Planet Brussels
Corijns niet-aflatende inspanningen om van Brussel niet alleen een “région à part entière” te maken maar liefst nog veel méér dan dat, zijn in de Belgische discussie allesbehalve onomstreden, en zijn inzet voor “Brussel Europese hoofdstad” wordt ook niet unaniem gesmaakt. Maar ere wie ere toekomt : de stroom aan publicaties bevordert tenminste de kennis over deze rijkelijk gecompliceerde stad. Helaas: of de recente ‘reader’ even nuttig zal zijn om de cognitieve en affectieve kloof tussen de stad en haar beter-gesitueerde ‘expats’ toch enigszins te dichten, is nog maar de vraag. Want hoe pak je zoiets aan? Met sjieke folders en brochures, die rijker zijn aan kleurenfoto’s dan aan inhoud, en vooral de commerciële clichés kracht bijzetten? Of met een 400-pagina’s zware academische turf? Op zich is met die laatste optie niets mis, maar een min of meer vlot geschreven samenvatting na elk van de 19 bijdragen had de aantrekkelijkheid van het boek zeker verhoogd. En vooral: van zo’n turf mag je toch wel verwachten dat die een correct (lees: volledig én evenwichtig) beeld schetst van de Brusselse realiteit. Dat is, jammer genoeg, maar ten dele het geval. Wellicht omdat het boek onrechtstreeks een uitloper is van een reeks conferenties waarin belangstellende ‘expats’ diverse aspecten van Brussel kregen voorgeschoteld? Of omdat het makkelijker was materiaal uit oudere publicaties te verwerken en ze aan te vullen met een paar vluchtige overzichten (van de geschiedenis, de institutionele inbedding en het culturele landschap van de stad) of bekende verzuchtingen (een voorbeeldig gediversifieerd super-gewest, ver verheven boven Belgisch geruzie)?
Een recensent hoéft natuurlijk geen goede raad te geven aan uitgevers of samenstellers, maar hier komt-ie toch, ongevraagd: zo’n “Brussels for dummies”, half zo dik en ontdaan van academische ballast (wat iets anders is dan wetenschappelijke inzichten!) zou je moeten maken mét buitenlanders in plaats van vóór hen. Dan zouden waarschijnlijk andere thema’s meer gewicht krijgen en relevantere vragen worden opgeworpen; maar het zou waarschijnlijk ook een veel minder flatterend beeld te zien geven van deze “kleine wereldstad met Europese ambities”. Nochtans kennen de samenstellers die relevante vragen wel, zoals blijkt uit een inleidend hoofdstuk van Corijn en Vloeberghs – van wie overigens vroeger, in Nederlands én Frans, het waardevolle “Brussel !” verscheen: een uitstekende verzameling feitenmateriaal. Zij noemen als vier belangrijkste ‘uitdagingen’: arbeidsmarkt, huisvesting, onderwijs,mobiliteit. Zeg maar: de abnormaal hoge werkloosheid, met name van jongeren; de toenemende spanning tussen ‘gentrification’ en gebrek aan sociale woningen; de katastrofale toestand van een groot deel van het Franstalig onderwijs, zelfs expliciet door het FDF erkend nu die partij in de oppositie zit); en de hopeloze verkeersopstoppingen. Uitdagingen is een modieus woord, dat helaas tegelijk wonderwel de problemen verhult die al ruim twintig jaar bestaan maar door het glorierijke Brussels Hoofdstedelijk Gewest al die tijd schromelijk werden genegeerd.
