« Ik voel me twintig jaar jonger, we beleven een terugkeer naar de Sovjettijden met hun zelfcensuur », zei Viktor Tsjenderovitsj nadat hij vorig jaar van alle Russische tv-schermen was geweerd. Tsjenderovitsj is een humorist, zowel van karakter als van beroep. Hij was bij het Russisch publiek enorm populair geworden met zijn ‘Koekli’, een spel met marionetten waarin natuurlijk ook een pop naar beeld en gelijkenis van Wladimir Poetin was opgedoken. Toen sloeg de censuur toe, Tsjenderovitsj kan zijn sarcasme nu alleen nog kwijt op een kleine zender voor Russen in het buitenland.
Dit is een terugkeer naar de tijd van vóór Michail Gorbatsjov, zegt de bijna werkloze Tsjenderovitsj. "Hetzelfde geforceerde optimisme van de presentatoren, dezelfde reportages die ver van de werkelijkheid staan, journalisten die zich weer gedragen als ambtenaren in overheidsdienst". En daar bovenop een bijzonder apathisch publiek dat alles over zich heen laat gaan. In die omstandigheden is er nauwelijks censuur van hogerhand nodig, de journalisten kennen maar al te goed de enge limieten waarbinnen ze hun werk doen. De censuur is geïnterioriseerd tot zelfcensuur. Een Iraanse moslimvrouw krijgt de Nobelprijs voor de vrede. Is dat nieuws uit de Iraanse media gehouden op bevel van de religieuze overheid? Of wisten de journalisten van de nieuwsdiensten wel zó dat ze het beter niet konden brengen tenzij opdracht tot het tegendeel?
Dit verschijnsel is gemeengoed in alle maatschappijvormen waarin er slechts één waarheid is, de officiële. Het is toch merkwaardig om te zien hoe na elke instorting van een autoritair bewind, ongekende talenten opbloeien. Journalisten die dag in dag uit holle frasen debiteerden, bleken soms (het is natuurlijk geen regel) over kritische gaven te beschikken.
In hun vorige loopbaan, als journalist-ambtenaar, hadden ze permanent geanticipeerd op de censuur van bovenaf, tot het een automatisme werd waar men niet bij stilstaat.
Angst
Hoe zit dat echter in een samenleving die zegt te stoelen op democratische waarden, rechten en vrijheden, waaronder ook de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid?
Rusland is in theorie zo een samenleving. Daar zien we in een enigszins karikaturale vorm hoe de mechanismen van zelfcensuur werken. In de eerste plaats is zelfcensuur gebaseerd op angst, vooral de angst om uw loopbaan afgebroken te zien.
Is dat ook zo in West-Europese samenlevingen? Niet in die mate. Zo zullen privé tv-zenders niet gesloten worden omdat ze niet op de regeringslijn zitten. Maar in Italië zien we toch angstwekkende voorbeelden. Bij de drie nationale zenders van Mediaset, liggen de zaken eenvoudig: de journalisten en alle anderen die op het scherm komen, werken in dienst van de eigenaar, Silvio Berlusconi. Dat gaat van groteske lofzangen tot het ‘zorgvuldig selecteren’ van feiten en meningen.
Bij het overheidsbedrijf Rai ligt dat echter anders. Daar maakte Berlusconi als premier meteen duidelijk waar het op staat: twee bekende tv-figuren werden prompt van het scherm geweerd omdat ze de premier te vijandig gezind zouden zijn geweest. Een van hen, Enzo Biagi, is nochtans het prototype van de bezadigde nuchtere verschijning. De boodschap was echter duidelijk: al wie niet ‘voorzichtig’ is, kan hetzelfde lot ondergaan. Kwam daar nog een klacht bovenop tegen de auteurs van onthullingen over Berlusconi en zijn fortuin. De premier vraagt dergelijk zware schadevergoeding dat elke auteur wel meer dan twee keer nadenkt vooraleer de zakenman-politicus oneerbiedig te behandelen. Berlusconi heeft bereikt wat hij wou: de journalisten en presentatoren van de Rai doen aan zelfcensuur. Hoe anders uit te leggen dat de zenders van de Rai zo weinig aandacht besteedden aan de massale – miljoenen – betogingen in Rome tegen de nakende oorlog in Irak en aan diverse massale regeringsvijandige demonstraties?
