije Oosten.
Een even ijdele als futiele poging van de uittredende Amerikaanse president. Zeker daar in Israël op 6 februari een nieuwe premier wordt gekozen en de Israëli’s zich, volgens opiniepeilingen, in meerderheid verzetten tegen de opgewarmde kost van Camp David, die Clinton nogmaals poogde te serveren. Geen wonder dat de topontmoeting van premier Ehud Barak met Yasser Arafat op 28 december in Sjarm-el-Sjeik, die had moeten leiden tot een triomfantelijke bijeenkomst in Washington, werd afgeblazen.
Het jaar 2000 werd niet het “jaar van de vrede” in het Nabije Oosten zoals velen naïevelijk hadden gehoopt. Het jaar 2001 zal dat evenmin zijn. Tenzij Arafat alsnog tot “verraad” aan de Palestijnse zaak bereid zou zijn. Maar het zal dan geen “echte” vrede, maar slechts een tijdelijke vrede zijn.
De ultieme poging van Clinton was op voorhand tot mislukken gedoemd. De Israëli’s zijn niet bereid zijn voorgestelde toegevingen aan Arafat – zoals Palestijnse soevereiniteit over de Tempelberg (met uitzondering van de ondergrond met de resten van de twee joodse tempels) – te aanvaarden. Zeker niet als er premier-verkiezingen in aantocht zijn en, vrijwel zeker, later op het jaar nieuwe parlementsverkiezingen, want wie er ook wint – de uiterst-rechtse Ariel Sharon of zetelend premier Barak – de nieuwe eerste minister zal niet kunnen werken met een politiek sterk versplinterd en parlement. Een parlement dat zichzelf voorlopig redde door, tegen de verwachting in, algemene verkiezingen te weigeren omdat vele parlementsleden bang zijn voor verlies van hun zetel.
Van Palestijnse kant is er momenteel geen reden om alsnog te aanvaarden wat eerder verworpen werd, zoals het negeren van het recht op terugkeer van zowat 4 miljoen Palestijnen. De aantredende president George Bush jr. kan niet slechter zijn dan zijn voorganger Bill Clinton en diens rabiate minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright. Haar opvolger, de voormalige chef van de gezamenlijke stadchefs, Colin Powell, zal immers toegevingen aan Palestijnse kant moeten doen als hij, zoals aangekondigd, Irak weer scherper in de tang wil nemen. En waarom zouden Arafat en zijn onderhandelaars zich nu vastpinnen op iets terwijl de politieke situatie in Israël uiterst onstabiel blijft? Arafat zou gewoonweg voor schut staan mocht hij akkoord gaan met een plan dat wordt verworpen door Ariel Sharon, die, zoals het ernaar uitziet, de ongeloofwaardige Ehud Barak makkelijk kan verslaan in de race om het premierschap.
De enige die het “plan” van Clinton zonder reserves aanvaardt is de Egyptische president Hosni Mobarak. Hij liet volgens de Londense Times (28.12.00) aan Arafat weten dat hij geen betere overeenkomst kan krijgen, dan wat Clinton hem aanbood: geen recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen, Palestijnse soevereiniteit over een deel van Oost-Jeruzalem, annexatie van de meeste Israëlische kolonies in bezet gebied door Israël. Mobarak’s standpunt is best te begrijpen: Washington betaalt hem 2 miljard dollar per jaar om de belangen van Israël te verdedigen in de Arabische wereld.
Europese steun voor Israël
Bij uitblijven van een vredesperspectief zal de tweede Palestijnse opstand, de zgn. Al Aksa-intifada die begon toen Sharon het op 28 september nodig achtte een provocerend bezoek aan de Tempelberg te brengen, ongetwijfeld voortduren. In drie maanden kostte die al het leven aan maar dan 350 mensen. Maar geen Amerikaan of Europeaan die daarmee inzit: de overgrote meerderheid van de slachtoffers zijn immers maar Palestijnen.
Echt beschamend is de verklaring van de Europese top in Nice op 8 december, waarop de verzamelde leiders niet eens het buitensporig geweld van Israël veroordeelden. Het komt er voor de EU maar op aan dat de Palestijnen stoppen met geweld zodat er weer kan worden gepraat. Van enige druk op of sanctie tegen Israël is er geen sprake. Integendeel, op 6 december maakte de Israëlische krant Ha’aretz bekend dat de samenwerking nog wordt uitgebreid. In het kader van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël zullen er in 2001 gezamenlijke projecten worden gestart op het vlak van infrastructuur, de ruimte, leefmilieu en opvoeding. Of hoe agressie, bezetting en geweld opnieuw worden beloond.
Nochtans bevat het Associatieakkoord bepalingen inzake de mensenrechten. Die maken deel uit van de traditionele Europese lippendienst aan de principes. Israël is nu eenmaal een racistische staat, waarin de Palestijnse minderheid (25%) wordt gediscrimineerd. Geen Europees leider die op dit apartheidsregime kritiek durft te leveren of de afbouw ervan durft te eisen. Het ziet er naar uit dat Europa op termijn een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten verkiest dan een op de principes van de Verenigde Naties gebaseerde vrede.
Als Israël echt vrede en integratie in het Midden-Oosten wil, dan zou het dat ook moeten tonen. In de eerste plaats door anti-Palestijns racisme strafbaar te maken en misdaden tegen Palestijnen effectief te bestraffen. Hoe geloofwaardig is een land dat een vierde van zijn bevolking discrimineert en tegelijkertijd beweert in vrede te willen leven met Palestijnen en Arabieren? Een openlijke bekentenis van schuld aan het ontstaan van het Palestijns probleem, zou al een hele stap zijn. Maar die wou “vredespremier” Barak al in Camp David niet zetten. Zolang die stap er niet komt, kan er geen echt vredesproces op gang komen in het Nabije Oosten.
(Uitpers, januari 2001)