Des te merkwaardiger is daarom dat die probleemvelden nadien niet meer systematisch worden behandeld. In de droge maar o zo leerrijke sociaal-geografische bijdragen komt de huisvestingsproblematiek natuurlijk wel aan bod; en een hoofdstuk over ‘diversiteit’ kan uiteraard onmogelijk voorbijgaan aan de droeve toestand van het Franstalig onderwijs en de dramatische jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren die daarmee samenhangt. Over de mobiliteitsproblematiek wordt echter nauwelijks nog gerept; misschien omdat dan de verziekte verhouding tussen gewest en 19 autonome gemeenten moét ter sprake komen. Idem voor economie en financiën. Als je een hoofdstuk wijdt aan de kanaalzone speelt de des-industrialisering daarin onvermijdelijk een rol. Dat de toenemende werkloosheid die daarmee gepaard gaat niet zomaar meteen wordt goedgemaakt door toenemende kantoorbanen is een evidentie – waaraan echter weinig aandacht wordt besteed, wellicht omdat die banen vooral worden ingenomen door pendelaars en (op een hoger niveau) expats. En daarmee komt prompt ook de kwestie van de Brusselse financies in beeld … pardon, zou kunnen komen. Maar dat thema wordt uit de weg gegaan. De zogenaamde onderfinanciering van Brussel is immers een omstreden kwestie; de omvang – laat staan de rechtvaardiging – van de geldstromen nààr de hoofdstad is dat al evenzeer. Kortom: voor wie zich voor Brussel interesseert maar geen Nederlands of Frans leest, bevat deze ‘reader’ ongetwijfeld veel leerrijk materiaal; maar een volledig en evenwichtig beeld biedt hij niet. En dat wordt nu eenmaal niet verholpen door bevlogen dromen van would-be New Yorkers…
Weten vs willen
Neen, dan is de studie van Rudi Janssens en zijn Taalbarometer-team van een ander kaliber. De VUB-vorsers begonnen in 1999-2000 met de bevraging van een representatief staal van de meerderjarige Brusselse bevolking, en publiceerden in 2001 hun eerste ’taalbarometer’. Dat was toen pionierswerk op een bijzonder gevoelig terrein. Sindsdien verscheen in 2007 een tweede taalbarometer, en nu dus een derde. Dat maakt al interessante vergelijkingen mogelijk, die ook duidelijk maken hoezeer de samenstelling van de Brusselse bevolking in die meer dan tien jaar geëvolueerd is. Daarenboven kunnen al wat diepgaander vragen worden gesteld (zoals dat in gelijkaardige onderzoeken in andere taalgemengde steden of regio’s gebeurt) om te peilen hoe taalgebruik en identiteit al dan niet samengaan. Het zijn dié aspecten die deze derde taalbarometer bijzonder boeiend maken, en des te meer wanneer de gegevens worden bekeken in samenhang met andere onderzoeken, zoals bijvoorbeeld deze van de Eurostat-onderzoeken die (onder meer in de hierboven beproken ‘reader’) door Philippe Van Parijs worden ontleed. Taal is ook een socio-politiek gegeven, onder meer omdat economische en sociale realiteit ook de ‘status’ van een taal bepalen, en dus potentieel ook een weerslag hebben op een of andere identificatie die daarmee gepaard gaat. Wie ook maar een elementaire kennis heeft van de lotgevallen van het Nederlands in Brussel heeft hierbij waarachtig geen tekeningetje nodig. Maar precies vanwege het – ondanks