De zucht van opluchting die de voorbije zondagavond om zes uur weerklonk in Duitsland en tot ver daarbuiten moet de kracht van ettelijke windmolenparken geëvenaard hebben. Bij de verkiezingen in de oostelijke deelstaat Saksen-Anhalt was de extreem-rechtse ‘Allianz für Deutschland’ (AfD) niét de grootste partij geworden, zoals voordien werd gevreesd. De zittende christen-democratische minister-president, Reiner Haseloff, wist voor de CDU zelfs een spectaculaire winst te boeken. De talloze commentaren achteraf weerspiegelden niet alleen de angsten van voordien, maar blikten ook – en vooral – vooruit, naar de bondsdagverkiezingen van september.
En nu het onheil is afgewend, kan het politieke en mediawereldje gerustgesteld terugvallen in de gebruikelijke neerbuigende onverschilligheid tegenover ‘het Oosten’, sneerde een commentaar in de legendarisch non-conformistische taz (Die Tageszeitung). Want inderdaad: over het ‘specifieke’ van de oostelijke deelstaten en van het Oost-Duitse kiezerscorps was voordien – en ook op de verkiezingsavond – nogal wat te doen geweest. Terwijl in ‘normale’ tijden blijkbaar niemand in de door ‘Wessis’ gedomineerde bondsrepubliek zich iets gelegen laat aan het feit dat in de ex-DDR lonen, uitkeringen en pensioenen nog altijd – dertig jaar nà de ‘Einheit’ – behoorlijk lager liggen dan in het Westen. Of dat in de oostelijke deelstaten een opvallend hoog aandeel van de leidende functies in overheid én privé-sector nog steeds in handen zijn van ‘Wessis’, en dat de bondsregering – op kanselier Merkel na – geen enkele minister uit het oosten telt, maar wel drie uit het kleine Saarland. En dat het ‘onevenwicht’ inzake vermogens nog veel krasser is dan inzake lonen: erfenissen in de ex-DDR bedragen gemiddeld 59 000 Euro, in Beieren 176 000 €; en bij de ruim 170 miljardairs die een management-tijdschrift in Duitsland telde, zit geen enkele ‘Ossi’. Die cijfers zijn niet verschrikkelijk verrassend, aangezien het Westen er in 1989 al veertig jaar ‘Wirtschaftswunder’ had opzitten, terwijl het in de DDR zo goed als onmogelijk was privé-vermogen op te bouwen. Maar dat op vele terreinen de ongelijkheid nog altijd zo voelbaar is, knaagt natuurlijk. Aan het zelfbeeld én aan het vertrouwen in ‘de politiek’.
Ach, die Ossis
Geen wonder dus dat zowat drie kwart van de kiezers (en dat zowel van AfD als van die Linke) zich nog steeds ‘tweede-klas-burger’ voelen, en daardoor behoorlijk gefrustreerd. Alleen is zo’n sociaal-economische, op feiten gesteunde probleemstelling niet bepaald populair bij andere dan linkse partijen. Daar grijpt men liever terug naar een zogenaamd psychologische uitleg. Zo bracht uitgerekend de ‘Ost-beauftragter’ van de bondsregering (zeg maar: de bijzondere-opdrachthouder voor het oosten, met de rang van staatssecretaris) Mario Wanderwitz, CDU-politicus en zelf afkomstig uit de ex-DDR, enkele dagen voor de verkiezingen de angstvisioenen voor een AfD-vloedgolf tot uiting, en gaf daar meteen gemakshalve een verklaring voor: ach ja, die Ossis, die zijn nu eenmaal ‘gekneed’ door een dictatuur, en kunnen zich moeilijk iets anders voorstellen. Waarmee in één moeite zowel het succes van de Linke (in pakweg de eerste twintig jaar na de ‘inlijving’ van de DDR in de bondsrepubliek) was verklaard als dat van de extreem-rechtse AfD nu. Het ontbrak er nog maar aan dat hij de Ossis genetisch dictatuur-verslaafd zou noemen, bromden de democratische partijen links van de CDU, en brulde de Afd.
