Brussel wordt immers meer dan ooit de gordiaanse knoop bij uitstek in de toekomstige ontwikkeling van dit land. Brussel is echter tegelijkertijd zoveel méér dan een ‘communautair hangijzer: het is een stad die met enorme problemen krijgt af te rekenen, én die helaas van de troeven die ze potentieel heeft tot dusver nauwelijks gebruik wist te maken.
Hoofdstad
Iedereen weet: hoofdstad troef wanneer je het over Brussel hebt. Hoofdstad van het ‘eigen’ Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van Vlaanderen, van de Franse Gemeenschap, van het federale koninkrijk België, en (althans in het courante spraakgebruik) van de Europese Unie.
Maar ook onduidelijkheid troef. Hoofdstad van de EU ? Dat moet je vooral aan Fransen niet vertellen, en ook de Luxemburgers horen het ongaarne. Officeel heeft de Europese Unie immers niet één hoofdstad (wegens niet één staat…) en hebben de wetgevende, de rechterlijke, en de uitvoerende macht hun ‘zetel’ respectievelijk in Straatsburg, Luxemburg en Brussel. Kortom: in drie van de zes stichtende lidstaten.
En hoofdstad van Vlaanderen ? Hoe kan een ‘deelstaat’ die zichzelf respecteert nu in vredesnaam zijn hoofdstad vestigen in het centrum van een andere deelstaat, hoor je Franstaligen en andere belgicisten vaak schamper vragen. En dan nog in een centrum waar de Nederlandstaligen niet eens tien procent van de bevolking uitmaken ?
Ojee, dat cijfer alleen al is nog steeds (maar steeds minder) voer voor soms bittere discussies. Terwijl het uiteindelijk niet veel uitmaakt of in dat Brussels Hoofdstedelijk Gewest nu tien, acht of vijf procent van de bevolking van oorsprong Nederlandstalig is. Want Brussel is nu eenmaal ook de hoofdstad van België. En in België hebben de Vlamingen jaren geleden aanvaard hun (reëel bestaande) mathematische meerderheid niet meer uit te spelen, in ruil voor een (theoretische) bescherming van de Nederlandstalige minderheid in Brussel.
Zelfs bij de status van hoofdstad van het eigen gewest zou je ietwat venijnige vragen kunnen stellen. Want tot dusver was het zo dat het gewest nauwelijks iets te zeggen had over de 19 gemeenten die het rijk is. Ook de ‘intern-gewestelijke staatshervorming’ die in het huidige regeerakkoord werd afgedwongen heeft daar nauwelijks iets aan veranderd. In het BHG blijven de plaatselijke potentaten de dienst uitmaken, aangezien ze (bijvoorbeeld als leden van het gewestparlement) voldoende zwaar wegen om elke betekenisvolle hervorming tegen te houden of te saboteren.
Beschamend
Kortom: over Brusselse toestanden kan je moeiteloos meewarig doen, en aardig wat buitenlandse waarnemers – in Brussel in groten getale aanwezig – doén dat ook. Maar veel erger dan de onmiskenbare imago-schade zijn de tastbare gevolgen van het Brusselse malgoverno voor een groot deel van de bevolking. Cijfers over jeugdwerkloosheid, schoolverlaters zonder enig diploma, en zelfs kindersterfte zijn ronduit beschamend, en een beschaafd land onwaardig. Vanwege eminente editorialisten vind ik het dan héél goedkoop zich over die cijfers verontwaardigd te tonen, maar tegelijk te weigeren kritische vragen te stellen naar de oorzaken daarvan.
Neen, dan hebben wetenschappers het gemakkelijker: ze kunnen zich beperken tot een zo precies mogelijke diagnose, al dan niet aangevuld met een beschrijving van de wijze waarop vergelijkbare problemen elders worden aangepakt (‘best practices’ heet dat nu sjiek). En in het beste geval zullen ze suggesties formuleren om de evolutie van de stad in de ene of andere zin te sturen of tenminste bij te sturen (want radicaal omkeren is doorgaans te hoog gegrepen). Over oorzaken op korte of langere termijn hoeven ze zich niet uit te laten als zij (of hun opdrachtgevers…) dat niet wensen.
