Nadat de NAVO haar naar eigen zeggen ‘meest succesvolle missie ooit’ eind 2011 afrondde in Libië, daalde de belangstelling van de internationale media en de westerse politici voor het land zienderogen. De moord op 21 Egyptische Kopten dit voorjaar en de recente drama’s met bootvluchtelingen deed de aandacht voor de chaos waarin Libië verkeert, weer opflakkeren.
Sinds het einde van de NAVO-operatie, gaat het van kwaad tot erger in Libië. De val van Qadhafi maakte geen einde aan het geweld, integendeel. De milities die even tevoren nog konden genieten van luchtsteun van de NAVO, begonnen elkaar te bevechten. Verkiezingen voor een Algemeen Nationaal Congres (ANC) in de zomer van 2012, brachten geen soelaas. De taak van dit 200-koppige ANC, was vooral om de transitie van Libië naar een democratie te begeleiden door een grondwet op te stellen binnen een vooropgestelde periode van 18 maanden. Ali Zeidan werd door het ANC aangeduid als premier. Eind 2013 stapelden de incidenten zich al op. De ‘Libya Revolutionaries Operations Room’ (LROR), een militie die door de islamistische ANC-voorzitter Nouri Abusahmain werd opgericht, ontvoerde op 10 oktober 2013 premier Ali Zeidan, die de steun genoot van de meer seculiere fractie in het ANC. Toen het ANC gestemd had om de LROR de verantwoordelijkheid te ontnemen om voor de veiligheid van Tripoli in te staan, bezette de militie het parlementsgebouw. Politiek uit de loop van een geweer dus. Om een geweldsescalatie te vermijden kwam het tot een compromis waarbij de LROR onder het opperbevel van het leger werd geplaatst. In theorie althans, want in werkelijkheid heeft het centraal gezag weinig greep op de meeste milities. Ze opereren autonoom of tonen zich loyaal aan bepaalde politieke fracties en leiders
Van politieke chaos naar geweld
In het ANC verdedigde voorzitter Abusahmain de belangen van zijn militie. Hij verhinderde dat het tot een onderzoek kwam naar vermeende grote transfers van overheidsmiddelen naar de LROR. Abusahmain slaagde er ook in om een islamistische agenda door te duwen. In december 2013, besloot het ANC dat alle wetgeving voortaan getoetst zou worden aan de sharia. Aan de universiteiten werd de segregatie op basis van geslacht ingevoerd en vrouwen werden verplicht om de hijab te dragen. Na 18 maanden -er was toen nog lang geen grondwet- moest de ANC eigenlijk verkiezingen organiseren voor een nieuw parlement dat de wetgevende macht zou overnemen, maar het ANC, gesteund door de islamistische milities LROR en de Libische Shildmacht, weigerde zich daarbij neer te leggen en kondigde de verlening met een jaar van zijn mandaat aan. De chaos was compleet. Generaal Khalifa Haftar verscheen op het toneel met een televisieoptreden waarin hij het ANC ontbonden verklaarde. Dit was vooral een actie gericht tegen de groeiende macht van de islamisten binnen dit orgaan. Haftar liet zich ongetwijfeld inspireren door generaal al-Sisi die in Egypte met succes de moslimbroeders van de macht verjaagde. Critici beschuldigden Haftar -die betrokken was bij de staatsgreep van Qadhafi in 1969- ervan zelf de macht naar zich toe te proberen trekken en het oude regime te willen herstellen. Hoewel hij een tegenstander was van de islamisten, verklaarde premier Zeidan aanvankelijk dat de machtsgreep van Haftar illegaal was. Toen het ANC hem een maand later uit zijn functie zette, koos hij alsnog het kamp van Haftar. Haftar kon rekenen op de steun van een deel van het vroegere leger en verschillende milities waaronder de machtige Berberse Zintanbrigades, de belangrijkste tegenstanders van de milities in het Misrata-district. De zowat 200 Misrata-milities vormen met hun naar schatting 40.000 strijders, een van de machtigste gewapende groepen in het post-Qadhafi-tijdperk. Zij sloten zich aan bij het kamp van de islamisten. Geleidelijk aan ontstonden twee losse coalities van uiteenlopende groepen die elkaar militair begonnen te bekampen. De escalatie van het geweld was een feit toen Haftar in mei 2014 ‘Operatie Waardigheid’ inzette met een gewapende aanval tegen het ANC en ook tegen de pro-islamistische milities in de oostelijke stad Benghazi. In juni 2014 gingen er dan toch verkiezingen door voor een nieuw parlement, dat voortaan het ‘Huis van Afgevaardigden’ heette. De islamisten leden een electorale nederlaag, maar uit de magere opkomst (18%) bleek duidelijk dat de bevolking het vertrouwen in de politieke klasse verloren was. Op 4 augustus 2014 startte het nieuwe parlement met zijn werkzaamheden, maar ondertussen was Haftars campagne geëvolueerd in een regelrechte burgeroorlog. Als reactie op het militaire optreden van Haftar en de resultaten van de parlementsverkiezingen, lanceerden de Misrata-milities samen met de moslimbroeders, het islamistische LROR, de Tripoli Brigade van de voormalige Afghaanse strijder Belhaj en de Libische Schildmacht op hun beurt een offensief, ‘Operatie Dageraad’. Ze veroverden de luchthaven van Tripoli op de Zintanmilities en kregen een groot deel van de hoofdstad onder controle. Onder leiding van de Libische moslimbroeders en een groep islamisten verenigd in het ‘Blok Loyaal aan de Martelaren’ werd het (Nieuw) Algemeen Nationaal Congres opnieuw geïnstalleerd en Omar al-Hassi als premier aangeduid. Om de verwarring nog groter te maken, oordeelde het Libische Hooggerechtshof in Tripoli in november 2014 -terwijl het al omsingeld was door islamistische milities- dat de verkiezingen van juni 2014 ongrondwettelijk waren en dat het Huis van Afgevaardigden ontbonden moest worden. Het parlement dat Tripoli in tussentijd ingeruild had voor het verre oostelijke Tobruk omdat de hoofdstad aan de controle van het seculiere kamp ontsnapt was, legde deze uitspraak naast zich neer.
