Jos Vandervelpen: "En wat deed mijn eigen volk?". Uitg. EPO, 238 blz. € 20
Het kamp van Breendonk: tussen september 1940 en augustus 1944 verbleven er zo’n vierduizend gevangenen. Aanvankelijk joden en ‘asociale elementen’, later politieke gevangenen en verzetsstrijders. 1.773 kampbewoners zouden het einde van de oorlog halen. Op de voorstelling van En wat deed mijn eigen volk?, vroeg Geert Van Istendael zich al openlijk af waarom niemand dit boek eerder had geschreven. "Over Breendonk vind je inderdaad bitter weinig literatuur", vertelt auteur Jos Vander Velpen. "Maar op een ogenblik dat uiterst rechts in heel West-Europa nog altijd een belangrijke rol speelt, is het belangrijk dat de waarheid over het verleden verteld wordt."
In de Eerste Wereldoorlog vormde Breendonk het meest zuidelijke punt van de verdedigingsgordel rond Antwerpen. In de Tweede Wereldoorlog gebruikten de Duitsers het als "Auffanglager", opvangkamp. Want Breendonk was officieel geen concentratiekamp. De naam die de gevangenen aan Breendonk gaven, "Kamp van de sluipende dood", geeft aan hoe relatief dat statuut was. Toch wijdden historici amper aandacht aan Breendonk.
Jos Vander Velpen: Er zijn bibliotheken vol geschreven over Auschwitz en andere nazikampen, maar er is inderdaad bitter weinig te vinden over Breendonk. Dat komt wellicht doordat het makkelijker is om over de gruwelen van de nazi’s in andere landen te schrijven, dan over "Ons Kamp". Breendonk ligt bijna letterlijk om de hoek. De Duitse SS had het er dan wel voor het zeggen, de grofste wreedheden zijn begaan door Belgische SS’ers. Met het gehate duo De Bodt-Wyss in de hoofdrol. Het is wellicht uit een soort schaamtegevoel dat men die episode uit onze geschiedenis liever vergeet.
Na de euforie van de bevrijding was het verzet bovendien heel snel vergeten, de nazi’s waren nog maar vertrokken of de Koude Oorlog begon al. Misschien daarom dat tot hiertoe geen enkele historicus zich aan een boek over Breendonk waagde. Ik vond dat onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Het verleden moet in al zijn facetten aan de wereld getoond worden en de gruwelen in Breendonk zijn een onderdeel van dat verleden. De laatste getuigen sterven stilaan uit, waardoor het gevaar bestaat dat het beeld over Breendonk vervaagt.
Op een ogenblik dat uiterst rechts in heel West-Europa nog altijd een belangrijke rol speelt, is het belangrijk dat de waarheid over het verleden verteld wordt. Een aantal getuigen wees me er al op dat ze moesten aanhoren "dat het in Breendonk allemaal niet zo erg geweest is".
Jos Bracops zegt dat Breendonk alle andere kampen waar hij zat – Auschwitz, Mauthausen en Belsen – overtrof, zowel in positieve als in negatieve zin…
Jos Vander Velpen: Verschillende mensen die ook in andere kampen hebben gezeten, hebben die uitspraak van Bracops bevestigd. De grote concentratiekampen waren mastodonten. Daar zaten tienduizenden mensen samen, je kon er tenminste nog onderduiken in de anonimiteit. Breendonk was een klein kamp. Op vier jaar tijd zaten er zo’n vierduizend gevangenen, op het "hoogtepunt" vier à vijfhonderd. Dat betekent dat de SS-bewakers bij wijze van spreken iedereen persoonlijk kenden. In Breendonk was de dood veel dichterbij. Als de nazi’s iemand vermoordden, wist meteen heel het kamp dat. Iedereen kon de doden helpen tellen.
Nochtans zou je denken: als de bewakers de gevangenen stuk voor stuk kennen, zullen ze minder de neiging hebben ze te mishandelen.
Ja, misschien klopt dat wel. Maar het waren lui als Wyss en De Bodt, Belgische SS’ers dus, die een hoofdrol speelden bij de mishandelingen. Die mannen waren zo in de ban van het nazisme en zo uit om zich te bewijzen en carrière te maken, dat op een bepaald moment alle remmen losgingen. Het effect op de gevangenen was enorm. Psychologisch bestaat er zeker een verschil tussen mishandeld worden door onbekende Duitsers of mishandeld worden door Belgische SS’ers.