Op die behoorlijk beledigende uitlating van een CDU-regeringslid werd passend gerepliceerd door (ondanks alles nog) Linke-politica Wagenknecht, die er op wees dat ook in tal van andere Europese landen extreem-rechts in opmars is, en de vraag opwierp in welke dictaturen dié kiezers dan wel waren ‘gekneed’…
Eerder al had een taz-journaliste de nog steeds terugkerende dooddoener van tafel geveegd, die stelt dat de lonen in het oosten misschien wel lager zijn, maar het leven ook goedkoper. “In de Beierse stad Hof liggen de huurprijzen aanzienlijk lager dan in München, maar zijn de lonen daarom niet lager” klonk het.
Hoe dan ook had de extreem-rechtse AfD al bij de vorige deelstaatverkiezingen (in 2016) alle mogelijke vormen van maatschappelijk ongenoegen electoraal weten te verzilveren, en had toen ‘vanuit het niets’ meteen bijna een kwart van de stemmen veroverd. De vrees dat de partij nu – veel beter georganiseerd én zichtbaar’ – wel eens de grootste partij in Saksen-Anhalt zou kunnen worden, bestond dus niet zonder reden.
CDU oder Barbarei
Het tegendeel gebeurde: de partij ging zelfs ruim drie procent achteruit, en dat ondanks het feit dat concurrerende extreem-rechte partijtjes (zoals onder meer de NPD) nu beduidend minder stemmen behaalden dan vijf jaar geleden.
De forse – en volkomen onverwachte – winst van de CDU, en de al even onverwachte achteruitgang van extreem-rechts werd unaniem toegeschreven aan de sterke persoonlijke campagne van CDU-boegbeeld (en zittend minister-president) Reiner Haseloff. Andere democratische partijen mopperden wel een beetje dat hij een campagne had gevoerd die slechts de keuze liet tussen “CDU of de komst der barbaren”; een stijl die (omgekeerd…) herinnerde aan de meest rechts-getinte campagnes van wijlen Konrad Adenauer. Maar ze waren ook niet te beroerd om hem te feliciteren met een overwinning die tegelijk alom werd geduid als een overwinning van de democratie. De Groenen schreven hun lager-dan-verhoopte winst (en de sociaaldemocraten en Linke hun beider achteruitgang…) dan maar toe aan die polarisering, die vele van ‘hun’ kiezers had verleid om ‘voor alle zekerheid’ toch liever voor de regeringsleider te stemmen, die bij hoog en bij laag had verklaard dat ‘zijn’ CDU nooit enige overeenkomst zou sluiten met de AfD.
Opvallend ook: aan een verhoogde opkomst van de kiezers kon die opvallende uitslag niet zomaar toegeschreven worden: de ‘participatiegraad’ lag evenals vijf jaar geleden net iets hoger dan 60 % – een cijfer dat in vergelijking met andere deelstaten, ook in het Westen, niet eens zo slecht is. Maar terwijl nogal wat voormalige CDU-kiezers nu thuisbleven kreeg Haseloff nu wel meer steun van voormalige niet-kiezers én ex-AfD, en (zie hierboven) uit andere partijen. In zijn eigen kieskring (Wittenberg) behaalde hij 54 %.
Kortom: Haseloff als de onbetwistbare ‘redder’ van de CDU en met name van CDU-voorzitter Laschet, die immers (na het bedroevende spektakel rond de aanduiding van een kandidaat-kanselier) met een bang hart uitkeken na de uitslag in Saksen-Anhalt, als eerste ‘test’ voor Laschet en laatste ‘peiling’ vóór de bondsdagverkiezingen van september. Vorige zondag kreeg de wankelmoedige CDU alvast een reddingsboei toegeworpen.
