Ook wie niet geobsedeerd is door de zg. ‘communautaire’ kwesties die dit koninkrijk soms zo aandoenlijk maken, herinnert zich wellicht nog de legendarische polit-fiction die de RTBf in december 2006 uitzond als “Bye, bye Belgium”. Bijzonder handig aangebracht, hilarisch qua inhoud, en vooral: vernietigend qua uitwerking. Het halve land stond op zijn kop, de haastig ingevoerde waarschuwing dat het hier slechts om fictie ging kon blijkbaar nauwelijks baten, en zelfs daags nadien konden bijna tien procent Franstaligen nog steeds niet geloven dat dit maar een grap was.
Het meest leerrijke – of veeleer het meest pijnlijke – aan het hele verhaal is dat het overdonderend aantoonde dat dit land inderdaad uit twee verschillende realiteiten bestaat – veel duidelijker, veel krasser dan om het even welke opruiende redevoering of militante betoging het zou gekund hebben. Immers: indien al die verontruste Franstalige kijkers ook maar even de moeite hadden gedaan om te kijken wat op Vlaamse tv-zenders te zien was, zouden ze snel begrepen hebben dat ze door hun RTBf bij de neus waren genomen.
Aan die magistrale mystificatie heb ik vaak moeten denken bij de lectuur van het jongste boek van voormalig KBC-baas Remi Vermeiren.
Een bankier die een bom legt onder een koninkrijk … dat is bij mijn weten nooit eerder vertoond. Terwijl dat nu preciés is wat Remi Vermeiren met dit boek doet. Hij is daarbij trouwens niet aan zijn proefstuk toe.
Bijna tien jaar geleden pakte de denkgroep “In de Warande” onder impuls van Vermeiren namelijk al uit met een “Manifest voor een zelfstandig Vlaanderen in Europa” dat toen flink wat ophef veroorzaakte. Sindsdien hebben de verkiezingen van 2010, het wereldrecord regeringsvorming en een zoveelste staatshervorming op hun beurt voor aardig wat commotie gezorgd.
En Vermeiren, hij ploegde voort… om nu (als individueel auteur) met een boek op de proppen te komen waarin hij niet alleen de hoofdlijnen van het ‘Manifest’ in herinnering brengt, maar ook dieper ingaat op de belangrijkste opwerpingen tegen dat Manifest.
Natuurlijk : er zijn over dit land (zoals over zovele andere, trouwens) al hele bibliotheken vol geschreven. Om het verleden te verheerlijken, te verguizen, of min of meer objectief in beeld te brengen. Om duidelijk te maken wat er gebeurt of wat er daarentegen zou moeten gebeuren. En om vooruit te kijken – wat doorgaans een pleidooi impliceert om met het land “resoluut” een of andere richting in te slaan, dan wel zoveel mogelijk te behouden wat is.
Met name sinds het koninkrijk België (naar men ons wil doen geloven) in zijn voortbestaan is bedreigd, zijn al massa’s druksels verschenen die deze bedreiging willen afwenden óf willen versterken. “België, de onmogelijke opdracht” behoort tot de laatste categorie, en is daarin – dat moet gezegd worden – een voltreffer.
Waarom ? Omdat dit boek – zoals trouwens ook het Manifest uit 2005 – opvallend nuchter van toon is gehouden. Het is heel uitdrukkelijk een pleidooi, maar eentje waar eigenlijk verrassend weinig sentiment komt bij kijken. Dat is inderdaad het eigenaardige, het intrigerende, het frustrerende van dit boek, dat in feite op drie niveaus speelt.
Er is een opeenstapeling van feiten en cijfers die, nuchter en onweerlegbaar als ze zijn, bijna onweerstaanbaar tot de conclusie leiden dat dit land geen toekomst heeft en in het belang van àl zijn delen beter zou worden opgedeeld in verschillende autonome staten. Er is de stelling dat Vlaanderen als onafhankelijke staat niet alleen perfect leefbaar zou zijn maar ook ronduit noodzakelijk is – vooral dan met het oog op de problemen die op ons afkomen. En er is – anders dan in het Manifest van 2005 – een gedetailleerd en becijferd ‘stappenplan’ dat moet duidelijk maken hoe het autonome Vlaanderen het autonome Wallonië en het semi-autonome (maar tegelijk gezamenlijk beheerde) Brussel nog vele jaren financieel – en krachtig – zou ondersteunen om een ineenstorting te voorkomen.
