Het is uiteraard geen liefdesgeschiedenis die Michael Moore beschrijft in zijn nieuwste film. Het is hem wel bittere ernst om dit systeem in de Verenigde Staten aan te klagen. En met het kapitalisme een groot deel van de politieke klasse, de media en uiteraard de banken. Hij toont wat de jongste crisis heeft aangericht. Dat doen op een manier waarop je kijkers zitten te schaterlachen, is de hele kunst van deze filmmaker.
Want het is een schrijnende geschiedenis.
De desolaatheid van de steden waar mensen hun baan hebben verloren en zijn weg getrokken. De wanhoop van mensen die uit hun huis zijn gezet. De woede en het onbegrip van mensen die een partner zijn verloren en dan moeten vaststellen dat hun werkgever een verzekering had genomen op … hun overlijden. Ook dat is een praktijk van het Amerikaanse kapitalisme. Sterft een jonge vrouw, dan kan de werkgever miljoenen opstrijken, terwijl de familie zonder inkomen achter blijft. Het is gokken op mensen.
Piloten in de Verenigde Staten worden tegenwoordig zo slecht betaald dat de meesten er een tweede baan moeten bijnemen. Hij toont de bittere getuigenis van de piloot die als een held werd onthaald omdat hij zijn vliegtuig met zijn passagiers veilig op de Hudson-rivier heeft kunnen doen landen. Maar in het Congres wordt onderbroken omdat niemand geïnteresseerd is in zijn aanklacht.
Moore toont de absurditeit van een systeem dat zelfs de beroemdste economen niet eens kunnen uitleggen. Ze weten enkel dat je met alles, letterlijk alles, geld kan verdienen. Zonder enige moraliteit.
Moore toont de oorlogen die het kapitalisme nodig heeft om te kunnen overleven. Hij toont het debat in het Congres, waar de parlementsleden het reddingspakket voor de banken van president Bush weigeren goed te keuren. En hij beschrijft wat een progressief parlementslid een ‘financiële coup d’état noemt’: de manier waarop dat reddingspakket hen toch door de strot is geduwd. 700 miljard $ voor banken aan wie niet eens wordt gevraagd hoe ze dat geld gaan besteden. Moore trekt dan door Wall Street en probeert bij de banken dat geld terug te halen. Hij vergelijkt de bankiers met gewone misdadigers. En vertelt hoe Goldman Sachs de regering in feite in zijn macht heeft.
Moore heeft ook een positieve boodschap. In deze film meer dan in andere toont hij het verzet en roept hij mensen op om zich te organiseren, om het heft in eigen handen te nemen. Hij toont beelden van een industriële bakkerij waar de werknemers zelf hun bedrijf runnen. Hij toont de bezetting van een failliet gegaan bedrijf. Hij toont de tranen die vloeien bij de verkiezing van Obama. Hij toont mensen die houden van hun job, van hun collega’s, van hun bedrijf.
De film eindigt met de internationale. Want ‘capitalism is evil’.
Vandaag kan men niet anders dan zich afvragen of Moore nu nog een zelfde film zou hebben gemaakt. Want ondanks de bijna ondraaglijke beelden van de ellende, is het een film van hoop, van hoop op ‘change’ zoals Obama die beloofde. Vandaag is die hoop bijna verdwenen. De oorlogen gaan voort en worden nog uitgebreid. Zelfs de plannen voor een gezondheidszorg staan op de helling.
Moore gelooft in mensenrechten, in sociaal-economische rechten zoals die in Europa bestaan en zoals Roosevelt ze voor zijn dood aan de Amerikanen had beloofd. Ze zijn er nooit gekomen.
In een interview zei hij dat 40 % van de Amerikanen ‘functioneel ongeletterd’ is en op die manier een gewillig en makkelijk slachtoffer wordt van leugenachtige media.
De grote vraag waarmee ik na deze film blijf zitten: hoe kan het toch dat een zo immoreel systeem dat miljoenen mensen in de ellende stort, tegelijk zo aantrekkelijk blijft voor alweer miljoenen kandidaat-migranten? En hoe kan het dat de bevolking niet meer in verzet komt? Blijkbaar blijven mensen, ondanks alles, geloven in de kracht van dat systeem en in hun kans om misschien het grote lot te winnen…
En dat is meteen het grote probleem van de linkerzijde die er m.i. iets te makkelijk van uitgaat dat haar programma veel aantrekkelijker en positiever is voor de mensen dan dat van rechts. Want het kapitalisme ís kwaadaardig, maar het slaagt er voortdurend in zich aantrekkelijk te maken …
(Uitpers nr. 117, 11de jg., februari 2010)