Die Haseloff is trouwens een merkwaardige figuur. Als overtuigd rooms-katholiek (en dat in ‘Lutherstad’ Wittenberg…) is hij ethisch uitgesproken conservatief. Maar even uitgesproken is zijn – onbetwistbare, hoewel vaak eerder paternalistische – sociale reflex. Hij vindt het ‘niet méér dan normaal dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen’. Een stelling die ook door andere christendemocraten (in en buiten Duitsland) vaak werd en wordt verkondigd maar doorgaans niet in daden omgezet. Haseloff daarentegen probeert dat wél, en kreeg daarvoor enkele jaren geleden zelfs lof van de linkse taz. Hij schrikt er ook niet voor terug om desnoods tegen de nationale CDU-lijn in te gaan, wanneer hij die onvoldoende sociaal vindt – of in strijd met de belangen van Saksen-Anhalt. Die onafhankelijke opstelling toonde hij ook tijdens de aanslepende corona-crisis, maar dan met concrete maatregelen en zonder te vervallen in de goedkope hetze à la AfD. Hij kon zich dus in zijn campagne – ‘vaderlijk-streng’ – profileren als “der richtige in schwierigen Zeiten”, en dat heeft hem geen windeieren gelegd. Peilingen wezen trouwens uit dat – dwars doorheen alle partijen – bijna twee derden van de kiezers hem wensten te behouden als minister-president, terwijl zelfs meer dan tachtig procent oordeelde dat hij in die functie ‘redelijk goed’ werk leverde.
Berlijn
Als grote overwinnaar maakte Haseloff zondagavond ook meteen van de gelegenheid gebruik om de christen-democraten in heel Duitsland de les te spellen: wij hebben met gesloten rangen gestreden en met gesloten rangen gezegevierd; laat dàt mijn boodschap zijn voor Berlijn. Die zat. Haseloff had aanvankelijk wel liever zijn Beierse collega-MP als kandidaat-kanselier gezien, maar sinds de beslissing is gevallen voor Laschet, heeft hij zich als loyale CDU-er achter die kandidatuur geschaard. En zelfs het ‘risico’ genomen die oer-Wessi – eventjes – in zijn campagne te laten optreden. Laschet was er dan ook als de kippen bij om in de beste Haseloff-stijl nu uit te pakken met de slagzin dat de CDU “het bolwerk bij uitstek” zou zijn tegen extremisme.
Die ‘gesloten rangen’ heeft de CDU in elk geval broodnodig. Onder meer omdat met name de federale minister van Volksgezondheid (Spahn, CDU) wordt achtervolgd door kleine en grote fraude- en corruptieschandalen. Maar evenzeer omdat de CDU als ‘bolwerk’ tegen extreem-rechts weinig geloofwaardig is zolang ze uiterst bedenkelijke uitlatingen tolereert van ‘enkele individuen’ die kennelijk toch lid of zelfs kandidaat-parlementslid mogen blijven. Zoals bijvoorbeeld Hans-Georg Maassen, nota bene voormalig hoofd van de Verfassungsschutz, een soort binnenlandse veiligheidsdienst die moet waken over de democratie in Duitsland, maar die altijd al het verwijt kreeg dat hij “blind is langs rechts”. Maassen werd in 2018 uit zijn functie ontzet nadat hij had geopperd dat racistische aanslagen in Chemnitz geënsceneerd waren door exteem-links. En Maassen is waarachtig niet de enige zwakke plek in het ‘bolwerk’.
Afgang links
Maar vooral aan de andere zijde van het politieke spectrum zijn er redenen tot grote bezorgdheid, ondanks die ene veldslag die extreem-rechts nu verloor. In de jaren na 1989 werd de toenmalige PDS (Partij van het Democratisch Socialisme), de voorloper van die Linke, door alle anderen afgeschilderd als niets meer of minder dan de opvolger van de SED (Socialistische Eenheidspartij Duitsland), die het DDR-regime belichaamde. Niet bepaald een grondslag voor succes in werkelijk vrije verkiezingen. Maar in die jaren greep in de voormalige DDR ook een ware sociale en economische kaalslag plaats, en de onvrede daarover vloeide haast natuurlijk naar wat ‘extreem-links’ werd genoemd. PDS/Die Linke behaalden toen in de oostelijke deelstaten moeiteloos scores tussen 20 en 25 procent. De partij maakte vervolgens in verschillende oostelijke deelstaten deel uit van de regering, maar betaalde daar ook de prijs voor. Ondanks het ook buiten Duitsland vertrouwde motto ‘zonder ons zou het nog veel erger zijn’ verloor de partij gestaag aan aanhang; veel proletarische én intellectuele misnoegden zochten hun heil steeds vaker bij extreem-rechts.