Zelfreguleerders
Angst is bij lange na niet de enige drijfveer voor manifeste zelfcensuur, de jongste tijd vaak eufemistisch ingekleed als ‘zelfregulering’. Dat soort eufemismen zijn ook een uiting van zelfcensuur. Ik citeer even uit een kort verslag in De Journalist (maandblad van de Vereniging van Vlaamse Journalisten, VVJ, juni 2002) over een studie van Karin De Clerq over het onderwerp: "’Zelfregulering’ is beseffen ‘tot waar dat je kan schrijven en vanaf wanneer je morele en wettelijke grenzen aan het overschrijden bent. Vroeger werd dat ‘zelfcensuur’ genoemd maar dat woord werd door blijkbaar minder en minder confraters gepruimd". Is dit een vorm van zelfbedrog? De term zelfcensuur bannen en zedig spreken over zelfregulering wekt onze achterdocht, dit is vooral zelfbegoocheling.
Zichzelf beperkingen opleggen bij het gebruik van termen, bij het behandelen of weglaten van een thema, kan ook simpelweg ingegeven zijn door kiesheid. Soms zouden journalisten zich beter aan regels van zelfregulering houden. Belgische militairen in het buitenland zouden op grote schaal besmet zijn met seksueel overdraagbare aandoeningen, zelfs met het HIV-virus? Nog daargelaten of het bericht wel voldoende gecontroleerd, mag ook rekening worden gehouden met de schok die zoiets bij de lezende familieleden kan teweegbrengen.
Het is natuurlijk niet dat soort zelfcensuur die we bij het gebruiken van de term censuur voor ogen hebben, wel de mechanismen waarbij de journalist anticipeert op verwachte ingrepen van overheid, magistratuur, eigenaars.
Hoe werken die zelfcensurerende mechanismen?
Die mechanismen en de motieven zijn in onze samenleving al even genuanceerd als de rechten en vrijheden in die samenleving zelf. Laten we uitgaan van de eigendomsverhoudingen die zich voor journalistiek werk het meest voordoen: werken voor een privé-bedrijf. Die verhoudingen zijn bepalend voor de initiële zelfcensuur, want van bij de aanvang zijn die verhoudingen gekend en dus ook de limieten waarbinnen kan bericht en gecommentarieerd worden. Rechtstreeks betekent dat rekening houden met de zeer materiële belangen van de eigenaar en van diens ruimere omgeving (familie, zakelijke partners, politieke vrienden…). De manier waarop enige tijd na de overname van De Morgen door Van Thillo, alle kritiek op de VTM-gelieerde productiehuizen uit de krant verdween, behoort tot de klassiekers van zelfcensuur, schreef Jan-Pieter Everaerts in de vorige Uitpers (nr.49).
Je maakt ook geen negatieve bespreking van een boek geschreven door een van die mensen, je behandelt economisch en financieel nieuws waar ze rechtstreeks kunnen mee te maken hebben uiterst schroomvallig. Je merkt hoe een collega last heeft gekregen omdat hij een negatieve kritiek schreef over een boek van een Vlaams minister bij wie je chef ‘adviseur’ is. Bij een volgende gelijkaardige gelegenheid ben je vanzelf geneigd tot enige mildheid.
Maar er is ook het ideologisch kader dat die eigenaar toelaat. Dat laatste geldt strikt genomen minder dan vroeger, toen uitgevers meer dan nu ook nog uitgever waren omwille van de invloed (en het prestige) dat het uitgeven meebracht. Die motivatie heeft meer en meer plaats gemaakt voor het simpele winstbejag: uitgeven moet geld opbrengen. Dus wordt alles in functie gesteld van de markt, ook informatie is koopwaar. Kijk-, luister- en leescijfers bepalen mee de selectie en de manier van behandeling. Dit betekent niet dat het ideologisch kader wegvalt, de limieten zijn gekend of worden aangevoeld; wie die limieten onvoldoende beheerst, kan tegenkanting verwachten bij de verdere loopbaan. Met als uiterste sanctie natuurlijk de mogelijkheid tot ontslag. Zeker in een land als België, waar ontslag niet moet gemotiveerd worden, is dat een bijzonder efficiënt drukkingmiddel.