Maar wat uiteindelijk met analyse en suggesties gebeurt hebben de wetenschappers zelf niet in de hand; dat is en blijft de verantwoordelijkheid van pollitici en andere besluitvormers. Zoiets kan behoorlijk frustrerend zijn, en dus verbaast het niet dat wetenschappers ook proberen greep te krijgen op de besluitvorming. Als expert voor of achter de schermen, of door – zoals samensteller Corijn dat doet – herhaaldelijk en wàt graag actief te worden in media en diverse buiten-wetenschappelijke fora en activiteiten.
Voor alle duidelijkheid: engagement hoeft niet per definitie afbreuk te doen aan iemands wetenschappelijk sérieux. Wetenschappelijke inzichten kunnen zelfs drijfveer worden voor maatschappelijke inzet. Daar is zeker niets mis mee. Maar je moet natuurlijk eerlijkheidshalve wél bewust blijven van waar je precies mee bezig bent, én dat ook ondubbelzinnig duidelijk maken aan de buitenwereld. Scherpe analyses en gedurfde suggesties die daaruit voortvloeien: dat is wetenschap op haar best. Maar wanneer je als wetenschapper je academische aureool misbruikt om een strikt-subjectieve voorkeur of afkeer aan het publiek op te solferen als wetenschappelijk onderbouwd, dan maak je zélf dat aureool ongeloofwaardig. Dat Corijn zich als publiek figuur bitter weinig om dat soort overwegingen bekreunt, kan men alleen maar betreuren. Des te verheugender is het dat deze reader niét onder dat euvel lijdt. Dat is uiteraard ook de verdienste van de diverse auteurs die bijdragen leverden voor de bundel.
GPDO
Wanneer je de auteurs en de thema’s die ze aansnijden even overloopt merk je meteen hoeveel uiteenlopende facetten bij de ontwikkeling van een grote stad komen kijken én hoe die op elkaar inspelen. Jean de Salle heeft het over het ‘verdichten’ van Brussel. Dat heeft niets met poëzie te maken, maar wel met bevolkingsdichtheid, zeg maar: de verhouding tussen geografie en demografie. Pierre Vanderstraeten bekijkt of – en zo ja: hoe – de ecologische voetafdruk van een grote stad kan worden verkleind. Christian Vandermotten pleit voor een sociaal inclusieve gewestelijke economische ontwikkeling, en Jean-Louis Genard voor de verbeelding die de ontwikkeling van een gewest moet schragen. Christian Kesteloot daalt dan weer af naar de bittere werkelijkheid en onderzoekt de sociaal-ruimtelijke fragmentatie van Brussel en de stedelijke ‘governance’ die daarmee af te rekenen heeft. Corijn zelf, tenslotte, ziet plan en planningsproces als maatschappelijke hefboom.
Variatie en samenhang tussen de onderwerpen weerspiegelen vrij goed de vraag van de opdrachtgever. Met het oog op het uitwerken van een nieuw ‘Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling’ (GPDO) verzoch de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) de academici namelijk om zich te buigen over vijf fundamentele uitdagingen waarmee Brussel zich geconfronteerd ziet: de uitzonderlijke demografische groei, tewerkstelling en vorming, milieu, sociale samenhang, internationalisering. ‘Transversaal’ lopen daar de thema’s mobiliteit en geïntegreerde ruimtelijke ordening doorheen.
