April is met 127 Amerikaanse – en een tienvoud aan Irakese – doden de totnogtoe bloedigste maand geweest in Irak. Slecht nieuws voor president Georges Bush, die langzamerhand lijkt weg te zakken in het moeras van het Midden-Oosten. De publieke opinie keert zich van hem af, de Amerikanen worden meer en meer met de vinger gewezen wegens oorlogsmisdaden, het "herstel" van de Iraakse soevereiniteit lijkt een farce te worden, de coalitie valt uiteen en zelfs de Arabische vazallen haken af wegens Bush’ steun aan de moordpolitiek van de Israëlische premier Ariel Sharon.
Tenzij Bush er alsnog in slaagt Osama bin Laden te pakken te krijgen en aldus eindelijk eens een succes te boeken in de "strijd tegen het terrorisme" kan hij een tweede presidentiële ambtstermijn vergeten. Maar bin Laden mag niet te vroeg in Amerikaanse handen vallen: toen de Amerikanen president Saddam Hoessein arresteerden stond weer meer dan de helft van de Amerikanen achter Bush, maar dat effect is inmiddels al lang uitgespeeld.
Volgens de laatste opiniepeiling, eind april, staat nog slechts 47% van de Amerikanen achter Bush’ Irak-avontuur, tegenover 58% een maand eerder. Niet minder dan 46% meent dat de VS beter nooit Irak waren binnengevallen of 9% meer dan in maart. In het geheel genomen staat nog slechts 46% van de Amerikanen achter Bush, tegenover 71% in april 2003. Ook bij de Irakezen bereikt de populariteit van de Amerikanen een dieptepunt: 60% van de inwoners van Bagdad is van oordeel dat de Amerikaanse bezetting meer kwaad dan goed doet en over heel het land meent 57% dat de coalitietroepen maar beter onmiddellijk vertrekken.
In april sneuvelden meer Amerikanen dan in de hele oorlog, die een jaar geleden, op 1 mei 2003, door Bush als beëindigd werd beschouwd.
Rechtstreekse aanleiding tot de enorme uitbarsting van geweld was de dood, in Fallujah, eind maart van vier Amerikaanse veiligheidsagenten. Met grote middelen – gevechtsvliegtuigen, helikopters, tanks en artillerie – werd op 4 april de stad aangevallen door op wraak beluste Amerikaanse mariniers. Daarbij vielen ten minste 800 doden, onder wie zeker 350 vrouwen en kinderen. Tientallen doden vielen er ook in de sjiitische heilige stad Najaf, waar Ali, schoonzoon van de profeet Mohammed en stichter van de sjiieten begraven is, in een poging het verzet van de militie van de sjiitische leider Moqtada al-Sadr klein te krijgen.
Eind april zag het er naar uit dat de Amerikanen zich grotendeels zouden terugtrekken uit Fallujah en directe omgeving om de zaak over te laten aan een Iraakse eenheid, onder leiding van een voormalige generaal van Saddam Hoessein, die in de stad zou gaan patrouilleren. Wat neerkomt op een erkenning van de mislukking van het offensief. Een eerdere poging om Irakese soldaten direct aan de strijd te laten deelnemen mislukte: de Irakezen weigerden gewoonweg de wapens op te nemen tegen hun volks- en geloofsgenoten.
Baath-leden weer welkom
Dat feit leidde tot een belangrijke ommezwaai van de Amerikaanse proconsul Paul Bremer. Eerder al kwam hij terug op zijn beslissing het Iraakse leger te ontbinden en de paar honderdduizend manschappen met een kleine fooi huiswaarts te sturen. Nu worden ook de voormalige leden van de Baath-partij van Saddam Hoessein, die eerst smadelijk aan de deur werden gezet, weer binnengehaald in het bestuursapparaat, het leger en het onderwijs. Dit omdat het zonder deze goed geschoolde krachten blijkbaar niet mogelijk is Irak herop te bouwen en onder controle te houden. Het kan geïnterpreteerd worden als een poging de minderheid van Arabische soennieten – maar niettemin traditioneel de heersers van Irak – te coöpteren, nu blijkt dat ze niet klein te krijgen is. Op termijn zou dit – maar dit is natuurlijk speculatie – zelfs kunnen leiden tot het herstel van de machtspositie van deze groep.