De stelselmatige invoering van verloningssystemen gekoppeld aan evaluaties vormen een permanent drukkingmiddel, de journalist moet erg op zijn/haar tellen letten om geen slechte of middelmatige evaluaties te krijgen, want dat betekent minder loon of zelfs op termijn reden tot ontslag. Op zijn/haar tellen letten betekent ook voorzichtig zijn in de keuze van thema’s en behandeling van die thema’s, dus ook rekening houden met de ‘adviezen’ van commerciële en promotiediensten.
Meestal gebeurt dat echter veel subtieler. Ervaring van anderen en van jezelf wijzen die begrenzingen uit. Het probleem is wel dat die begrenzingen bewegen, onder meer onder invloed van maatschappelijke veranderingen en van commerciële motieven. Een erg Vlaamsgezinde krant blijkt stilaan taboes te hanteren tegenover communautaire problemen, aan de journalist om de wijzigingen aan te voelen en bepaalde thema’s dientengevolge te schuwen of in de nieuwe optiek aan te pakken.
Zelfcensuur kan ook zijn ingegeven door druk uit andere hoeken, zoals de eigen bronnen. De voorbeelden zijn legio van politici en ambtenaren die scoops toespelen naar journalisten van wie ze dan ook bij tijd en wijle een tegenprestatie verwachten. De jacht naar zogenaamde ‘scoops’ wordt steeds jachtiger, de opdracht aan de individuele journalisten luidt immers dat er moet "gescoord worden". Om een scoop te bemachtigen, aanvaardt de journalist vaak in ruil bepaalde zaken niet of mild te behandelen. Dat is schering en inslag in de politie- en gerechtsjournalistiek waar het gevaar op manipulatie permanent loert. Maar voor een ‘primeur’ laten sommigen zich graag manipuleren. Dienst en wederdienst.
De beloning wacht
Er zijn dus ook vormen van zelfcensuur die niet ingegeven zijn door een mogelijke sanctie, maar door een mogelijke beloning. Reisjournalistiek is op dat vlak een typische sector. Kritisch schrijven kan je alleen maar op een lijst van ongewenste journalisten doen belanden, dus is de verleiding soms groot om mogelijke kritiek te milderen, om positieve aspecten in de verf te zetten en negatieve in mineur (of niet) te vermelden.
Het geldt zelfs voor uitnodigingen om gezagsdragers als ministers op een reis te begeleiden. Daar reisbudgetten voor journalisten buitenland erg beperkt zijn, is het vergezellen van een minister of andere gezagsdrager soms de enige mogelijkheid om een land te bezoeken waarover men schrijft. Maar het is uiteraard de bedoeling van de uitnodiger dat vooral zijn/haar bezoek in de verf wordt gezet, liefst in positieve zin. Daar geen oog en oor voor hebben, kan negatieve gevolgen hebben. Zelf ben ik als redacteur buitenland gedurende twintig jaar niet uitgenodigd om de opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken te vergezellen, ook niet naar landen waarvan ik toch kon zeggen op dat terrein een van de weinige experts in de geschreven pers te zijn. Ook daar speelt de subtiele druk om in een bepaalde zin te berichten.
Dan is er natuurlijk ook nog zelfcensuur uit gemakzucht: de weg van de minste weerstand maar ook van de minste inspanning kiezen. Een tentoonstelling verslaan? Vat de catalogus deskundig samen, dan stoot je niemand voor het hoofd en het is bovendien gemakkelijk.
Uiteraard is de verleiding ook groot om vrienden en kennissen te sparen respectievelijk te verwennen. Stel dat je lid bent van een service club waar je zakenmensen, magistraten, politici frequenteert; als een van hen in opspraak komt of graag met zijn prestaties in de krant of op regionale tv komt, spelen de gevoelens van broederschap vaak een rol.