Naarmate de oorlog kantelde in het nadeel van de nazi’s, namen de frustraties bij de bewakers toe; die reageerden zich af op de gevangenen. De wreedheden gaan duidelijk in stijgende lijn. In de eerste helft van ’43 bijvoorbeeld, begingen de nazi’s enorme gruwelijkheden. Dat kwam onder andere doordat het oorlogstij aan het keren was. Bovendien won het verzet aan kracht, ook in ons land. De nazi’s beantwoorden elke aanslag met wreedheden.
Hoe stonden de gevangenen, met die wetenschap in het achterhoofd, tegenover aanslagen van het verzet?
Het fort was volledig geïsoleerd, de kampbewoners waren in principe niet op de hoogte van de ontwikkelingen buiten. Er kwamen natuurlijk altijd nieuwe gevangenen toe, zo kon iedereen wel een beetje de evolutie volgen. Het was de gevangenen uiteraard duidelijk dat ze een reservoir vormden van gijzelaars, dat zeker wel. Het kwam er ongeveer op neer dat voor één gedode Duitser, de nazi’s tien gevangenen executeerden. Vanaf ’43 werden er regelmatig tien of twintig mensen op één dag terechtgesteld. Iedereen hoorde de knallen en de salvo’s en zag achteraf de doodskisten passeren. Elke gevangene voelde zich dus bedreigd en dacht: ik ben de volgende. Het was een heel akelige sfeer.
"Tijdens een morgenappèl roept Prauss: ‘Revierkranken heraus!’. De zieken stellen zich aarzelend in een rij op, die langer en langer wordt. Ontstemd snelt de luitenant naar de verpleger. ‘Verdomme, zijn dat allemaal zieken?’ valt hij uit. ‘Ja, heer luitenant’. ‘Het zijn allemaal plantrekkers’, zegt Prauss en wurmt zich door de menigte. ‘Wat mankeer jij?’, vraagt hij aan de eerste de beste. ‘Tandpijn’, antwoordt de man. ‘Stel je niet aan, ik weet wel beter’. Daarop geeft Prauss de stakker drie meppen in het gezicht. ‘Ziezo, nu zul je je wel beter voelen’ De volgende dag vraagt Prauss: ‘Zijn er nog zieken?’ Niemand verroert zich. Ik ben blij jullie zo gezond te zien’, zegt hij met een brede grijns."
Jos Vander Velpen: Prauss was de rechterhand van de kampcommandant en de belangrijkste organisator van Breendonk. De kampbewoners vreesden hem heel erg voor zijn gewelddadige uitbarstingen. Ze noemden hem ‘Popeye’, omdat hij zo klein en gedrongen was.
Het was de gewoonte dat de zieken zich ’s morgens tijdens het appèl aanmeldden. Probleem: Prauss en niemand anders, ook geen dokter, besliste of iemand al dan niet naar de ziekenkamer mocht gaan. ‘Je moet bij mij al met je hoofd tussen je armen afkomen, voor ik geloof dat je ziek bent’, was een van zijn uitspraken. Met andere woorden: als zieken zich aanboden, stuurde hij ze toch aan het werk. Als hij ze al geen klappen gaf. Op den duur durfde niemand zich nog aanbieden, natuurlijk. Als je weet dat je een pak rammel kan verwachten, hou je je gedeisd en ga je aan de slag. Ook al ben je bijna kapot.
De ziekenzaal was trouwens een schertsvertoning, het was een gewone ruimte waar de ergste gevallen bij elkaar lagen. De Duitse verpleger was ook al geen echte verpleger maar een kapper. Die man had totaal geen opleiding genoten om de mensen te verzorgen. Er was wel een arts die af en toe langskwam, maar in feite was de kapper baas van de ziekenkamer, soms bijgestaan door een Belgische of joodse arts. Niet dat dat laatste veel uitmaakte, medicijnen waren er toch bijna niet.
"De SS’ers maken haar handboeien vast aan een touw en trekken haar met de katrol omhoog, zodat alleen de punten van haar tenen de grond raken. Het regent zweepslagen. Mira gilt het uit, maar spreekt niet. De ondervrager wordt nerveus, het zweet druppelt van zijn voorhoofd. Dan besluit hij het touw zo strak aan te halen dat Mira’s lichaam in het ijle bungelt. Haar hele gewicht hangt vast aan haar polsen en de randen van de stalen boeien snijden in haar vlees. Haar bloed loopt langs haar hals omlaag en even later valt ze flauw. Ze wordt naar beneden gelaten en losgemaakt. Als ze bijgekomen is, begint alles opnieuw. Ze hoort de stem van de beul, heel vaag nog, en dan verliest ze definitief het bewustzijn."
