Opstandige Tibetanen hadden weken eerder al het Olympisch blazoen van Peking geschonden met betogingen die zere veel internationale media aandacht kregen. Of was de Chinese overheid zelf die met haar repressie voor een smet zorgde? De Olympische Spelen zelf verdrongen dit naar de achtergrond.
Maar zoals te verwachten, hebben ook opstandige Oeigoeren van de Olympische periode gebruik gemaakt om met enkele aanslagen de aandacht van de wereld op Xinjiang – Oost-Turkestan – te vestigen. “Islamitische fundamentalisten”, zegt Peking, om zo de indruk te wekken dat China in dat gebied moet optornen tegen de handlangers van Al Qaida. Het is voor een deel nog waar ook.
De etnische samenstelling van de Volksrepubliek China is niet te vergelijken met die van de vroegere Sovjet-Unie. In die Unie maakten de Russen nauwelijks iets meer dan de helft van de bevolking uit, de andere volkeren waren “minderheden”. Deze bonte samenstelling en vooral de spanningen die ermee gepaard gingen, lagen aan de basis van het uiteenspatten van die Sovjet-Unie.
In China ligt het wel anders: 92% van de 1,3 (of meer) miljard Chinezen bestaat uit Han-Chinezen, al zijn er sterke regionale verschillen. Maar de overige acht procent leeft wel voor een deel in strategische gebieden, zoals Tibet en Xinjiang.
Onder die acht procent vinden we de islamitische Hui (een verzamelnaam voor diverse etnische groepen), enkele minderheden in de grensgebieden met Myanmar en Laos, de Mongolen in de regio Binnen-Mongolië, de Tibetanen en de Oeigoeren. Tibetanen en Oeigoeren leven wel op meer dan een kwart van het grondgebied.
“Invasie”
De Oeigoeren vormden lang een meerderheid in het gebied dat officieel Xinjiang (wat betekent: Nieuwe Grens”) heet. Xinjiang is 1,66 miljoen km² groot, een zesde van China en ongeveer 50 keer België, en telt nu bijna 20 miljoen inwoners van wie 8,5 miljoen Oeigoeren en meer dan 6 miljoen Han-Chinezen, naast diverse minderheden als Kazachen en Kirgiezen. Oeigoerse activisten spreken al jaren van een invasie van Han-Chinezen waardoor zij een minderheid in eigen gebied zijn geworden. Vandaar ook vaak de term “culturele etnocide”.
Die etnische Chinezen zijn naar Xinjiang getrokken omdat daar veel bodemrijkdommen zijn, waaronder vooral olie. Xinjiang wordt soms zelfs het Saudi-Arabië van China genoemd. In dat woestijnachtig gebied werden vroeger ook de Chinese kernproeven gehouden. Er zijn niet alleen de rijkdommen aan energie en metalen, Xinjiang ligt bovendien op de routes voor de aanvoer van olie en gas uit Centraal-Azië. Deze regio is dus om verscheidene redenen strategisch belangrijk. Vandaar ook dat Peking aan die regio vasthoudt, minstens evenzeer als aan Tibet.
De Oeigoeren zijn een Turks volk, verwant met andere Turkse volkeren uit Centraal-Azië. Voor veel Oeigoeren is de regio geen “Nieuwe Grens”, maar gewoon het oostelijk deel van Turkestan, de rest bestaande uit de gewezen Sovjetrepublieken van Centraal-Azië die nu onafhankelijke staten zijn.
Bewegingen
Eertijds zijn honderdduizenden Oeigoeren uit de regio gevlucht. Xinjiang werd in de 18de eeuw bij (het Keizerrijk) China ingelijfd. In 1933 konden de Oeigoeren met steun van de Sovjet-Unie de onafhankelijkheid uitroepen, maar dat was van korte duur. Vooral vanaf die tijd staken veel Oeigoeren de grens over, naar de Sovjet-Unie.
In Kazachstan wonen naar schatting 300.000 Oeigoeren die daar met tussenpozen van ruime autonomie genoten – met eigen kranten en radiostations bij voorbeeld. Er groeiden de voorbije twintig jaar her en der, onder meer in Turkije, bewegingen voor solidariteit met de Oeigoeren in China, maar ook bewegingen die actief wilden strijden voor de onafhankelijkheid van Oost-Turkestan en die het onderling niet altijd eens waren.
Er zijn bovendien grote verschillen tussen de Oeigoeren van diverse regio’s. Die van de streek van Kashgar, centrum van de meeste aanslagen, gaan er prat op veel meer tradities en religieuze gebruiken te hebben bewaard dan die van Turfan.