Samenvattend: Vermeiren argumenteert uitvoerig dat het Belgische (zogenaamd federale) model nu wel onmiskenbaar mislukt is; hij bespreekt argumenten pro en contra een onafhankelijk Vlaanderen (waarbij de laatste het uiteraard moeten afleggen tegen de eerste), en – verrassend allicht – hij bepleit een jarenlang volgehouden ‘geldstroom’ van Vlaanderen naar Wallonië en Brussel, en rekent ook voor hoe zoiets zijn beslag kan krijgen.
Daardoor kan dit boek – tot spijt van wie ‘t benijdt – niet worden afgedaan als de zoveelste romantische Träumerei die verder volslagen los staat van de werkelijkheid. Daarom ook is de bekoring groot om gedetailleerd alle argumenten pro en contra kritisch te evalueren; dat zou echter weinig minder vergen dan een ander boek. Een kort overzicht kan echter niet schaden.
Voor zijn stelling dat “het federale project” mislukt is, haalt Vermeiren zes argumenten aan … naast de terechte bedenking dat er eigenlijk nooit echt een project is geweest, en elk beetje hervorming slechts ‘met de hakken in het zand’ werd doorgevoerd. Hij onderscheidt : complexe structuren; versnipperde en overlappende bevoegdheden; het ontbreken van fiscale autonomie en eigen financiële verantwoordelijkheid; onredelijke transfers en gebrek aan federale loyauteit; democratisch deficit; inefficiënte overheid en zwak bestuur. Oef. Je zou al door minder tot wanhoop kunnen gedreven worden…
Vervolgens zijn er wat Vermeiren de ‘obstakels’ noemt die Vlaamse onafhankelijkheid in de weg staan. Dat zijn eigenlijk vooral tegen-argumenten – wat niet helemaal of altijd hetzelfde is. Argumenten kan je eventueel logisch weerleggen; obstakels zijn – ook (of juist vooral) wanneer ze niet logisch zijn – vaak veel moeilijker uit de weg te ruimen.
Achtereenvolgens heet het : “België is al zo klein en dan zouden we het nog splitsen”; “De opdeling van België is in tegenspraak met de Europese eenmaking en zal op het verzet van andere EU-landen stoten”; “De Vlaamse overheid bestuurt niet beter dan de Belgische”; “We weten niet welk Vlaanderen we gaan krijgen”; “De kosten van de opdeling zijn (te) hoog”; en last but not least natuurlijk “Wat met Brussel ?”.
Dat eerste tegenargument blinkt uit door intellectuele oneerlijkheid, alsof (bijvoorbeeld) Denemarken minder goede solidariteits- en sociale-zekerheidsmechanismen zou kennen. Het tweede is op zijn minst voor discussie vatbaat. Het derde en vierde argument zijn daarentegen zéér steekhoudend; Vermeiren erkent dat ook, maar gaat er van uit dat pas in het autonome Vlaanderen bange verwachtingen daaromtrent kunnen worden weggenomen. En vijf en zes vormen natuurlijk de essentie van het probleem. Over de kosten pakt bankier Vermeiren uit met erg plausibele veronderstellingen en concrete voorstellen. Maar met betrekking tot Brussel gaat hij – zoals zovelen voor en allicht ook nà hem – de mist in met ideeën die bijzonder logisch klinken op papier maar in de praktijk volstrekt onrealistisch zijn, want onbespreekbaar voor de Franstaligen.
Precies vanwege dat laatste on-woord verschilt mijn slotsom grondig van die van de auteur : wie begaan is met de toekomst van dit koninkrijk mag op twee oren slapen. Want bij de argumenten en obstakels die een opdeling van het land in de weg staan, vermeldt Vermeiren het beslissende (en waarlijk on-overkomelijke) obstakel niét : de Vlamingen zelf. En dan meer bepaald hun onderdanen-mentaliteit, die al bijna 185 jaar garant staat voor het functioneren van dit land.
Hoewel dat functioneren steeds gebrekkiger verloopt; dàt heeft Vermeiren juist gezien, en met dat inzicht staat hij hoegenaamd niet alleen. Je kan dan eigenlijk alleen maar wensen dat al die mensen die zo hoog oplopen met dit koninkrijk voortaan al de energie en tijd die ze nu besteden aan het krampachtig in stand houden van een mislukking, beter zouden inzetten om ervoor te zorgen dat dit land ook min of meer behoorlijk zou functioneren. Als dat een “onmogelijke opdracht” blijkt zal het alvast niét de schuld zijn van mensen als Vermeiren.