Maar wel zeker is dat het brutale Amerikaanse optreden in Fallujah en Najaf tot een onverwachte toenadering heeft geleid tussen de soennitisch-Arabische moslims en de sjiitische Arabieren (met 55% de meerderheid van de bevolking van Irak). Ze spreken nu van een "gezamenlijke" strijd tegen de Amerikanen. Voorlopig gaat het nog wel om een minderheid van de sjiiëten, want de meerderheid neemt, onder leiding van groot-ayatollah Ali Sistani, nog steeds een afwachtende houding aan. Maar dat kan snel veranderen als er verder gepoogd wordt de sjiitische meerderheid buiten spel te zetten.
De alliantie tussen soennitische en sjiitische Arabieren is alvast een onheilspellend voorteken voor de Iraakse Koerden. Zij zijn nu nog de enige "collaborateurs" en hebben kwaad bloed gezet bij zowel de soennitische als sjiitische Arabieren (en bij de buren Syrië, Turkije en Iran) met hun eis tot federalisme – zeg maar tot feitelijke zelfstandigheid. Het valt te vrezen dat in een toekomstige, echt soevereine staat Irak hen daarvoor weer eens de rekening zal worden gepresenteerd.
Machteloze interim-regering
Ook de machtsoverdracht van de Voorlopige Autoriteit van de Coalitie (CPA) aan een "soevereine" Iraakse interim-regering op 30 juni is problematisch. De interim-bestuursraad van 25 man, die in de schaduw van Paul Bremer een schimmig en machteloos bestaan leidt, is niet gelukkig met het vooruitzicht dat hij zal moeten verdwijnen. De meeste leden ervan, onder wie de favoriet van het Pentagon, Ahmad Chalabi, zijn alles behalve populair en zijn bang dat hun politieke carrière een roemloos einde zal kennen. Daarom proberen de raadsleden te bekomen dat ze in de interim-regering opgenomen worden.
Zo simpel is dat niet. De Amerikanen hebben de hete aardappel weten door te schuiven naar de speciale gezant van de Verenigde Naties voor Irak, de Algerijn Lakhdar Brahimi. Die wil een regering van technocraten vormen, die zal worden bijgestaan door een Raadgevende Vergadering, die zal worden gekozen uit een 1.500 man sterke, benoemde Nationale Vergadering. De belangrijkste taak van de interim-regering bestaat erin het verkiezingen voor te bereiden tegen einde januari 2005, waarna dan een verkozen regering kan aantreden. Echte bevoegdheden zal de interim-regering niet hebben: ze kan geen maatregelen van Bremer ongedaan maken en zal geen zeggenschap hebben over het Amerikaanse leger. Met andere woorden, de Amerikaanse ambassadeur John Negroponte, aan het hoofd van een staf van 1.800 mensen (eerder was er zelfs sprake van 3.000), wordt de nieuwe sterke man. Van echte soevereiniteit, laat staan van democratie, is er dus geen sprake. Dat kan Washington ernstige problemen opleveren bij de sjiitische meerderheid rond ayatollah Sistani in Irak; en ook in de Arabische Liga en in de Verenigde Naties, die niet snel geneigd zullen zijn dit soort "soevereine Irak" hun zegen te geven.
Druk op de media
Naarmate de toestand verergert voor Bush wordt geprobeerd de pers zoveel als mogelijk te knechten. Paul Bremer verbood al het blad van Moqtada al-Sadr en er wordt zwaar gelobbyd bij de emir van Qatar om het tv-station Al-Jazeera aan banden te leggen. Ook bij de zender Al-Arabiyya uit Dubai worden stappen gezet voor een "meer evenwichtige" berichtgeving. Het is Washington een doorn in het oog dat de zenders verklaringen van Osama bin Laden verspreiden en de wereld beelden geven van het optreden van de Amerikaanse troepen.
Maar dit lijkt een achterhoedegevecht. De vrije en kritische verslaggeving lijkt immers ook de Amerikaanse media te bereiken. Tot voor kort was het de Amerikaanse zenders verboden "bodybags" en lijkkisten van gesneuvelde Amerikanen te vertonen – officieel ter bescherming van hun privacy. Maar dit verbod is inmiddels gesneuveld – tot grote bekommernis van Bush, die in een verkiezingsjaar de kiezers liever niet confronteert met beelden van Amerikaanse slachtoffers. CBS verbrak een tweede taboe door foto’s te tonen van Amerikaanse soldaten bij het mishandelen en folteren van Iraakse gevangenen. Dat dit gebeurde – systematisch en op grote schaal – was al lang geen geheim, maar nu kunnen de Amerikanen het zien. Met andere woorden de Democraten hebben in de verkiezingscampagne genoeg materiaal in handen om Bush het leven zuur te maken.