Twee regeringen
Om een ingewikkeld verhaal simpel te houden: Libië telt sindsdien twee regeringen en twee parlementen -Tripoli is momenteel nog altijd in handen van het ANC, dat gedomineerd wordt door de moslimbroeders en andere islamisten. Net zoals in Syrië kunnen beide partijen rekenen op internationale steun van rivaliserende regionale machten en grootmachten. De Verenigde Staten, de Europese Unie en een aantal landen uit het Midden-Oosten, met Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten op kop, steunen de regering in Tobruk. Turkije, Qatar en Soedan steunen dan weer het ANC en de islamistische coalitie. De Egyptische luchtaanvallen als reactie op de executie van 21 Egyptische Kopten (februari 2015) die als migranten in Libië werkten, tonen aan dat de bredere regio in het gewapend conflict opgeslorpt dreigt te worden, net zoals het geval is in Syrië, Irak en Jemen. Toen de Islamitische Staat de verantwoordelijkheid opeiste voor de executie van de Kopten maakten de Westerse leden van de VN-Veiligheidsraad werk van een nieuwe resolutie (2174) waarin tot een staakt-het-vuren werd opgeroepen en sancties werden afgekondigd tegen “individuen en entiteiten” in Libië en internationaal die de “vrede, stabiliteit en veiligheid in Libië” bedreigen. Oproepen van de Afrikaanse Unie en de BRICS-landen om een evaluatie te maken van de NAVO-interventie in 2011 werden door de NAVO-leden binnen de VN-Veiligheidsraad (VS, Groot-Brittannië en Frankrijk) afgewezen. Enkele bemiddelingspogingen hierover onder leiding van de VN, boekten tot nog toe weinig resultaat.
Belangen van milities
Op het eerste zicht gaat het in Libië om een confrontatie tussen ‘seculieren’ en ‘islamisten’. Maar dat is een iets te simpele voorstelling van de zaken. Op de achtergrond spelen de belangen van lokale milities die zich na de val van Qadhafi nog verder wisten te versterken en bewapenen. Ze profiteerden van het zwakke centrale gezag en het feit dat het oude staatsapparaat en de centrale veiligheidsorganen waren in elkaar gestuikt waren. Het machtsvacuüm werd opgevuld door milities gebaseerd op allerlei affiliaties (lokale raden, stammen, religieuze factie), die zich al of niet verbonden met belangrijke politieke figuren en machthebbers. Volgens de Internationale Crisis Group waren er tussen de 100 en 300 gewapende milities actief op het momen
t dat Qadhafi van de macht is verdreven. Drie jaar later (2014) schat de organisatie hun aantal op 1.600! Een van de belangrijkste drijfveren voor hun bestaan is van economische aard. De laatste maanden draaien veel gevechten om de controle over de bankreserves, transportinfrastructuur en olieterminals. De troepen van Haftar controleren de olie-installaties in al-Sidr en Ras Lanuf. Commandant, Ibrahim Jathran die van Haftar de opdracht had gekregen deze installaties te bewaken, nam er de controle van over. Toen diens pogingen om de olie op de zwarte markt te verkopen weinig succes boekten, koos hij opnieuw kamp voor Haftar en de regering in Tobruk. Als gevolg van vernielingen en pogingen van de Misrata-milities om de olie-installaties te veroveren, stuikte de olieproductie volledig in elkaar, tot een vijfde van het productieniveau van 2011.
Dood en vernieling
Het conflict is een ingewikkeld kluwen geworden. Terwijl Haftar strijdt in naam van de regering in Tobruk vechten aan zijn zijde milities uit het oosten met separatistische neigingen. De ‘Dageraad’-milities (die de ANC steunen) worden er dan weer van beschuldigd samen te vechten met de radicale islamistische Ansar al-Sharia, de groep die verantwoordelijk was voor de aanval eind 2012 op het Amerikaanse consulaat in Tripoli, waarbij de ambassadeur omkwam.
De gevechten zitten momenteel in een impasse en hoe langer het duurt hoe meer er gevreesd wordt dat internationale terroristische groepen als de Islamitische Staat er vaste voet zullen krijgen. Er is dringend een staakt-het-vuren nodig en een nationale dialoog, maar onderhandelingspogingen tussen Tripoli en Tobruk draaien op niets uit omdat de milities aangedreven worden door hun eigen agenda’s en belangen. Het geweld zaait ondertussen dood en vernieling. Toen Haftar zijn offensief startte en Benghazi bombardeerde ging hij weinig subtiel te werk. Hele appartementsblokken werden gebombardeerd in een reactie op sluipschutters, ook schooltjes (o.a. in Misrata) en andere burgerdoelwitten werden getroffen. De bombardementen van de gevechtsvliegtuigen van Haftar worden beantwoord met hevig artilleriegeschut. De dodentol van de gevechten loopt vermoedelijk inmiddels in de duizenden, maar schattingen zijn onbetrouwbaar. Het aantal (interne) vluchtelingen heeft inmiddels dramatische proporties aangenomen. In Warsfafana (in West-Libië) alleen al, zouden volgens de VN 120.000 mensen op de vlucht geslagen zijn.
Dit artikel verscheen eerder in Tijdschrift Vrede nr 433