De meest radicale is de ‘Islamitische Beweging van Oost-Turkestan”, ETIM, die volgens Peking een terreurbeweging is. Die mening wordt ook gedeeld door Washington, want veel militanten van die beweging doken in Afghanistan en Pakistan op in de rangen van Al Qaida. De chef van ETIM, Hasan Machsum, kwam in 2003 om het leven in Zuid-Waziristan, een bolwerk van Al Qaida en de Taliban in Pakistan. De jongste tijd dook de “Islamitische Partij van Turkestan” op, volgens Peking de voortzetting van ETIM.
Terroristen?
De samenwerking tussen sommige Oeigoerse groepen en Al Qaida verschaft Peking uiteraard een sterk argument om de buitenwereld ervan te overtuigen dat het in dat gebied strijd levert tegen het internationaal terrorisme en dat de repressie tegen Oeigoerse nationalisten dus volkomen gerechtvaardigd is. Vandaar ook dat Peking steevast om de uitlevering vraagt van gevluchte Oeigoeren, vaak met succes. In 2002 leverde Nepal drie mannen uit die door het VN-Commissariaat voor de Vluchtelingen nochtans als politieke vluchtelingen waren erkend. Een van hen werd in China terechtgesteld.
Peking is er al jaren geleden in geslaagd de Kazachstaanse regering ervan te overtuigen de Oeigoerse activisten aan banden te leggen. Vanaf 1995 ging Kazachstan trouwens sommige activisten afkomstig uit Xinjiang aan China uitleveren.
In de jaren daarop kwamen veel burgers uit Kazachstan naar België. Bij de terugwijzing naar Kazachstan hield onze overheid er niet altijd rekening mee dat er onder hen ook Oeigoeren waren die in Kazachstan wel ernstige risico’s op vervolging liepen.
Die repressie in Kazachstan heeft te maken met de nauwe samenwerking van de landen van de “Groep van Shanghai”. Dat is een samenwerking tussen China, Rusland, Kazachstan, Kirgizië en Oezbekistan.
Verzet
De onrust is vooral toegenomen nadat de gewezen Sovjetrepublieken van Centraal-Azië in 1991 onafhankelijke staten waren geworden. In drie ervan leeft een belangrijke Oeigoerse minderheid: Kazachstan, Kirgizië en Tadzjikistan. Peking stelt het meestal voor alsof het slechts om gewapende terreuracties gaat. Maar begin 1997 kwamen in de stad Yining (Gujla voor de Oeigoeren) massa’s Oeigoeren vreedzaam op straat tegen wat ze de onderdrukking noemden. Bij het neerslaan van die betogingen vielen tientallen doden.
De voorbije tien jaar zijn er in Xinjiang al diverse aanslagen geweest, onder meer bomaanslagen op reizigersbussen en moorden op Oeigoerse ambtenaren en religieuzen die in de ogen van de opstandelingen ‘collaborateurs’ zijn. Dat oplaaiend verzet wordt wel gevoed door het gevoel van veel Oeigoeren dat ze worden gediscrimineerd. Dat de Han-Chinezen betere jobs, betere huisvesting, beter onderwijs krijgen.
De zaak van de Oeigoeren heeft een bekende woordvoerster gekregen in de persoon van Rebiya Kadeer. Deze Oeigoerse zakenvrouw was ooit lid van het Chinese parlement. Ze wierp zich in de jaren 1990 op als spreekbuis van verzet tegen de discriminaties. Ze werd in 1999 opgepakt en tot acht jaar veroordeeld, maar intussen verbannen. Ze is nu voorzitster van het Oeigoerse Wereldcongres, al moeten we ons daar niet al te veel van voorstellen. In april zei Peking dat het een bende Oeigoerse activisten had opgepakt die terreurdaden voorbereidden met het oog op de Olympische Spelen. Rebiya Kadeer noemde dat toen onzin en zei dat Peking daarmee de aandacht wou afleiden van Tibet. De jongste aan slag met zestien doden wijst er toch wel op dat Peking geen ongelijk had acties van de Oeigoerse nationalisten te vrezen.
Bondgenoten?
Op wie kunnen de Oeigoeren van Xinjiang rekenen, buiten op een deel van hun volksgenoten buiten dat gebied? Het feit dat een deel van het gewapend verzet aan de kant van Al Qaida staat, zorgt er alleszins voor dat ze met achterdocht worden bekeken. Er is wel wat steun uit de islamwereld, jonge Oeigoeren krijgen beurzen om in Cairo en Saudi-Arabië te studeren, maar dat heeft weinig met de Oeigoerse zaak te maken.
De Chinese opposanten zelf? Ik heb ooit in Hongkong, Brussel en Parijs conferenties van Chinese opposanten bijgewoond, waar de kwestie van de etnische minderheden werd opgeworpen. Telkens weer maakten die opposanten duidelijk dat ook voor hen aan de eenheid van het land niet mag geraakt worden. “We mogen niet hetzelfde lot kennen van de Sovjet-Unie”, luidde het dan. Ook dáár is de nationaliteitenkwestie een blinde vlek.
(Uitpers, nr 101, 10de jg., september 2008)