Jos Vander Velpen: Er verbleven in Breendonk in die vier jaar niet zoveel vrouwen, een tiental misschien. Mira, heel jong nog, was daar een van. De folteraars pakten de vrouwen op dezelfde wrede manier aan als de mannen, ze maakten daar zeker geen uitzondering voor.
Mira werkte voor het Rode Orkest, een pro-Sovjet spionagedienst. Het is opvallend hoeveel medewerkers van die organisatie in Breendonk terechtkwamen. De nazi’s takelden ze zwaar toe omdat ze veel nuttige informatie konden opleveren.
Mira zat samen met haar man in Breendonk. Ze verbleef in een cel waar ze van ’s morgens tot ’s avonds rechtop moest staan. Om naar toilet te gaan, moest ze een kap over het hoofd doen. Mira is verschillende keren gefolterd, maar heeft nooit iets losgelaten. Dat kan je bij de meeste politieke gevangen vaststellen. Ze zijn zelden bezweken onder de druk om te praten, zelfs niet onder de gruwelijkste folteringen. Dat is een teken van buitengewone moed.
"Nu voedselpakketten zijn afgeschaft, valt iedereen zienderogen af – sommigen zelfs vijftien kilo per maand – en heeft iedereen nog maar een gedachte: zijn maag vullen. Om te overleven moet je geluk hebben. Israel Steinberg (…) kan ervan meespreken. (…) Nu hebben de SS’ers hem uitgekozen om voor hun varkens te zorgen. Tussen twee haakjes: Steinberg lust geen varkensvlees. (…) De joodse ‘Schweinmeister’ geniet ervan als de zwijnen aan hun bieten en aardappelen liggen te knabbelen. Hij gaat er dan gewoon op een houten kist bij zitten, want ze laten altijd wel iets voor hem over."
Jos Vander Velpen: Ja, dit is zo’n voorbeeld van de macabere humor van de nazi’s. In Breendonk waren er wat varkens en koeien, omdat de kampleiding zelf voldoende te eten wilde hebben, natuurlijk. Ze stelden dus een jood aan als varkenshoeder, Steinberg. Dat was een sukkelaar, een zwerver, een kerel die leefde van de bedelstaf, een kleine man met een joods profiel. Uitgerekend hij, het mikpunt van spot van de Duitsers, moest de varkens verzorgen. Het laagste van het laagste.
Dat schetst zowat het niveau van de grappen van de SS’ers, die in alles hun minachting voor de joden wilden demonstreren.
"De bewakers kwakken hardhandig 41 nieuwelingen tegen de muur. (…) Achteraf verneemt Rosengarten dat het om postbeambten van Brussel, een haard van verzet, gaat. De hoofdpostontvanger, Paul de Winter, gesteund door de meerderheid van het personeel, weigerde zich aan de Duitse censuur te onderwerpen. Bovendien staakte het postpersoneel twee maal, verspreidde het clandestien postwerk en opende het Duitse brieven. Geen wonder dat de Gestapo de Brusselse postbeambten als staatsgevaarlijk beschouwt".
Jos Vander Velpen: De postmannen, dat is een hoofdstuk apart. De Post in Brussel was een onvervalst bolwerk van verzet. Dat die mannen staakten in oorlogstijd, was heel gedurfd. Bovendien onderschepten ze ook regelmatig Duitse post en verspreidden publicaties van het verzet. In september ‘42 hielden de nazi’s dan grote kuis en belandden er meer dan veertig postmannen in Breendonk. Ik kan je verzekeren: die stonden niet bepaald in de gratie van de SS’ers. Iedereen in het kamp wist dat het actieve verzetslieden waren. De nazi’s bestempelden hen als terroristen. Vooral de Belgische SS’ers Wijss en De Bodt hielden zich bezig met de postmannen.
