Tony Blair is wel premier van Groot-Brittannië, maar hij is volgens velen, ook in zijn New Labourpartij, de trappers kwijt. Hij werkt nog koortsachtig aan hervorming van het Britse onderwijs, aan vervanging van atoomduikboten, aan een nieuwe generatie kerncentrales, aan strijd tegen jeugdcriminaliteit, aan plannen voor Noord-ierland en het Nabije Oosten. Maar dat is vooral een vlucht voor de evidentie: Blair is een politiek lijk, het wachten is alleen nog op een datum voor de begrafenis.
De man die zijn land met leugens heeft meegesleurd in de even illegale als rampzalige Amerikaanse oorlog tegen Irak is een last geworden voor zijn partij en zijn land, ook al kan hij vooruitgang in de Noord-Ierse crisis op zijn naam schrijven. Een grote meerderheid van Britten ziet hem liever vandaag dan morgen opstappen. Zelf hoopt Blair op 1 mei nog te kunnen vieren dat hij tien jaar premier is. In juni wil hij naar eigen zeggen aankondigen wanneer hij vervroegd vertrekt.
Misschien is het een schandaal over illegale partijfinanciering dat Blairs vertrek vervroegt: de verkoop van titels aan rijke mensen die zijn New Labour-partij geld toestopten. De politie voert daar een onderzoek naar en heeft Blair er al tweemaal over ondervraagd. Voorlopig als getuige, maar dat kan veranderen nu al twee van Blairs nauwe medewerkers officieel in staat van verdenking zijn gesteld voor illegale partijfinanciering. Niet goed voor het imago van de man die zich als voorvechter van morele waarden heeft geprofileerd, en niet goed voor zijn partij die haar geloofwaardigheid als ,”New”‘ Labour aldoor meer verliest. De tendens in de peilingen is duidelijk. Op 20 februari meldde de krant The Guardian dat nog maar 29 procent van de ondervraagden vertrouwen in Blairs partij bleek te hebben. Kort voordien, op 6 februari, had The Independent al gemeld dat het vertrouwen in Labour tot 32 procent was gezakt, volgens deze krant het laagste punt sinds de laatste algemene verkiezingen in mei 2005.
Blairs gedoodverfde opvolger, minister van Financiën Gordon Brown, lijkt niet in staat het neergaande tij voor Labour te keren, ook al doet hij verwoede pogingen om zich van Blair te distanciëren. De Conservatieven van David Cameron, die zich voor de gelegenheid “moderniseerden” door wat afstand te nemen van het Thatcherisme, wrijven zich in de handen. Zij kregen van de Guardian-peiling 42 procent, van The Independent 37 procent. Ook de Liberale Democraten zitten in de lift met respectievelijk 17 en 21 procent, een steile klim, die evenwel wankel is omdat het vooral de Conservatieven zijn die twijfelende kiezers blijken aan te trekken. Heel wat twijfelende kiezers komen uit Labour: zowat 15 procent van gewoontegetrouwe Labour-stemmers zeiden volgens The Independent dat ze voor de Tories zullen stemmen, terwijl nog maar 64 procent van hen achter Labour zegt te blijven staan. En die “getrouwen” worden dan nog grotendeels meer gedreven door wantrouwen tegenover de Conservatieven dan door vertrouwen in de eigen partijleiding.
Blair kwam in 1994 aan het hoofd van de Labourpartij, na de onverwachte dood van John Smith. Dat gebeurde nadat Gordon Brown, in ruil voor de belofte dat hij minister van Financiën zou worden, voor Blair de plaats had ingeruimd. Zo konden de “modernizeerders” (lees: liberaliseerders) van de partij een eenheidskandidaat voorstellen: Blair.
Onder Smith en diens voorganger Neil Kinnock was al een proces ingezet dat de partij van haar resterende strijdbaarheid voor de gewone man moest ontdoen. Maar het was Blair die, gedreven door de zucht om na een oppositiekuur van 18 jaar opnieuw regeringsmacht te krijgen, van Labour een partij maakte die ook door de middenstand en de machtige Britse bedrijfsleiders kon worden toegejuicht. Labour werd New Labour, het “socialisme” en openbaar bezit van de grote productiemiddelen werden uit de statuten geschrapt, de “oude linkerzijde” werd buiten spel gezet. Claire Short, de voormalige staatssecretaris die in 2003 ontslag nam uit protest tegen de oorlog tegen Irak, noemde dit onomwonden een “coup” van “New Labour”. Ze was niet mals voor de koers die Blair ging varen: incompetentie, arrogantie, wilde plannen die vanuit Downing Street 10 de wereld worden ingestuurd, in de eerste plaats om de aandacht van de media te trekken.