Van magistraten gesproken: er is ook een juridisch zwaard van Damocles. In diverse landen, ook bij ons, voorziet de wetgeving onder meer bepalingen om de privacy te beschermen of om mogelijkheden van repliek, meestal in de vorm van recht op antwoord, te bieden. Die wetten bieden, ook bij ons, vaak ruime interpretatiemogelijkheden. Het volstaat dat enkele journalisten zwaar worden aangepakt om al hun collega’s tot voorzichtigheid aan te manen. De journalistenbond richtte in een vorm van zelfbescherming een Raad van Deontologie op die tracht geschillen onder collega’s te regelen en bemiddelde voor het afsluiten van een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid. Die laatste is intussen opgedoekt. Dat een wet aanmaant tot voorzichtigheid, tot het naleven van de regels inzake het ‘checken’ en ‘dubbel checken’ is een goede zaak. Maar in de praktijk staat de journalist erg zwaar onder druk om "te scoren" en het met die regels niet zo nauw te nemen.
Zelfstandig, een vals begrip
De angst voor sancties en de verleiding voor beloning is extra groot bij de zogenaamde zelfstandige journalisten. Zelfstandig in de zin dat ze zelf voor hun uitrusting en sociale zekerheid opdraaien, maar des te afhankelijker van de willekeur van uitgevers die bij hen geen lange vooropzeg in acht moeten nemen. Hun kwetsbaarheid wordt nog verhoogd door de slechte beloning voor hun werk. Daardoor is de druk erg groot om dat op andere manieren te compenseren, om aan zelfcensuur te doen teneinde bronnen en contacten te verwennen. Onderbetaling van journalisten maakt die verleiding trouwens altijd groter.
Wordt het beter?
Ten eerste is er een versnelling van de concentratie in de mediawereld. Het snel groeiende imperium van Rupert Murdoch, de grotere greep van General Electric, de monopoliepositie van Berlusconi … het zijn er slechts enkele illustraties van. Een journalist die voor bijv. NBC werkt zal, wetende dat de eigenaar – General Electric – de Amerikaanse strijdkrachten als grote klant heeft, snel geneigd zijn om zeker de leiding van die strijdkrachten niet tegen de haren in te strijken. Het voorbeeld van Peter Arnett, die in de jongste Golfoorlog ontslagen werd onder druk van het Pentagon, maant de collega’s wel tot voorzichtigheid aan.
Ten tweede gehoorzamen de media bij hun informatie steeds meer aan de zogenaamde wetten van de zogenaamde vrije markt. Informatie verkopen moet opbrengen, informatie is koopwaar. Ondanks de inspanningen van journalisten die als media-watchers optreden of alternatieve media uitbouwen, valt te verwachten dat die trend steeds sterker wordt.
Ten derde wordt van journalisten steeds minder verwacht dat ze een geheugen hebben, dat ze een referentiekader hebben om tegen vormen van censuur en manipulatie in te gaan. "Als journalist schrijven en spreken over vandaag vereist dat zicht op gisteren en eergisteren. Wie dat niet kan, want opgescheept met een te kort geheugen, loopt het risico om de waan van de dag als historisch te beschrijven, om tijdens een interview de verkeerde vragen te stellen of om bij gebrek aan relativering uit de bocht te gaan", aldus Luc Huyse in De Journalist (juni 2002). Een journalist zonder geheugen laat zich gemakkelijker manipuleren, gaat ook sneller aan zelfcensuur doen.
De grote trends zijn niet gunstig. Valt er tegen de stroom op te roeien? Talrijke journalisten stellen het probleem en dat is op zichzelf belangrijk: hoe bewuster van de mechanismen van zelfcensuur, hoe minder simpel ze kunnen werken.
(Uitpers, nr. 50, 5de jg., februari 2004)
Dit is een bijgewerkte versie van een artikel eerder verschenen in Aktief, blad van het Masereelfonds (Nr.4 van jaargang 2003).