alle harmoniserende bezweringsformules – nog steeds gevoelige karakter van dit thema, is het uiterst nuttig dat Janssens van bij het begin een aantal begrippen duidelijk omschrijft, aangezien de politieke en wetenschappelijke invulling nu eenmaal wel ’s durven verschillen. Nu in het eigentijdse wetenschappelijke (en vandaar langzaam ook in het politieke) jargon de term ‘multiculturaliteit’ plaats moet ruimen voor ‘diversiteit’ is het in kaart brengen van taalgebruik en taalattitudes natuurlijk een uitstekend instrument om die diversiteit te meten. Daarbij is uiteraard ook ‘conceptuele hygiëne’ nodig: het zo precies mogelijk afbakenen van de begrippen die men hanteert. Dat ‘vreemdeling’, ‘migrant’, ‘allochtoon’ of ‘anderstalig’ niet per definitie altijd hetzelfde betekenen zal iedereen spontaan accepteren. Maar wat gaat er precies schuil achter het woord ‘Vlaming’, of… wat laat iemand er achter schuilgaan? Voor een onderzoek als dit heeft zo’n vraag wel degelijk belang, zeker nu nogal wat (Belgische) ‘Nederlandstalige Brusselaars’ er blijkbaar als de dood voor zijn om als ‘Vlaming’ te worden beschouwd. Wie dit soort vragen even overweegt, beseft dat een onderzoek als de ’taalbarometer’ vaak een heikele opdracht kan zijn. Merkwaardig genoeg blijkt het evenwel nù op minder wantrouwen te stoten dan voorheen; allicht ook omdat de onderzoekers er zich wel voor hoeden hun resultaten politiek te laten instrumentaliseren. De belangrijkste bevindingen van het onderzoek zijn onlangs in de media aan bod gekomen; ze maken alvast duidelijk dat Brussel al lang geen verhaal meer is van Frans versus Nederlands, maar van een veel rijkere – en dus veel meer gecompliceerde – diversiteit. Even in herinnering brengen. Uit de antwoorden op de vraag welke talen men (naar eigen zeggen dus) ‘goed tot uitstekend’ onder de knie had, werden in TB1 al 72 talen genoemd, anno 2011-12 waren het er liefst 104. Uit die antwoorden bleek ook dat het aantal mensen dat thuis uitsluitend Nederlands spreekt afneemt, maar dat het aantal mensen dat Nederlands beheerst daarentegen stijgt. En verrassender: dat ook het aantal respondenten dat thuis uitsluitend Frans spreekt eveneens – en zelfs sterker – daalt, terwijl ook minder mensen aangeven de taal te kennen (van 95 % in TB1 naar 88 % in TB3). Vervolgens kan je ook nagaan waar men een taal heeft geleerd: thuis, op school, elders. Die cijfers bevestigen het succesverhaal van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Mooi. Klinkt goed. En verder? Want zoveel is duidelijk: vele bevindingen uit dit onderzoek sporen hoegenaamd niet met de oude, ‘duale’ kijk op Brussel als strijdperk tussen Frans- en Nederlandstaligen. Eveneens duidelijk is: dit maakt het allemaal niet makkelijker om zinvolle én realistische plannen te maken voor deze stad. Wie de moeite doet om dit boek van a tot z uit te pluizen vindt nog veel méér interessante gegevens. Het is pretentieloos geschreven, bescheiden qua omvang maar propvol boeiend en leerrijk materiaal. Materiaal dat Brusselse én Vlaamse bewindslieden best ’s grondig zouden doornemen. En vooral: ter harte nemen! Want weten is één ding; willen vaak een heel ander.