Velen waren mensen van een zekere leeftijd, vaak de veertig al voorbij. Dat vormde geen obstakel voor Wijss en De Bodt om hen vreselijk af te beulen op het werk. De oudste mensen moesten vaak het zwaarste werk doen: het zeulen met de kipkarren. Die karren werden gevuld met grond en puin, ongeveer 1.000 kg per kar, en de gevangenen moesten ze vervolgens 500 meter verder duwen en terug komen. Telkens een rit van een kilometer dus. De gevangen moesten zo geregeld 25 ritten per dag maken. Reken maar uit wat ze ’s avonds in de benen hadden. (stil) Dat was een vreselijk karwei. Die mensen werden compleet afgebeuld. Daarbij komt nog dat ze heel weinig te eten kregen, sommige postmannen verloren vijftien kilogram op een maand tijd. En dan spreken we nog niet over de klappen die ze kregen tijdens het werk en de psychologische terreur. Alleszins, na enkele maanden waren de postmannen zichzelf voortslepende wrakken. Op enkele weken tijd zijn er dan vijf postmannen na elkaar overleden, als gevolg van de mishandelingen, de slavenarbeid en de ontberingen.
"In kamer 6 wordt hij (Grippa) hartelijk begroet door de Gentenaar Georges Hebbelinckx (…) Grippa vertelt dat de Russen aan het oorlogsfront grote overwinningen boeken en dat de geallieerden precies die dag in Sicilië zijn geland. Hebbelinckx tempert de blijdschap met de mededeling dat zowat de hele top van de communistische partij en van de partizanen in Breendonk zit."
Jos Vander Velpen: Na hun inval in de Sovjetunie, zetten de Duitsers een operatie op tegen de communisten en hun sympathisanten, de ‘Sonnewende’. Met tientallen kwamen toen leden van de Communistische Partij in Breendonk terecht. Ook nadien sloten de nazi’s nog grote groepen communisten en leden van het Onafhankelijkheidsfront op in Breendonk: mensen van de leiding van de CP, maar ook veel gewone, onbekende leden.
De meeste van die mensen hebben zich op een heel voorbeeldige manier gedragen. Binnen het kamp was een grote band van solidariteit en verbondenheid.
Het verhaal van René Dillen is daar een mooi voorbeeld van. Dillen, een gevangene van het eerste uur, was een communist uit Antwerpen. Toen zijn kameraden hem na een jaar in het kamp ontmoetten, was hij bijna onherkenbaar geworden. De man kon amper nog gaan, was enorm verzwakt en was helemaal grijs. In het kamp leed iedereen honger, maar toch spaarden zijn makkers wat eten en gaven het aan Dillen.
"Brucker moet er onder meer voor de doodskisten zorgen. Wyss, die graag moppen tapt, wijst naar een kist en zegt tegen de materiaalmeester: ‘Dat is precies uw maat’. ‘Dat klopt’ antwoordt Brucker prompt, ‘maar we zijn bijna even groot, vergeet dat niet’."
Jos Vander Velpen. Wyss had een vreemde zin voor galgenhumor. Hij was een jonge snaak van vooraan in de twintig, een worstelaar uit Deurne, die een SS-opleiding gekregen had in Duitsland. Het was de kerel die de meeste moorden in Breendonk heeft begaan. Wyss legde de strop rond de mensen hun nek als ze werden opgehangen, hij was de man die gevangenen zelf de executiepalen liet planten, ongelukkigen naar de plek van executie leidde, anderen achteraf dwong het bloed op te kuisen, enz.
De gevangenen onthielden verschillende van zijn uitspraken. "Ik hang u op aan de hoogste boom en hij zal vruchten dragen", onzin in die stijl. Dat was een deel van de psychologische terreur, natuurlijk.
Ik vind het fantastisch dat mensen vaak het lef hadden om met dezelfde humor terug te slaan. Daar moet je moed voor hebben. Voor hetzelfde geld sloeg Wyss je halfdood. Die humor had een groot effect.
Jan Van Calsteren vertelt in het boek hoe hij op de appèlplaats openlijk een Vlaamse SS’er uitlachte, omdat die op een heel stuntelige manier iets uit het Duits vertaalde. De nazi’s haalden Van Calsteren uit de groep en gaven hem een pak slaag. Maar hij had wel het lef gehad om de Duitsers belachelijk te maken. Op zich lijkt zoiets misschien niet heldhaftig, het is misschien ook maar een kleine daad van verzet. Toch was zoiets fantastisch voor het moreel van de andere gevangenen.
(Uitpers, nr. 47, 5de jg., november 2003)