Integendeel. Dit boek zou – hoe heiligschennend dit ook klinkt – een uitstekende aanzet kunnen vormen tot een serieus debat over de toekomst van het koninkrijk België, en wat daar zo al komt bij kijken. Dat debat zou dan wel moeten steunen op respect voor feiten en voor de tegenspeler, en dus van heel andere aard zijn dan de al jaren aanhoudende vloedgolf aan (al dan niet vermomde) opiniestukken waarin meer gescholden wordt dan geargumenteerd, en waarin verdachtmakingen (van geveinsd-beleefd tot ronduit onnozel) hoogtij vieren. Alleen blijkt zo een debat-op-niveau nog niet mogelijk. Jammer voor het koninkrijk.
Aan die magistrale mystificatie heb ik vaak moeten denken bij de lectuur van het jongste boek van voormalig KBC-baas Remi Vermeiren.
Een bankier die een bom legt onder een koninkrijk … dat is bij mijn weten nooit eerder vertoond. Terwijl dat nu preciés is wat Remi Vermeiren met dit boek doet. Hij is daarbij trouwens niet aan zijn proefstuk toe.
Bijna tien jaar geleden pakte de denkgroep “In de Warande” onder impuls van Vermeiren namelijk al uit met een “Manifest voor een zelfstandig Vlaanderen in Europa” dat toen flink wat ophef veroorzaakte. Sindsdien hebben de verkiezingen van 2010, het wereldrecord regeringsvorming en een zoveelste staatshervorming op hun beurt voor aardig wat commotie gezorgd.
En Vermeiren, hij ploegde voort… om nu (als individueel auteur) met een boek op de proppen te komen waarin hij niet alleen de hoofdlijnen van het ‘Manifest’ in herinnering brengt, maar ook dieper ingaat op de belangrijkste opwerpingen tegen dat Manifest.
Natuurlijk : er zijn over dit land (zoals over zovele andere, trouwens) al hele bibliotheken vol geschreven. Om het verleden te verheerlijken, te verguizen, of min of meer objectief in beeld te brengen. Om duidelijk te maken wat er gebeurt of wat er daarentegen zou moeten gebeuren. En om vooruit te kijken – wat doorgaans een pleidooi impliceert om met het land “resoluut” een of andere richting in te slaan, dan wel zoveel mogelijk te behouden wat is.
Met name sinds het koninkrijk België (naar men ons wil doen geloven) in zijn voortbestaan is bedreigd, zijn al massa’s druksels verschenen die deze bedreiging willen afwenden óf willen versterken. “België, de onmogelijke opdracht” behoort tot de laatste categorie, en is daarin – dat moet gezegd worden – een voltreffer.
Waarom ? Omdat dit boek – zoals trouwens ook het Manifest uit 2005 – opvallend nuchter van toon is gehouden. Het is heel uitdrukkelijk een pleidooi, maar eentje waar eigenlijk verrassend weinig sentiment komt bij kijken. Dat is inderdaad het eigenaardige, het intrigerende, het frustrerende van dit boek, dat in feite op drie niveaus speelt.
Er is een opeenstapeling van feiten en cijfers die, nuchter en onweerlegbaar als ze zijn, bijna onweerstaanbaar tot de conclusie leiden dat dit land geen toekomst heeft en in het belang van àl zijn delen beter zou worden opgedeeld in verschillende autonome staten. Er is de stelling dat Vlaanderen als onafhankelijke staat niet alleen perfect leefbaar zou zijn maar ook ronduit noodzakelijk is – vooral dan met het oog op de problemen die op ons afkomen. En er is – anders dan in het Manifest van 2005 – een gedetailleerd en becijferd ‘stappenplan’ dat moet duidelijk maken hoe het autonome Vlaanderen het autonome Wallonië en het semi-autonome (maar tegelijk gezamenlijk beheerde) Brussel nog vele jaren financieel – en krachtig – zou ondersteunen om een ineenstorting te voorkomen.
Samenvattend: Vermeiren argumenteert uitvoerig dat het Belgische (zogenaamd federale) model nu wel onmiskenbaar mislukt is; hij bespreekt argumenten pro en contra een onafhankelijk Vlaanderen (waarbij de laatste het uiteraard moeten afleggen tegen de eerste), en – verrassend allicht – hij bepleit een jarenlang volgehouden ‘geldstroom’ van Vlaanderen naar Wallonië en Brussel, en rekent ook voor hoe zoiets zijn beslag kan krijgen.
Daardoor kan dit boek – tot spijt van wie ‘t benijdt – niet worden afgedaan als de zoveelste romantische Träumerei die verder volslagen los staat van de werkelijkheid. Daarom ook is de bekoring groot om gedetailleerd alle argumenten pro en contra kritisch te evalueren; dat zou echter weinig minder vergen dan een ander boek. Een kort overzicht kan echter niet schaden.