Gebakken stadslucht
Het liberale ‘Manifesto’ valt in vergelijking niet zomaar erg mager uit, maar is ronduit om te huilen. Niet zozeer omdat het minder dik of minder academisch zou zijn, maar omdat het op onbehoorlijk veel pagina’s zo bitter weinig inhoud brengt – of althans: nieuwe inhoud. Want na een bijzonder summier inleidend hoofdstuk brengt dit boekje nog eens 4 teksten samen uit respectievelijk 2004, 2008, 2011 en ’12. Vertaal die vijf bijdragen ook nog ’s in het Frans, plak er tien pagina’s reclame van de uitgever aan, en – hop – je hebt een boekje van zogenaamd 169 bladzijden. Dat laat iets vermoeden omtrent de liberale visie op consumentenbescherming … maar daar gaat het nu even niet over. Het liberale manifest “Stadslucht maakt vrij” dat in 2004 de wereld werd ingestuurd door Sven Gatz, Christian Leysen en Sas van Rouveroy (die voordien een paar andere hoofdsteden hadden bestudeerd) was destijds ongetwijfeld een nieuw én vernieuwend idee. Alleen is dat ondertussen bijna tien jaar geleden. Gatz zou later de basisideeën verder uitwerken; en in feite is hij de enige van wie je zinnige en niet-oppervlakkige dingen kan lezen. Symptomatisch voor die oppervlakkigheid is bijvoorbeeld dat onder de ietwat misleidende titel “Burgemeesters aller steden, verenigt u” niét wordt gepleit voor een fusie van de 19 Brusselse gemeenten – horresco referens, toch? – maar voor gezamenlijke druk vanuit de grote centrumsteden om méér geld “af te dwingen” voor hun centrumtaken. Meer regels is dit reclame-brochuurtje eigenlijk niet waard. Dat het überhaupt wordt gepubliceerd heeft wellicht te maken met het feit (en dan zijn we weer bij de beginregel van dit stuk) dat in 2014 ook gewestverkiezingen plaatsvinden. Dan staat het altijd goed wanneer je als politicus met een (al dan niet zelf geschreven) boek kan aantonen waarvoor en hoe ernstig je jezelf inzet. Dat moet ook de motivering zijn geweest voor de Brusselse christendemocraat Paul Delva om zich via een boek te profileren als “Brusselse luis in de Vlaamse pels”.
Moedige luis
Een beginselvast mens zou natuurlijk ook “een Vlaamse luis in de Brusselse pels” kunnen zijn, maar dat is van een mandataris van een staatsdragende partij allicht teveel gevraagd. En het zou ook een beetje gênant zijn, nu de zesde staatshervorming die Vlaamse luizen langzaam maar zeker uit de ‘metropolitane’ pels helpt verwijderen. De verschillende thema’s die Delva – samen met een tiental ‘gastauteurs’ – behandelt vormen wel een goede staalkaart van wat er in Brussel allemaal nog te doen staat – en (zie ook hierboven) helaas in 25 jaar Brussels Hoofdstedelijk Gewest eerder is verwaarloosd dan aangepakt. Die thema’ lopen – niet verrassend – parallel met wat de CD&V-Brussel eerst voor de gewestverkiezingen van 2009 verkondigde, vervolgens al dan niet actualiseerde naarmate het politieke debat over de toekomst van Brussel zich toespitste, en nu naar voren schuift met het oog op nieuwe verkiezingen voor een gewest – dat ondertussen dank zij de 6de staatshervorming nog maar eens een smak geld krijgt toegeschoven zonder dat daar enige resultaatverbintenis tegenover staat. Geen nood. Zoals partijvoorzitter Beke het in zijn nawoord formuleert: de Nederlandse en Franse Gemeenschap in dit land moeten / kunnen in Brussel wel hun verantwoordelijkheid opnemen, maar de toekomst van Brussel ligt – voor alle duidelijkheid – toch alleen bij de moedige Brusselaars. Moed zullen ze wel nodig hebben, ja. Veel moed. Maar wie ooit de onvergelijkelijke Britse serie “Yes, minister” zag, weet hoe dat woordje ‘moedig’ politici de daver op het lijf jaagt…
- Johan BASILIADES & Patrick STOUTHUYSEN (red.), Manifesto. Stadslucht maakt vrij, Brussel, ASP – Willemsfonds, 2013; 169 blz.
- Eric CORIJN & Jessica VAN DE VEN (eds.), The Brussels Reader. A small world city to become the capital of Europe, VUB Press, 2013; 400 blz.
- Paul DELVA, Een Brusselse luis in de Vlaamse pels, Kalmthout, Pelckmans, 2013; 240 blz.
- Rudi JANSSENS, Meertaligheid als cement van de stedelijke samenleving. Een analyse van de Brusselse taalsituatie op basis van taalbarometer 3, Brussel, VUB Press – BRIO, 2013; 149 blz.