Het transatlantisme van de Britten is een welbegrepen eigenbelang: meeprofiteren van de dominante wereldpositie van de Verenigde Staten. Sedert de beleidswijziging om niet meer in de stad Basra te patrouilleren is het geweld tegen de Britten met 90% gedaald. Sedert de invasie van 2003 heeft Londen meer dan 10 miljard pond – d.i. zowat 16 miljard euro of 22 miljard dollar – uitgegeven voor de Britse militaire operaties in Irak en Afghanistan.
Verrassend genoeg zijn de kosten in 2007 bijna verdubbeld tot 3 miljard pond, ofte 6,5 miljard dollar, d.i. volgens verwachtingen ongeveer gelijk verdeeld over beide oorlogen, Irak en Afghanistan. Voor het huidige financiële jaar dat tot eind maart loopt, zullen ze oplopen tot 7,22 miljard dollar, wat 94% meer is dan de 3,72 miljard dollar van het jaar voordien. De cijfers tonen een “verrassende” 52% kostprijsverhoging van de operaties in Irak in 2007, en dat ondanks de troepenvermindering.
Britse terugtrekking
In september 2007 verhuisden de 5000 Britse militairen uit het centrum van de stad Basra naar de vliegbasis aan de rand, en heeft men de straatpatrouilles stopgezet. Sedertdien daalde het aantal aanvallen tegen Britse en Iraakse troepen met 90 procent. Dus, was de aanwezigheid van de Britse troepen de hoofdreden van het geweld, verklaarde Generaal Graham Binns. “Blijkbaar was de reden voor de aanvallen weggevallen, aangezien we niet meer in de straten patrouilleren”.
In oktober 2007 kondigde premier Gordon Brown aan dat Groot-Brittannië zijn troepenaantal in Irak zou halveren tegen de lente 2008. In het hoogtepunt van de invasie in maart 2003 waren er 46.000 Britse soldaten gestationeerd in Irak, in mei 2003 waren er dat nog 18.000, en in mei 2007 nog 5.500. Nu, maart 2008, zouden er nog zo’n 4.100 zijn. 171 Britse soldaten vonden de dood bij deze aanvalsoorlog. Vandaag is het duidelijk dat het cijfer van premier Brown niet zal gehaald worden. Deze vertraging zou een van de mede-oorzaken kunnen zijn van de hogere kosten, die echter vooral te wijten zijn aan scherpe verhogingen voor aankoop, reparatie en vervanging van gepantserde voertuigen en andere uitrusting.
Een andere reden ligt bij het algemeen beheer van het Britse leger. In 2005 werd er beslist om een onderhoudsafdeling van jachtvliegtuigen en motoren te sluiten (afdeling van Defence Aviation Repair Agency in Saint Athan, Glamorgan) wat een besparing zou moeten opbrengen van 500 miljoen pond over 10 jaar. Volgens de Royal Air Force moesten de operaties in Irak worden opgedreven, waardoor de nood aan onderhoud ook groter is dan oorspronkelijk gepland. De nog resterende onderhoudsdienst in Marham heeft echter te weinig capaciteit. Dus moet er beroep gedaan worden op een privé-firma. Het defensieministerie kiest voor BAE Systems in Warton, Lancashire. Daar heeft men wel capaciteit beschikbaar omdat men er in een dode periode zit tussen de afwerking van een bestelling uit Saoedi-Arabië en nieuwe proefnemingen met Tornado’s. Er hangt natuurlijk een prijskaartje vast aan deze operatie: zo’n 5 à 10 miljoen pond om elk van de zes jachtvliegtuigen te behandelen. Het geld hiervoor wil men gaan halen bij het Conflict Prevention Fund, dat moet dienen voor projecten van wapenvernietiging in Bosnië en ontmijning in Mozambique.
Kate Hudson van de Britse vredesbeweging zei in dit verband: “De menselijke kost van de oorlogen in Irak en Afghanistan is duidelijk: met schattingen van 665.000 doden in Irak alleen. Maar de kansen die worden gemist door verder de vernieling te financieren in plaats van humanitaire heropbouw, vormen een nieuw tragedie naast de oorlogsellende op zich.”
Trouwe volgeling
Het begon allemaal aanvang 2003. Volgens Philippe Sands, professor internationaal recht van het London University College, praatten president Bush en premier Blair al op 31 januari 2003 in concrete termen over de oorlog. G.W.Bush legde uit dat volgens hem hoe dan ook een oorlog nodig was, zelfs zonder VN resolutie, en zelfs als de VN inspecteurs geen bewijs zouden vinden van een Iraaks kernwapenprogramma. “De diplomatieke strategie moet rond de oorlog worden opgebouwd” zei Bush zonder tegenstrubbeling van Blair. “Ik sta sterk aan de kant van de VS president en ik bereid alles te doen wat nodig is om Saddam te ontwapenen”.