Voor zijn stelling dat “het federale project” mislukt is, haalt Vermeiren zes argumenten aan … naast de terechte bedenking dat er eigenlijk nooit echt een project is geweest, en elk beetje hervorming slechts ‘met de hakken in het zand’ werd doorgevoerd. Hij onderscheidt : complexe structuren; versnipperde en overlappende bevoegdheden; het ontbreken van fiscale autonomie en eigen financiële verantwoordelijkheid; onredelijke transfers en gebrek aan federale loyauteit; democratisch deficit; inefficiënte overheid en zwak bestuur. Oef. Je zou al door minder tot wanhoop kunnen gedreven worden…
Vervolgens zijn er wat Vermeiren de ‘obstakels’ noemt die Vlaamse onafhankelijkheid in de weg staan. Dat zijn eigenlijk vooral tegen-argumenten – wat niet helemaal of altijd hetzelfde is. Argumenten kan je eventueel logisch weerleggen; obstakels zijn – ook (of juist vooral) wanneer ze niet logisch zijn – vaak veel moeilijker uit de weg te ruimen.
Achtereenvolgens heet het : “België is al zo klein en dan zouden we het nog splitsen”; “De opdeling van België is in tegenspraak met de Europese eenmaking en zal op het verzet van andere EU-landen stoten”; “De Vlaamse overheid bestuurt niet beter dan de Belgische”; “We weten niet welk Vlaanderen we gaan krijgen”; “De kosten van de opdeling zijn (te) hoog”; en last but not least natuurlijk “Wat met Brussel ?”.
Dat eerste tegenargument blinkt uit door intellectuele oneerlijkheid, alsof (bijvoorbeeld) Denemarken minder goede solidariteits- en sociale-zekerheidsmechanismen zou kennen. Het tweede is op zijn minst voor discussie vatbaat. Het derde en vierde argument zijn daarentegen zéér steekhoudend; Vermeiren erkent dat ook, maar gaat er van uit dat pas in het autonome Vlaanderen bange verwachtingen daaromtrent kunnen worden weggenomen. En vijf en zes vormen natuurlijk de essentie van het probleem. Over de kosten pakt bankier Vermeiren uit met erg plausibele veronderstellingen en concrete voorstellen. Maar met betrekking tot Brussel gaat hij – zoals zovelen voor en allicht ook nà hem – de mist in met ideeën die bijzonder logisch klinken op papier maar in de praktijk volstrekt onrealistisch zijn, want onbespreekbaar voor de Franstaligen.
Precies vanwege dat laatste on-woord verschilt mijn slotsom grondig van die van de auteur : wie begaan is met de toekomst van dit koninkrijk mag op twee oren slapen. Want bij de argumenten en obstakels die een opdeling van het land in de weg staan, vermeldt Vermeiren het beslissende (en waarlijk on-overkomelijke) obstakel niét : de Vlamingen zelf. En dan meer bepaald hun onderdanen-mentaliteit, die al bijna 185 jaar garant staat voor het functioneren van dit land.
Hoewel dat functioneren steeds gebrekkiger verloopt; dàt heeft Vermeiren juist gezien, en met dat inzicht staat hij hoegenaamd niet alleen. Je kan dan eigenlijk alleen maar wensen dat al die mensen die zo hoog oplopen met dit koninkrijk voortaan al de energie en tijd die ze nu besteden aan het krampachtig in stand houden van een mislukking, beter zouden inzetten om ervoor te zorgen dat dit land ook min of meer behoorlijk zou functioneren. Als dat een “onmogelijke opdracht” blijkt zal het alvast niét de schuld zijn van mensen als Vermeiren.
Integendeel. Dit boek zou – hoe heiligschennend dit ook klinkt – een uitstekende aanzet kunnen vormen tot een serieus debat over de toekomst van het koninkrijk België, en wat daar zo al komt bij kijken. Dat debat zou dan wel moeten steunen op respect voor feiten en voor de tegenspeler, en dus van heel andere aard zijn dan de al jaren aanhoudende vloedgolf aan (al dan niet vermomde) opiniestukken waarin meer gescholden wordt dan geargumenteerd, en waarin verdachtmakingen (van geveinsd-beleefd tot ronduit onnozel) hoogtij vieren. Alleen blijkt zo een debat-op-niveau nog niet mogelijk. Jammer voor het koninkrijk.
België de onmogelijke opdracht
Pelckmans
2014
218
Pelckmans
2014
218