Dat is een hele mond vol, en niet altijd even eenvoudig. Dat zal je als lezer geweten hebben: je krijgt hier een aantal wetenschappelijke rapporten voorgeschoteld, geen vulgariserende essays. En zoals dat helaas wel vaker het geval is met sociaal-wetenschappelijke teksten worden nodeloos ingewikkelde formuleringen afgewisseld met adembenemende simplismen, zoals bijvoorbeeld de giller: “stedelijkheid is: wat een stad tot stad maakt”…
Wie zich door dit alles heen weet te worstelen vindt echter wel ettelijke leerrijke en inspirerende stukken. Elk essay afzonderlijk bespreken zou hier te ver leiden; jammer genoeg is Corijns slothoofdstuk ook geen verhelderende samenvatting maar veeleer een eigen pleidooi (voor “het plan en niets dan het plan”, zou je kunnen ironiseren als die slagzin niet ietwat historisch belast was).
Hype
Brussel als grootstad dus, ook al is ze betrekkelijk klein. Nu is ‘stad’ en vooral ‘grootstad’ iets wat tegenwoordig een ‘hype’ heet. Die term is interessant, omdat-ie voor de goede verstaander ook impliceert dat de oplaaiende golf van belangstelling verklaarbaar maar eigenlijk ook wat overdreven is.
Zeker: de ver(groot)stedelijking van deze wereld is een verschijnsel waar niemand naast kan kijken die ogen heeft om te zien. Enkele jaren geleden wees een wetenschapper uit de VS – en meer bepaald afkomstig uit New York ! – al op de merkwaardige paradox dat momenteel de helft van de wereldbevolking ‘bijeenhokt’ in (grote) steden, terwijl juist nù iedereen waar dan ook per e-post bereikbaar is en via internet zowat alles te zien krijgt. Waarom ?
Omdat steden blijkbaar fascineren. Omdat, wisten de middeleeuwers al, “stadslucht vrij maakt”. Omdat steden staan voor zelfontplooiing, creativiteit en toekomstgerichte dynamiek . Dat is de optimistische kijk op de dingen. Daartegenover staat de pessimistische bedenking dat steden in wezen een parasitair verschijnsel zijn. En tussen beide extremen in, mag – neen: moét – in tijden van ecologische urgentie misschien toch tenminste deze bedenking worden opgeworpen: wie erkent dat de geldende invulling van het begrip ‘bruto binnenlands product’ voor aardig wat sociale en ecologische kritiek vatbaar is, zou ook moeten erkennen dat bij het dwepen met de grootstedelijke ontwikkeling evengoed vragen kunnen/moeten worden gesteld.
Over ‘verdichting’ inderdaad, en over ecologische voetafdrukken, mobiliteit, milieu en ruimtelijke ordening. Over de kwaliteit van het leven in de stad, en over de oorzaken van sociale en zelfs geografisch voelbare ‘fragmentatie’ waardoor levenskwaliteit een voorrecht voor een kleine bovenlaag dreigt te worden.
Laat ik er één thema uit lichten, dat de andere goed illustreert: verdichting. Over de verhouding tussen ruimte en bevolking wordt in dit boek terecht gesteld dat de bevolkingsdichtheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als geheel hoegenaamd niet zo dramatisch is als in bepaalde wijken afzonderlijk. Zelfs àls het BHG in 2020 een goeie 1,2 miljoen inwoners zou tellen, betekent dat een dichtheid van 72,8 personen per hectare. Dat is flink wat minder dan de Brusselse ‘vijfhoek’ nu (105/ha) of Sint-Joost-ten-Node (200/ha, dat is zoveel als Parijs). M.a.w.: niet de asolute aantallen vormen een probleem, maar de spreiding ervan. En dan zit je bij politieke keuzes inzake ruimtelijke ordening, huisvesting, enz.
Over de zogenaamd spektaculaire bevolkingsexplosie valt overigens ook heel wat te zeggen. Dat die ‘onverwacht’ zou zijn is ofwel een belediging voor alle mogelijke planningsdiensten (waaraan in Brussel nochtans geen gebrek is) ofwel een manifeste erkenning van eigen onkunde door die diensten. Als dan de burgemeester van de hoofdstad van dit land meent dat een oproep om minder kinderen te verwekken een zinvolle aanpak van het probleem is, dan geeft hij de buitenwereld meteen een adembenemend zicht op het intellectuele niveau waarop in BHG wordt bestuurd. Wie tegen dit soort mentaliteit moet optornen om serieuze (en ‘inclusieve’ !) ruimtelijke ordening door te voeren, weet waaraan hij (m/v) zich mag verwachten.