Dat Blair rechtse leiders als de Amerikaanse president George Bush, de Italiaanse ex-premier Silvio Berlusconi en de voormalige Spaanse premier José Aznar tot zijn beste politieke vrienden rekent, zegt veel over de koers die hij voorhad met New Labour. Vooraan stond de onwankelbare trouw aan de “speciale relatie” tussen Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, ook al zou die ingaan tegen Europese belangen. In eigen land zou New Labour er vooral voor zorgen dat de partij niet langer inreed tegen de kar van de Confederation of British Industry (CBI), de Britse tegenhanger van het Belgische VBO.
Die oppermachtige patroonsorganisatie legt in Groot-Brittannië de limieten vast voor de politieke activiteit in het land, en New Labour zou zich daar aan houden. Officieel geldt de CBI als een lobbygroep, maar dat is een misleidende voorstelling van de verhouding tussen de CBI en de regering. Het is nu vooral de regering die gaat lobbyen bij de CBI. De Britse wetten voor veiligheid op het werk en voor milieubescherming schieten schromelijk tekort. Toch beloofde Blair in 2005 de CBI dat hij die regels nog zou versoepelen. Minister van Financiën Gordon Brown pochte dat Groot-Brittannië nooit zo’n lage bedrijfsbelasting heeft gekend. Toch klaagde de CBI dat die belasting nog te hoog is en dat de patroons hun bedrijven wel eens naar andere oorden zouden kunnen wegbrengen. New Labour durfde daar niet tegen in te gaan, omdat het als “gemoderniseerde” partij niet langer wil tornen aan de macht van de eigenaars van de bedrijven. Als de partij onvoldoende danst naar de pijpen van de CBI, dan zou ze wel eens “de stem van de zakenwereld” kunnen verliezen, dreigde de patroonsorganisatie. Niet dat die als dusdanig een stem heeft, maar hij controleert de media in het land, en de regering moet al erg moedig zijn om weerwerk te bieden aan de eisen van de CBI. En die moed heeft Labour als “New Labour” afgezworen. Het verschil tussen het New Labour van Blair en de Conservatieven is in de ogen van veel Britten minimaal geworden.
Regeren ten allen prijze
De Labourpartij betaalt nu de prijs voor haar beslissing om Blair als leider te kiezen. Ze was zo bang om nog eens een parlementair seizoen in de oppositie te zitten, dat ze de leiding toevertrouwde aan wat een ingewijde een “totally conviction free zone” als Tony Blair (iemand zonder enige principiële overtuiging) noemde. “Wie destijds dacht dat deze verkoper van versleten ideeën in iets anders geloofde dan in zijn eigen promotie, moet nu niet ernstig worden genomen”, aldus dezelfde ingewijde. Een BBC-kijker sloot zich daarbij aan: “Bye, bye, Tony,” schreef hij, “je obsessie met jezelf heeft je premierschap ten einde gebracht”.
Onder Blair en zijn collega-moderniseerders Gordon Brown en Peter Mandelson werd de partij een partij met liberale princiepen, die het in grote mate moest hebben van spin doctors (politieke misleiders), bespeling (misleiding) van de media, manipulatie in het parlement en een steeds eigengereider optreden van Blair zelf. In de hoop een rechtser publiek te bekoren wees de partij samengaan met de vakbonden af, net als openbaar bezit van grote productiemiddelen en diensten, en eenzijdige nucleaire ontwapening. Tegelijk ging ze pleiten voor lagere bedrijfsbelasting. De aanvaarding en de promotie van de liberale koers werd verdronken in misleidende taal over “derde weg” en “correcties” op de vrije marktmechanismen. In 1997 veroverde ze als New Labour voor het eerst sinds achttien jaar de macht en werd Blair premier. De man werd voor een tweede termijn verkozen in juni 2001 en veroverde in mei 2005 een historische derde termijn. Terwijl de zekerheid groeit dat hij die termijn niet uitzit, liet hij weten geen vierde ambtstermijn te ambiëren. Maar van de princiepen van Labour is geen spoor meer te bekennen.