Bondgenoten haken af
Niet alleen op het thuisfront gaat het Bush slecht. De verkiezingsnederlaag van zijn Spaanse bondgenoot José Maria Aznar, luidde het begin in van het uiteenvallen van de coalitie tegen Irak. De Spaanse troepen zijn inmiddels al teruggetrokken door de nieuwe, socialistische eerste minister van Spanje. De Dominicaanse Republiek en Honduras volgden het voorbeeld. In heel wat landen, zoals Polen, Bulgarije, Nederland, Japan, Zuid-Korea… stelt men zich vragen of de soldaten niet moeten worden teruggehaald of uitgestuurd zoals beloofd.
En naarmate de onthullingen in Washington steeds duidelijker maken dat de Verenigde Staten en Groot-Brittannië geen zaak hadden om een oorlog tegen Irak te beginnen, maar gewoonweg oorlog wilden tegen Bagdad, neemt ook de politieke kritiek toe.
Brave christen-democraten, voor wie de VS in principe geen kwaad kunnen doen, zoals de nieuwe Duitse president Horst Köhler en de Nederlandse oud-premier Dries Van Agt, hebben felle kritiek geuit op het Amerikaanse Irak-beleid. Woorden als "arrogant" en "schelmenstaat" werden uitgesproken tegen de VS. Meer dan 50 gewezen Britse topdiplomaten deden hun duit in het zakje met een scherpe brief aan premier Tony Blair.
In die brief wordt niet alleen de slaafs gevolgde Amerikaanse Irak-politiek aangekaart, maar ook het Israëlisch-Palestijns conflict. Een conflict dat, in combinatie met Irak, ook meer en meer kwaad bloed zet in de Arabische en in de hele moslim-wereld, zeker nadat de Israëlische premier Ariel Sharon van Bush tijdens een gesprek op het Witte Huis op 14 april de zegen kreeg voor alles wat hij doet. Voor zijn moordpolitiek, in het kader waarvan onder meer de Hamas-leiders sjeik Yassin en Abdel-Aziz Rantisi, in de Gaza-strook werden omgebracht. Voor zijn plannen tot annexatie van een groot deel van de westelijke Jordaanoever en voor eenzijdige terugtrekking uit Gaza (waarbij wel de Egyptische grens met Gaza, het luchtruim en de territoriale wateren onder Israëlische controle zullen blijven en Israël zich het recht voorbehoudt te pas en te onpas raids uit te voeren in de strook; ook de water- en elektriciteitsvoorziening evenals de telecommunicatie zullen in Israëlische handen blijven…).
Boze vazallen
President Hosni Mubarak van Egypte, nochtans één van de trouwste vazallen van Washington, zette de toon in een interview met het Franse dagblad Le Monde met zijn verklaring dat de Amerikanen nog nooit zo gehaat zijn geweest in de Arabische wereld. En de even trouwe Jordaanse vazal, koning Abdallah II, annuleerde tijdens een rondreis door de Verenigde Staten een ontmoeting met Bush in het Witte Huis. Ook hij was van oordeel dat de oorlog tegen Irak en de steun aan Israël voor een vijandigheid zonder voorgaande hebben gezorgd in het Midden Oosten.
In Koeweit, van waaruit de oorlog tegen Irak werd geleid, zijn stemmen opgegaan om de nieuw aangeduide Amerikaanse ambassadeur, Richard LeBaron, niet in het land toe te laten. Hem wordt verweten dat hij de adjunct-chef is van de Amerikaanse ambassade in Tel Aviv en dus geacht wordt steevast tegen de Palestijnse en Arabische belangen te hebben gewerkt.
Eén uitzondering in de reeks: het door fundamentalistisch geweld bedreigde Saudi-Arabië, dat het niet zonder Amerikaanse steun kan redden, beloofde bij monde van zijn ambassadeur in Washington, prins Bandar bin-Feisal, dat Saudi-Arabië er voor zal zorgen dat de olieprijs daalt om Bush’ herverkiezing te verzekeren. Maar Saudi-Arabië vond het wel nodig het bericht officieel te logenstraffen.
(Uitpers, nr. 53, 5de jg., mei 2004)