Zijn minister van buitenlandse zaken van toen, Jack Straw, had nochtans als voordien in januari zijn persoonlijke bezorgdheid over het feit dat er geen harde bewijzen (‘smoking gun’) zouden worden gevonden in een persoonlijke nota aan zijn premier overgemaakt.
Op 25 februari 2003 – drie weken na zijn ontmoeting met G.W.Bush – verklaarde premier Blair in het parlement dat de Britse regering “Saddam nog een laatste kans gaf om vrijwillig te ontwapenen. Op 18 maart, net voor de cruciale stemming over de oorlog, zei hij tot de parlementsleden: “De VN moet het centrum zijn van zowel onze diplomatie als van onze actie… en dat het niet nemen van militaire actie op lange termijn meer schade aan de VN zou toebrengen dan gelijk welk andere weg die we zouden bewandelen.”
In een afscheidsinterview op 17 mei 2007 herhaalde Tony Blair dat hij nog altijd achter zijn beslissingen staat. We kunnen niet weg uit Irak omdat “we groepen bevechten van terroristen en extremisten, in een strijd die weliswaar hard is en lelijk, waarbij we soldaten verliezen wat bijzonder droevig en beangstigend is,… maar we kunnen niet weg gaan omdat we dan de vijand een enorme overwinning schenken.”
Najaar 2007 kondigde de nieuwe premier Gordon Brown een terugtrekking aan waardoor tegen de lente 2008 het troepenaantal zou terugvallen naar 2500. Volgens hem is deze terugtrekking geen ‘erkenning van een nederlaag’ maar een teken van een groeiend capaciteit van de lokale veiligheidsdiensten. Het Witte Huis niet verrast te zijn door de Britse houding aangezien het overdragen van de macht aan lokale overheid altijd al de politiek is geweest.
Langdurige oorlog
Groot-Brittannië is al die jaren de trouwe volgeling geweest van de Amerikaanse overheersingspolitiek. Tony Blair onderschreef onmiddellijk het concept van de ‘war on terror’, dat naar eigen zeggen van president Bush en defensieminister Rumsfeld eind 2001 een ‘oorlog zonder einde’ betekent. Recentere Pentagondocumenten (Quadrennial Defense Review 2006) laten een verschuiving zien. Er wordt minder gesproken over een oorlog tegen het ’terrorisme’ en steeds meer over een oorlog tegen ‘gewelddadige extremisten’, of gewoon ‘extremisten’. Men schrijft zichzelf als het ware een vrijgeleide om een permanente oorlogstoestand in te stellen om overal in de wereld het nationaal belang van de Verenigde Staten (bij uitbreiding het belang van het Westen) militair te kunnen garanderen. De woordverschuiving naar ‘extremisten’ moet dan het Pentagon de mogelijkheid bieden om iedere vorm van oppositie tegen de VS suprematie, tegen de economische en (geo)politieke belangen van de VS, militair aan te kunnen pakken.
De buitenlandse en militaire politiek van de Groot-Brittannië is sedert de Tweede Wereldoorlog vervlochten met die van de Verenigde Staten. Het volstaat hiervoor naar het kernwapendossier te kijken. Het transatlantisme is voor Londen een welbegrepen eigen belang: meegenieten van de dominantiepositie die de VS na 1945 wisten te verwerven. Vandaag is de rol van Londen hierin er een van ondersteuning, en van rechtvaardiging. De Britten geven de VS de gelegenheid om van een ‘coalitie’ te spreken of van de ‘internationale gemeenschap’, zodanig dat ze hun rechtstreekse militaire aanvalsoorlog kunnen verdoezelen achter waarden als democratie en vrijheid. Maar het gaat voor Groot-Brittannië over de verderzetting van het transatlantisme: opnieuw om het eigen nationaal belang veilig te stellen, althans zoals dat in neoliberale tijden wordt begrepen, de belangen van de eigen multinationals. Door zich vast te zuigen aan de politiek van Washington hoopt Londen mee te kunnen genieten van de zogenaamde mondialisering, het wereldwijd dwingend installeren van de ‘vrije markt’ waar haar megabedrijven (bijvoorbeeld BP, Shell, BAE Systems) hun plaats kunnen verwerven of verstevigen. Het is weinig waarschijnlijk dat Gordon Brown daar fundamentele verandering in zal brengen.
(Uitpers, nr 96, 9de jg., 19 maart 2008)
bronnen:
Richart Norton-Taylor, The Guardian, 3 februari 2006
AFP, geciteerd door International Herald Tribune, 15 november 2007
Richard Norton-Taylor in the Guardian Weekly; 14 maart 2008
David Hencke in the Guardian Weekly, 14 maart 2008
Amy Christiansen op
www.npr.org, 18 mei 2007Werner Biermann en Arno Klönne in Vrede januari-februari 2008