De sociaaldemocraten maakten een vergelijkbaar proces door. De partij die nota bene in Saksen werd gesticht, meer dan anderhalve eeuw geleden, en die in het na-oorlogse Europa decennia lang de grootste en richtinggevende democratische linkse partij was, is nu zelfs onder de onheilspellende tien-procent-drempel gezakt. Bij de deelstaatverkiezingen van 2011 haalden Linke en SPD samen ruim meer dan veertig procent van de stemmen, nu niet eens meer de helft. Veelbetekenend is vooral dat geen van beide een realistisch perspectief heeft om uit dat dal te kruipen. Met name de SPD kan er zich op laten voorstaan dat ze voor ‘de mensen’ toch heel wat heeft bereikt, en bijvoorbeeld de sociale weerslag van de corona-ellende wist te beperken. Maar dat helpt niet of nauwelijks wanneer peiling na peiling aangeeft (zowel op federaal als op deelstaatniveau) dat de partij uitgerekend inzake haar kernopdracht haar geloofwaardigheid volkomen is kwijtgespeeld. Door een verpletterende meerderheid van de bevolking wordt ze niet langer waargenomen als verdediger van de ‘kleine luiden’, als voorvechter van sociale rechtvaardigheid. De waarneming in de ogen van het kiezerscorps mag dan negatiever zijn dan de feitelijke verdiensten, maar tegen een negatieve spiraal in de waarneming is het kwalijk opboksen.
In feite was het co-voorzitter Habeck van de Groenen die zondag de meest omvattende en opmerkelijke analyse maakte. Het oprukken van rechts is niet alleen een kwestie van handig-gemanipuleerde ergernis over materiële achterstelling, stelde hij; want er zijn ook behoorlijk wat mensen die het materieel goed hebben die toch AfD stemmen. Waar het om gaat is: de angst voor verandering. Maar een tamelijk fundamentele verandering van wat we thans kennen is noodzakelijk en onafwendbaar; het komt er op aan die verandering gestalte te geven (anders dan de CDU dat doet) op een sociaal-rechtvaardige manier. Met zijn scherpe analyses kan hij althans ten dele de aandacht afleiden van enkele recente flaters van de groene kandidaat-kanselier Baerbock.
Ja, de campagne voor de bondsdagverkiezingen belooft boeiend te worden, met drie kanselierskandidaten die – alle drie – ten strijde trekken ‘met de moed der wanhoop’.
Deelstaatverkiezingen Sachsen-Anhalt, 6 juni 2021: de cijfers
2016 2021 Zetels
CDU 29,8 37,1 40
AfD 24,3 20,8 23
Linke 16,3 11,0 12
SPD 10,6 8,4 9
Groen 5,2 5,9 6
FDP 4,9 6,4 7
Andere 10,4 –
Vanwege het systeem dat elke kiezer één stem geeft voor een bepaalde kieskring plus één voor de deelstaat als geheel, kunnen partijen eventueel meer ‘Direktmandate’ in de wacht slepen dan ze met hun globaal stemcijfer verdienen. Dat worden dan ‘Überhangmandate’, en ter compensatie gaat ook de zetelverdeling over de andere partijen aan het schuiven. In 2021 vielen aldus 97 zetels te verdelen in plaats van 83, en ook die verschuiving valt vooral uit in het voordeel van de CDU. De volgend deelstaatregering heeft dus een meerderheid vanaf 49 zetels. Voor een ‘grote coalitie’ van CDU en SPD wordt dat erg nipt; voor uitbreiding met een derde partij staan zowel de Groenen als de liberale FDP te trappelen – pardon, “ter beschikking”.