Toverslag
Met bevolkingsdichtheid en -explosie beland je onvermijdelijk ook bij huisvesting. Liberalen van de oude stempel zullen stellen dat de overheid zich daarmee niet hoeft in te laten. Sociaaldemocraten van de oude stempel zullen daarentegen overheidsingrijpen wél verdedigen, daarbij vooral denkend aan sociale woontorens en cliëntelisme. Te weinig wordt buiten gebaande paden gedacht. Als je ervan uitgaat dat 75000 nieuwe woongelegenheden nodig zijn, mag je niet zomaar uit het oog verliezen dat momenteel in het BHG naar schatting 25000 woonsten leegstaan, én daarenboven nog ‘s 1,4 km² (ja: bijna anderhalve vierkante kilometer) kantoorruimte. Zo stoot je bij lectuur van de verschillende essays telkens weer op dezelfde verstrengeling van mogelijke ontwikkelingen (om nu eens niét over ‘problemen’ te spreken) én bij de onverbiddelijke noodzaak om politieke knopen door te hakken.
De begrenzing van het BHG tot de huidige 19 gemeenten verhoogt wellicht de druk om die knopen door te hakken; maar geen ernstig mens gelooft natuurlijk dat een louter geografische uitbreiding van het BHG alle problemen als bij toverslag zou doen verdwijnen. Dat is nog onzinniger dan dat refrein dat de Brusselse burgemeesters zoveel liever aanheffen: “alsof de fusie van de 19 gemeenten als bij toverslag werkloosheid en onveiligheid zou doen verdwijnen en onderwijs en mobiliteit er bovenop helpen”.
Bij toverslag zal er in Brussel evenmin als elders iets veranderen. Het werd al gezegd: vele aspecten van de grootstadsthematiek hangen onderling samen. Je zou dus vele bladzijden kunnen vullen met het opsommen van de uiteenlopende (maar zelden tegenstrijdige) vaststellingen die uit deze rapporten te halen vallen. Over werkloosheid en onderwijs (én de prangende samenhang tussen beide, die tegenwoordig tenminste al in woorden wordt erkend door Brusselse politici…) heb ik het dan nog niet eens gehad.
Maar om al die problemen op een zinnige manier aan te pakken is politieke wil nodig, en vooral dat o zo schaarse goed: politieke moed.
Dat is wat ik mis in deze voor het overige zeer leerrijke bundel: een overtuigend verband tussen nobele gedachten en brute feiten. En dat heeft waarachtig niet alléén te maken met het feit dat Brussel als kleine grootstad alle problemen – pardon: uitdagingen – kent die ook andere grootsteden kennen maar bovendien zit opgezadeld met ‘communautaire’ handicaps. Het beruchte ‘carcan’ dat in FDF-ogen allereerst geografisch is, kan je uiteraard ook zien als een institutioneel keurslijf dat zowat alles onmogelijk maakt wat bevlogen wetenschappers wenselijk achten. Of dat klopt is een heel andere vraag, waarop dit boek geen ernstig antwoord geeft; maar dat was kennelijk niet de bedoeling. De ‘grootstad denken’ ja; en daarbij de ‘communautaire’ aspecten liefst negeren, of hooguit afdoen als hinderlijk en volkomen voorbijgestreefd. Zo hebben Brusselse bewindvoerders het graag, omdat dan gezwegen wordt over hun eigen, immense (on)verantwoordelijkheid. Dat een wetenschappelijke publicatie van onmiskenbaar gehalte daar even krampachtig over zwijgt is méér dan jammer.
Er is echter ook troost: voor de belangstellende lezer die op grond van obejctieve gegevens zijn eigen oordeel wil vormen is er (bij dezelfde uitgever) het wat oudere maar nog altijd uiterst nuttige boek van Corijn & Vloebergs: Brussel !