Blairs buitenlands beleid bleef geheel georiënteerd op de Verenigde Staten en hun wereldpolitieke plannen. Die plannen bestaan in het herstel van de oude kanonneerbootdiplomatie tegen landen die niet in de neoliberale pas willen lopen of die op een andere manier het Amerikaanse hegemoniestreven doorkruisen (het militair machtsvertoon tegen Iran is het jongste voorbeeld van die oude koloniale politiek). Toen de rechts-christelijke groep rond George Bush besloot een regimewisseling in Irak af te dwingen met een invasie, maakte Blair met uiteenlopende drogredenen de Britten warm voor deelname aan dat illegale avontuur: Saddam Hoessein moest ontwapend worden, zei hij aanvankelijk, de Iraakse president vormde een bedreiging en zijn wapens konden binnen een kwartier Britse doelwitten treffen. Toen dat leugens bleken te zijn, verklaarde Blair dat hij toch maar trots was dat hij een einde hielp maken aan het dictatoriale bewind van Saddam (dat Londen, net als Washington, vroeger had gesteund). De Britse opinie voelde zich bedrieglijk meegesleurd in een avontuur dat ze afkeurde, en Blairs geloofwaardigheid ging aan diggelen.
Aansluitend bij de neoliberale globaliseringsopvatting dat westerse belangen overal ter wereld met militaire interventies moeten kunnen worden bevorderd en beschermd, duwde Blair er in november nog snel en stilletjes een met 1,7 miljard pond toegenomen defensiebegroting door. Zijn regering gaf daar zelfs geen perscommuniqué over uit. Het ministerie van Defensie wil dat Groot-Brittannië drie kleine oorlogen tegelijk, of één grote oorlog moet kunnen voeren, wat alleen mogelijk is aan de zijde van de Amerikanen. Dat betekent dat de strijdkrachten van het land verder worden geschoeid op de leest van aanhoudende militaire interventies, de nieuwe versie van de kanonneerbootdiplomatie.
Tegelijk zal de begroting ook de CBI, in het bijzonder de militaire bedrijfsleiders plezieren. Want het land gaat daar aanvalsduikboten, destroyers, Eurofighter-vliegtuigen en anti-tankwapens kopen, een aankoop waarvoor het budget wordt overschreden. Eerder al had Gordon Brown, Blairs gedoodverfde opvolger, terloops laten weten dat de peperdure Trident-atoomraketten moeten vervangen worden. Claire Short (ex-Labour, nu onafhankelijk) noemde Browns aanpak daaromtrent een “een aanfluiting van democratie”. De wapenindustrie kan bij al die aankopen wel varen, maar veel Britten vragen zich af waarvoor dergelijke dure wapens moeten dienen in een wereld na de Koude Oorlog. Columnist George Monbiot van The Guardian besloot: “Onze ‘defensie’-capaciteit wordt nu aangehouden voor offensieve doeleinden. Onze strijdkrachten zijn er niet langer om ons te beschermen. Ze zijn er om naar andere landen te trekken en daar onheil aan te richten”.
Irak is daar maar een voorbeeld van. Naarmate de omvang van de ramp die de bezetting daar uitlokt duidelijker werd, groeide bij de Britten de afkeer voor Blair. Dat de premier vooruitgang boekte in de Noord-Ierse crisis, dat het gemiddeld inkomen onder zijn bewind gestegen is, dat de werkloosheid daalde: het verandert niets aan die afkeer, ook al omdat tegelijk de kloof tussen arme en rijke Britten groter is geworden en veel openbare diensten er zijn op achteruitgegaan.
Voor het merendeel van zijn landgenoten blijft Blair de premier die hen met leugens, tegen hun wil, in de illegale oorlog tegen Irak heeft meegesleurd om op een goed blaadje bij de Amerikaanse regering te staan en zo zichzelf als “wereldleider” te promoten. En de indruk dat hij niet kan vertrouwd worden, is dodelijk voor een Brits regeringsleider. Dat geldt ook voor Gordon Brown. Veel vertrouwen geniet die evenmin. Terwijl hij de indruk wil wekken dat hij ,,iets anders” is dan Blair, zo zien veel Britten het, staat hij in feite voor méér van hetzelfde. Die perceptie helpt ook de achteruitgang van New Labour in de peilingen verklaren.
(Uitpers, nr. 84, 8ste jg., maart 2007)